Ga naar de inhoud

De blinde vlek van de geopolitiek

De redenen voor de Russische aanval op Oekraïne alleen zoeken in geopolitieke constellaties is niet alleen apologetisch, maar vertroebelt ook het zicht op de interne oorzaken van de Russische buitenlandse politiek: de externe agressie is bedoeld om een fragiele staatsstructuur te stabiliseren.

15 min leestijd

(Door Thorsten Fuchshuber, oorpsronkelijk verschenen in Jungle World, vertaling globalinfo.nl, die best donateurs wil, foto Poetin en Medvedev in 2010 door Jurg Vollmer Flickr, CC2.0)

Afgelopen jaar werd veel gesproken over een “nieuwe Historikerstreit” (historici-debat). Aanleiding hiervoor was het debat over de vraag in hoeverre de Holocaust moet worden opgevat als een op zichzelf staande daad of als vergelijkbaar met andere genociden (Jungle World 6/2022). Het “oude” historici-debat werd uitgelokt door de conservatieve historicus Ernst Nolte. In een artikel in de Frankfurter Allgemeine Zeitung in 1986 formuleerde hij een stelling die al vele malen op schandaal was onthaald: de Holocaust kon weliswaar niet worden gerechtvaardigd, maar moest niet in de laatste plaats worden gezien als een reactie op de gruweldaden van het bolsjewisme. De nazi’s zagen zichzelf als de volgende slachtoffers van het bolsjewisme. Derhalve moet niet alleen een vergelijkbaarheid, maar ook een verband tussen de twee gebeurtenissen worden aangenomen.

Nolte wilde deze stelling bewijzen door het geopolitieke perspectief dat hij claimde. Eerdere analyses van “het Derde Rijk en zijn leider” hadden zich voornamelijk gericht op het “binnenlandse Duitse aspect”. Daarentegen drong hij aan op het primaat van het buitenlands beleid: Volgens hem leidde de angst van Duitsland voor de Sovjet-Unie tot een “causaal verband” dat Auschwitz deed verschijnen als een gevolg van de “Archipel Goelag”. Nolte stelde de uitroeiingsoorlog en de moord op de Joden voor “als een soort vermeende zelfverdediging” van de nationaal-socialisten, zoals de historicus Ulrich Herbert later de kern van de beruchte tekst samenvatte.

Een formeel vergelijkbare argumentatiestrategie is ook al jaren populair in discussies over het beleid van Rusland ten opzichte van zijn buurlanden: niet de interne structuur van het Russische staatsbestel is doorslaggevend om het optreden van president Vladimir Poetin te begrijpen, maar juist de buitenlandse politieke connecties. Natuurlijk is Poetin geen wederkeer van Hitler, maar beide keren heeft het geopolitieke argument een duidelijk verontschuldigend trekje.
Autoritaire staatsstructuren worden vaak gelijkgesteld met kracht en een repressieve vorm van stabiliteit, maar in het geval van Rusland in het bijzonder is dit slechts in zeer beperkte mate toelaatbaar.

Men moet “niet vergeten dat het geopolitieke offensief van het Westen, dat al vele jaren aan de gang is, de actie was die nu tot de Russische reactie leidde”, las men bijvoorbeeld in maart 2014 in de antimilitaristische krant tegen de oorlog direct na de Russische annexatie van de Krim. Het was “aan het Westen om de spiraal van escalatie te stoppen, en de beste manier om dit te doen zou zijn om met Moskou – dat hiervoor open lijkt te staan – een categorische ongebondenheid van Oekraïne af te spreken”. En er is nog iets om rekening mee te houden: “Voor Rusland is Oekraïne de belangrijkste bufferstaat tegen de steeds vijandiger expansie van de Navo en de EU.” De titel van de voorpagina was toen “Nato’s uitbreiding naar het oosten”.

