“De Arabische revolutie is het resultaat van een mislukt ontwikkelingsmodel”
Interview met Abdeljalil Bedoui. Abdeljalil Bedoui is adviseur van de Algemene Unie van Tunesische Arbeiders alsook van verschillende nationale en internationale instellingen. Hij is dokter in de economie en verbonden aan de universiteit van Tunis. Hij is een expert op vlak van ontwikkelingseconomie en economische internationale relaties. Hij is lid van het Arabische NGO Netwerk voor Ontwikkeling. Na de val van president Ben Ali werd hij benoemd tot minister. Hij nam daags nadien al weer ontslag uit protest omdat een aantal ministers die gediend hadden onder Ben Ali gewoon op post bleven.
(Het origineel verscheen eerder op de website uitpers.be)
Kan u de algemene situatie in Tunesië na de revolutie eens schetsen? Wat zijn de grote uitdagingen?
De zogenaamde Jasmijnrevolutie die president Zine El Abidine Ben Ali verdreef, ligt nu bijna twee jaar achter de rug. In de loop van die twee jaar zijn we geëvolueerd van achtereenvolgens een rottende politieke situatie gevolgd door een periode van hoop en verwachtingen naar een fase van ontgoocheling voor de meerderheid van de bevolking. Op dit ogenblik heerst er zelfs veel ongerustheid over de toekomst van Tunesië. De Tunesische omwenteling kent een bijzonder moeilijk en traag verloop en dat zal in de nabije toekomst niet anders zijn.
Vooral nu we aan het eind zijn van het mandaat van de constituante (de grondwetgevende vergaderingen). De wet die de verkiezingen afkondigde van 23 oktober 2011, preciseerde zowel het mandaat als de duur van de constituante, namelijk het opstellen van een grondwet en dat gedurende een jaar. Volgens de wet wil dat dus zeggen dat het mandaat afloopt op 23 oktober. Maar jammer genoeg zonder dat het werk is afgeraakt. De grondwet is zelfs nog niet eens echt in een eerste lezing gegaan met de bedoeling er over te stemmen. Volgens de zelf aangenomen wet moet de grondwetgevende vergadering met een simpele meerderheid artikel per artikel goedkeuren en vervolgens de hele tekst aanvaarden met een tweederdemeerderheid. In het geval dat die tweederdemeerderheid niet wordt gehaald, moet de grondwet aan een referendum worden onderworpen. Met andere woorden, een procedure die heel lang kan aanslepen.
Heeft u een idee welke richting het zal uitgaan? Ik verwijs naar de discussie over de keuze tussen een seculiere grondwet en een grondwet op basis van de sharia. Ennahda, de grootste partij in de constituante is immers een partij die behoort tot de politieke stroming van het islamisme.
De plaats van de sharia in de grondwet en het debat daarover lijkt te zijn opgelost met het unanieme akkoord over artikel 1 dat stelt dat Tunesië een soeverein land is met het Arabisch als taal en de islam als religie. Het gaat over de overname van hetzelfde artikel uit de oude grondwet. Maar er is wel een debat rond twee belangrijke vragen. De eerste gaat over de natuur van het regime, namelijk wordt het een presidentieel of een parlementair systeem. De tweede vraag handelt over de gelijkheid tussen man en vrouw.
Ennahda, de partij die het grootst aantal zetels heeft momenteel, is eerder gewonnen voor een parlementair regime. Dat wil onder meer zeggen dat de president van de republiek zal verkozen worden door het parlement. Dat betekent ook dat het parlement de premier aanduidt. Ennahda gaat ervan uit dat ze gemakkelijk een relatieve meerderheid kan halen in het parlement die het gemakkelijker mogelijk maakt om het institutionele proces te beheersen. Als Ennahda opnieuw een goede score haalt, garandeert het parlementair systeem beter dat de president en de premier uit de rangen van Ennahda komen. Omgekeerd, voor de oppositie kan via een rechtstreeks verkozen president meer extern tegengewicht komen tegenover de machtigste partij in het parlement. Hij of zij kan zich daartegen immers onafhankelijker opstellen. De oppositie verkiest een semi-presidentieel systeem. Ook dat debat dreigt lang aan te slepen.
Wat de vraag over de gelijkheid man-vrouw betreft. Ennahda pleit eerder voor een formulering van een artikel, waarin gesproken wordt over de complementariteit tussen man en vrouw, maar niet van gelijkheid. De Moslimbroeders schuiven deze formulering naar voor om zo net te vermijden dat er sprake is van gelijkheid.