Volgens deze denkwijze moet de huidige aanvalsoorlog tegen Oekraïne, ook al wordt hij haastig en algemeen omschreven als “door niets te rechtvaardigen”, ook worden gezien als een gevolg van de oostwaartse expansie van de Navo. Zo bespreekt de “AG Globalisierung & Krieg” (werkgroep globalisering en oorlog) van het Attac-netwerk in een elf bladzijden tellend document de “Oekraïne-oorlog en zijn geopolitieke achtergrond” met betrekking tot het beleid van de Navo, de EU en de VS. De specifieke kenmerken van het door Vladimir Poetin gecreëerde systeem worden met geen woord genoemd en zelfs niet relevant geacht voor de analyse van de huidige gebeurtenissen. Men stelt zich tevreden met de constatering dat het “Russische kapitalisme” lijdt “onder enkele misvormingen als gevolg van zijn chaotische opkomst, waarvan de oligarchie en het gewicht van de grondstoffensector tot de belangrijkste behoren”, en wijdt zich voor het overige aan de “Russische dreigingsperceptie”.

Maar het zijn niet alleen linkse activisten en vredesactivisten die precies weten wat het “legitieme veiligheidsbelang” van Moskou is en de aanval van Rusland op Oekraïne doen voorkomen als een soort vermeende zelfverdediging. Vertegenwoordigers van het zogeheten politiek neorealisme, zoals de Amerikaanse politicoloog John J. Mearsheimer, houden ook het Westen, en de VS in het bijzonder, primair verantwoordelijk voor de ontwikkelingen sinds 2014 en de oorlog, omdat zij voorbij zijn gegaan aan de ruimtelijke machtspolitieke belangen van Rusland. In plaats van deze belangen eindelijk te erkennen, blijft men aan komen zetten met het verhaal dat Poetin een “irrationele, onbenaderbare agressor” is, zo bekritiseerde Mearsheimer medio maart in het Britse tijdschrift The Economist.

Al deze argumenten zijn gebaseerd op het primaat van het buitenlands beleid. Hierdoor kunnen de agressies van Rusland en de huidige oorlog tegen Oekraïne uitsluitend in geopolitieke categorieën worden opgevat: Rusland, dat onder steeds grotere druk van de NAVO komt te staan, gehoorzaamt aan een “geopolitieke dwang”. Op die manier wordt het denken in termen van invloedssferen gewaarmerkt. Rusland krijgt althans impliciet het recht om een dergelijke sfeer te controleren, terwijl Oekraïne moet aanvaarden dat het niet in de eerste plaats het onderwerp maar het voorwerp is van interstatelijke betrekkingen. Het spreken over Oekraïne als “bufferstaat” en soortgelijke formuleringen bevestigen dit. De NAVO daarentegen wordt gezien als een “vreemde mogendheid” in de regio die daar niets te zoeken heeft. Ook al wordt in vrijwel geen van deze bijdragen openlijk verwezen naar Carl Schmitt, toch volgt men zijn gedachte dat achter al het kwaad in wezen de slinkse kampioen van het liberalisme schuilgaat, de Amerikaanse hegemoon met zijn unipolaire wereldorde.

Dit maakt het mogelijk de machtsverhoudingen binnen Rusland over het hoofd te zien en ze als een gegeven te aanvaarden. Wat dan overblijft is het alternatief tussen een machtsevenwicht (gedefinieerd volgens politieke motieven als multipolair, vredespolitiek, enz.) en de open strijd om de hegemonie. Al het andere is van tafel geveegd. Maar wat hier wordt verkocht als “realisme” (Mearsheimer) of “systemisch begrip” (Attac) blijkt in het beste geval cynisch fatalisme te zijn voor de betrokken samenlevingen.

Oosteuropese linksen en intellectuelen noemen deze aanpak dan ook “West-splaining”. In een recent interview met de Taz bekritiseerde ook de historicus van Oost-Europa Karl Schlögel het “inflatoire gepraat over de geopolitiek”. Dit is “eigenlijk alleen maar een symptoom van het feit dat we niet echt weten wat Rusland drijft”. De beslissende vraag zou dan zijn met welk systeem we daar te maken hebben.

Dit houdt ook in dat men begrijpt hoe kwetsbaar de Russische staat werkelijk is. Autoritaire staatsstructuren worden vaak gelijkgesteld met kracht en een repressieve vorm van stabiliteit. Met name in het geval van Rusland is dit echter slechts in zeer beperkte mate toelaatbaar, hetgeen verband houdt met de transformatie van de post-Sovjet maatschappij. Vladimir Poetin legde de basis voor het huidige systeem onmiddellijk na zijn eerste inauguratie als president in 2000, bijvoorbeeld door de belangrijkste oppositieorganen, zoals de Federatieraad, de facto hun macht te ontnemen, waardoor anders zijn presidentiële macht formeel beperkt zou zijn geweest.

De staat is beroofd van bijna alle bemiddelende instellingen die de interne situatie in evenwicht houden, en de horizontale verdeling van de machten is vervangen door wat Poetin een verticale machtsstructuur noemt. De uitvoerende macht oefent een beslissende invloed uit op het wetgevingsproces, terwijl zij tegelijkertijd probeert de façade van een functionerende rechtsstaat in stand te houden. In werkelijkheid zijn echter informele connecties en het patronagesysteem onder leiding van Poetin  doorslaggevend. De president concurreert met andere staatsstructuren, maar staat er tegelijkertijd boven. Hierdoor kan hij andere instanties terzijde schuiven en tegelijkertijd optreden als de grote bemiddelaar tussen de verschillende machtsgroepen wier rivaliteit anders zonder spelregels zou worden uitgevochten. Dit is de centrale integrerende functie van de president.

Grofweg kunnen drie machtsfacties worden onderscheiden: de meer economisch liberale technocraten, die vooral tijdens het presidentschap van Dmitri Medvedev (2008-2012) enige invloed hadden; de “siloviki” (ruwweg: machtsmensen), die carrière maakten in de zogenaamde machtsministeries, bijvoorbeeld de ministeries van Defensie, Binnenlandse Zaken en Justitie, de geheime diensten en andere veiligheidsapparaten; en ten slotte de zogenaamde oligarchen, de grote profiteurs van de plundergevechten na de ineenstorting van de Sovjet-Unie. De machtsstructuur die door deze drie groepen wordt gevormd, staat ver af van een begrip van “checks and balances” dat eigen is aan de burgerlijke maatschappij en komt meer overeen met een “parallellogram van krachten” zoals de politicoloog Franz Neumann de rivaliserende machtsfacties in het systeem van het nationaal-socialisme beschreef.

Tijdens de protestbeweging tegen de verkiezingsfraude bij de Doema-verkiezingen in december 2011 en de daaropvolgende terugkeer van Poetin tot het presidentschap in maart 2012, vond er een verschuiving plaats in de hierboven beschreven machtsstructuur, die zeer in het voordeel van de siloviki uitviel. Poetin had blijkbaar niet gerekend op de relatief grote protesten, die ook gericht waren tegen zijn ambtelijke stuivertje wisselen met Medvedev, en vreesde nu dat “verwestersing” en het verlangen naar democratie de basis van zijn macht in gevaar zouden kunnen brengen. Niet in de laatste plaats daarom heeft hij in 2016 een nationale garde van zo’n 400.000 man in het leven geroepen, zwaar bewapend, onder leiding van zijn jarenlange handlanger en voormalige lijfwacht Viktor Solotov, en waartoe hij rechtstreeks toegang heeft.

In de afgelopen jaren is de kring van degenen die invloed hebben op Poetin dus kleiner geworden. De technocraten zijn naar de achtergrond verdrongen, en ook de politieke invloed van de oligarchen is betrekkelijk gering. Dit heeft de machtsstructuur er echter niet stabieler op gemaakt. De siloviki zijn “geen verenigde groep die in staat is het beleid op een gecoördineerde manier te beïnvloeden, maar veeleer een reeks rivaliserende ministeries, agentschappen en groeperingen die diep verdeeld zijn door persoonlijke en zakelijke ruzies”, schrijft econoom Michael Rochlitz. De rivaliteit, zegt hij, heeft vooral te maken met het verkrijgen van een zo groot mogelijk deel van de inkomsten die de Russische staat te bieden heeft. Rochlitz is het niet eens met de interpretatie dat Poetin de rivaliserende facties kan controleren omdat hij ondanks de sancties nog genoeg middelen heeft om te verdelen. Hij ziet in de bitter bevochten concurrentiestrijd, bijvoorbeeld tussen het ministerie van Binnenlandse Zaken en de geheime dienst FSB, bewijzen dat dit vermogen van Poetin zijn grenzen heeft bereikt.

In de afgelopen maanden zijn vice-ministers, topmanagers van staatsbedrijven, hoge ambtenaren en zelfs hoofden van veiligheidsorganen herhaaldelijk het slachtoffer geworden van “zuiveringen”. Deze acties zijn misschien nog belangrijker voor het systeem dan de repressie tegen oppositieleden. Een van die gevallen is de arrestatie eind vorig jaar van onderminister van Onderwijs Marina Rakova, die beschuldigd werd van fraude en aanvankelijk naar Oekraïne zou zijn gevlucht. In december citeerde het nieuwsportaal Unherd Rusland-deskundige Nikolay Petrov die zei dat de arrestatie van Rakova en anderen deel uitmaakte van een intensieve manoeuvre van de leiding van het Kremlin, die zich niet alleen richt op mensen die wegens hun liberale sympathieën als “ontrouw” worden beschouwd, maar ook dient om de interne geldstromen te controleren. Volgens Petrov is het daarbij de norm geworden om hard door te pakken: “De huidige golf van arrestaties is ongebreideld en vindt plaats voor de ogen van de natie en de wereld.”
Voor de Russische staat is optreden als soeverein belangrijk naar buiten toe om de precaire machtsconstellatie intern op een provisorische manier te stabiliseren.

Sinds het begin van de oorlog zijn ook verdere dwangmaatregelen bekend geworden tegen hooggeplaatste vertegenwoordigers van de siloviki, zoals tegen Sergej Beseda, het hoofd van de afdeling buitenlandse spionage van de FSB, die medio april voor “ondervraging” naar de Lefortovo-gevangenis in Moskou is overgebracht. Journalist Christo Grozev van het onderzoeksplatform Bellingcat meldde zelfs dat meer dan 100 FSB-agenten waren gearresteerd. Vladislav Surkov, die tot februari 2020 adviseur was van de Russische president en vaak wordt omschreven als de “uitvinder” van de zogenaamde soevereine democratie, staat ook onder huisarrest, meldde de voormalige Russische Doema-afgevaardigde Ilya Ponomarev in april. Dit kon tot dusver echter niet worden geverifieerd.

Dit alles kan veel te maken hebben met de desastreuze gevolgen voor Rusland van een slechte oorlogsvoorbereiding, waarover momenteel volop wordt gespeculeerd. Academici als Lev Gudkov, de directeur van het Russische opinie-onderzoeksinstituut Levada Centre, wijzen echter al vele jaren op de meer fundamentele dynamiek van de hierboven beschreven machtsstructuur, die ook tot uiting komt in de “snel toenemende corruptie in alle sectoren van de samenleving en op alle niveaus van het staatsapparaat”. “Ongeacht de schijnbare ‘centralisatie’ en ‘versterking van de staat’ onder Poetin, is er een eigenaardige denationalisatie aan de gang,” vatte de socioloog het al in 2008 samen.

Een fatalistisch economisch beleid past in dit proces van desintegratie. Het probleem is niet alleen een zogenaamde “resource curse”, gebaseerd op de export van gas, olie en andere grondstoffen, maar ook, volgens Gudkov, het feit dat de vaak aangekondigde economische diversificatie actief wordt tegengewerkt. Hij noemt het ontbreken van onafhankelijke rechtbanken een van de belangrijkste hinderpalen voor de modernisering van het land: “Zonder rechtbanken is er geen eigendomsgarantie en de eigenaars van kleine en middelgrote ondernemingen, die niet onder de overheid vallen en overgeleverd zijn aan willekeur, investeren niet in moderne productie-installaties” omdat zij voortdurend moeten vrezen het slachtoffer te worden van herverdeling. Eigendom is in Rusland onderworpen aan Poetin, zijn kliekjes en de loyaliteit die zij eisen. Daarom vormt een onafhankelijke particuliere sector ook een politieke bedreiging, zoals Gudkov stelt, “omdat de groei ervan onafhankelijke economische subjecten en een sociale sfeer creëert die hervormingen eisen en om meer vrijheid vragen”. Handhaving van de status quo door middel van repressieve methoden is daarom aantrekkelijker zolang er dankzij de handel in grondstoffen genoeg te verdelen valt voor de machtsfacties, zelfs zonder een ontwikkelde economie, hetgeen de reden is waarom economische overwegingen een steeds minder belangrijke rol spelen in de Russische politiek.

Het door Poetin gecreëerde systeem is “uiterst onstabiel ondanks de concentratie van macht en middelen”, zei Gudkov al in 2008 over de nog steeds voortdurende ontwikkeling, die hij ook omschrijft als tegen-modernisering die gepaard gaat met “het gesimuleerde herstel van de oude orde”. Gudkow vraagt zich af of “het eclectische smorgasbord van oude clichés en stereotypen, zoals de vreemdheid van de westerse cultuur voor Rusland en verschillende geopolitieke theorieën, ideologie genoemd kan worden”; hij laat er echter weinig twijfel over bestaan dat zij naar zijn mening louter instrumenteel en compenserend gebruikt werden. Het was niet in de laatste plaats de bedoeling om bij de Russische bevolking antipathie tegen het Westen aan te wakkeren “om een consolidatie van het land te bereiken door negatieve identificatie en mobilisatie”. Hij beschouwt ook een “demonstratief agressief buitenlands beleid” ten aanzien van de buurlanden als een onderdeel van deze negatieve mobilisatie.

Uit dit alles mag niet zonder meer worden afgeleid dat het binnenlands beleid voorrang heeft, zoals bijvoorbeeld wordt gesuggereerd door de these van het “sociaal imperialisme”. Het primaat van het buitenlands beleid moet veeleer worden gezien als het overkoepelende moment in de wisselwerking tussen binnenlands en buitenlands beleid: Juist omdat de machtsverhoudingen binnen het systeem zo precair zijn, is de constellatie van het buitenlands beleid des te belangrijker om de eenheid van de Russische staat te waarborgen ondanks alle instabiliteit en neigingen tot ontbinding.

Dit kan beter worden begrepen aan de hand van het analytische onderscheid dat de grondwetsdeskundige Dieter Grimm maakt tussen interne en externe soevereiniteit. “Voor het onderhouden van uitwendige soevereiniteit is het voldoende dat een staat naar buiten toe kan verschijnen als een handelingsbekwaam rechtssubject”, aldus Grimm. Tegelijkertijd is deze externe soevereiniteit van een staat niet “onafhankelijk van zijn interne assertiviteit”. De precaire omstandigheden binnen hebben dus een weerslag op de buitenwereld, maar niet op dezelfde constitutieve wijze als omgekeerd, want: “Als een politiek systeem zijn externe soevereiniteit verliest, kan het evenmin zijn interne soevereiniteit behouden”. Voor de Russische staat betekent dit dat het optreden als soeverein naar buiten des te belangrijker is omdat het de precaire machtsconstellatie in het land op een provisorische manier moet stabiliseren of op zijn minst doen voorkomen.

Bovendien behoort Rusland tot de periferie van de wereldeconomie. Met de oorlog tegen Oekraïne herinnert de Russische Federatie ons er ook aan dat zij misschien niet met succes kan concurreren op de wereldmarkt, maar dat zij nog steeds over de nodige militaire middelen beschikt om de zakelijke basis van andere marktdeelnemers aanzienlijk te beschadigen en veel chaos te veroorzaken. Dit geldt des te meer in het licht van de terugkeer van de VS in de groep van leidende olie- en gasproducerende landen en de door de EU gepropageerde decarbonisatie. De oorlogszuchtige buitenlandse politiek dient dus niet zozeer imperiale bedoelingen als wel de uiteindelijk zelfdestructieve strategie, die typerend is voor afpersmaatschappijen, om een noodlijdend machtssysteem in stand te houden dat anders zou instorten.

In plaats van met dit alles rekening te houden, geven veel analyses er de voorkeur aan dergelijke machtspolitieke manoeuvres met veel “geopolitieke stemmingmakerij” (Jürgen Habermas in de Historikerstreit) als uiteindelijk onvermijdelijk te rationaliseren. Hierdoor kunnen degenen die zo redeneren zich terugtrekken in een “geopolitiek van onverschilligheid”, zoals de geograaf Vincent Artman het onlangs uitdrukte. Hij wees daarmee op een wereldbeeld dat even aantrekkelijk is voor anti-imperialisme als voor economische belangen, en dat zich even weinig aantrekt van de ellendige omstandigheden in Rusland als van het leed dat de Oekraïense samenleving daardoor wordt aangedaan.