Dit zijn de twee belangrijkste discussiepunten, maar er zijn er heel wat meer. De Moslimbroeders willen de vrijheden inperken in naam van het religieuze. God staat in hun overtuiging daar immers boven. In naam van de Arabische-islamitische identiteit zou het dan ook kunnen dat internationale conventies niet langer ondertekend of op de helling worden gezet. Want dat zou het gevolg kunnen zijn als aan de fundamentele vrijheden wordt geraakt. Nog een andere discussie ontspon zich over de aanstelling van een nieuwe gouverneur van de centrale bank die volgens de oppositie verbrand is omwille van zijn banden met het regime van Ben Ali, maar ook met Ennahda die zo de bank zou kunnen controleren. Ook de benoemingen aan het hoofd van de publieke administratie zijn gedaan door Ennahda zonder akkoord of overleg met de andere leden van de trojka (interim-president, interim-premier en hoofd van de grondwetgevende vergadering, nvdr.). En zo zijn er heel wat dossiers waarover onenigheid of discussie bestaat.
Er is ook de kwestie van de zuivering van het juridische apparaat?
Inderdaad, er is onenigheid met de vereniging van de juristen, maar dat geldt ook voor de vereniging van journalisten over de benoemingen in de audiovisuele media en bepaalde kranten. Er is voorts nog het conflict met de advocaten. Het lijkt er wel op dat Ennahda er in geslaagd is om met iedereen overhoop te liggen. Op een gegeven moment ook met de vakbonden die politiek toch heel zwaar wegen. Ennahda viel hen aan omwille van een staking van arbeiders van de afvalophaaldiensten. De militanten van Ennahda zijn het afval gaan deponeren voor de lokale en regionale kantoren van de UGTT (Union Générale Tunisienne du Travail – Algemene Tunesische Bond van de Arbeid, nvdr.). Op dit ogenblik gedraagt Ennahda zich met arrogantie en ligt in conflict met de verschillende sociale en professionele sectoren.
Tunesië ondergaat een zware economische crisis.
Ja en de economische problemen zijn nog veel erger. De werkloosheidsgraad is gestegen tot 22 procent. De druk van de inflatie verergert en dat raakt de bevolking rechtstreeks. De ontwikkelingsprogramma’s voor de armere binnenlandse regio’s zijn geblokkeerd, zoals de aanleg van verbindingswegen. Zelfs de weinig programma’s die zijn voorzien in de financieringswet van 2012 geraken niet of maar traag opgestart. Werkloosheid, inflatie, realisatie van afgesproken programma’s…. de zaken verergeren nog mede door externe onevenwichten.
Wat zijn de redenen voor de economische crisis? Onder Ben Ali was er nog een economische groei van 5%.
Onder Ali werd een beleid van dumping gevoerd op verschillende vlakken: sociaal, commercieel, monetair, … hij liet alles braderen met gevaarlijke gevolgen. Bijvoorbeeld, u heeft wellicht al gezien dat je voor Tunesië een vakantie kunt boeken aan een prijs die alle concurrentie teniet doet. Voor 200 euro kan je een week in een viersterrenhotel verblijven met inbegrip van de vlucht. Dat vertaalt zich in een degradatie van de sector, want met dergelijke lage prijzen kan je de kwaliteit en de dienstverlening niet verzekeren. Op lange termijn wreekt zich dat.
Maar uiteraard is er ook de economische crisis in Europa. Dat heeft zijn gevolgen als je weet dat Tunesië grotendeels van de Europese markt afhankelijk is voor zijn export naar de Europese markt.
Hoe zie je de relaties met de Europese Unie? Er is veel kritiek geuit op het Europees beleid in de Arabische regio.
De Arabische revolutie is het resultaat van een mislukt ontwikkelingsmodel, van mislukte neoliberale hervormingen waar de EU mee de hand in heeft. Het is dus noodzakelijk dat de EU leert uit de gemaakte fouten en zijn economische politiek in de regio fundamenteel herdenkt. De EU maakt jammer genoeg een andere analyse. Zij ziet de revolutie als een reactie op de dictatuur, de corruptie of voorkomend uit zwakke regeringen zonder evenwel de neoliberale keuzes van de regimes in vraag te stellen, wel integendeel. De EU startte heel gauw na de revolutie nieuwe onderhandelingen op met een voorstel van ‘diepe en alomvattende vrijhandelsakkoorden’. De EU wil economische groei en jobs creëren met een handels en investeringspolitiek die al bewezen heeft dat ze de ontwikkelingsnoden van de partnerlanden niet ten goede komt. De Europese steun voor economische groei zou geworteld moeten zijn in de politieke keuze van de bevolking voor een ander economische model, waarbij productieve capaciteiten, herverdelingsmechanismen, werkgelegenheid en lonen vooraan staan. Daarvoor is het noodzakelijk dat het handels- en investeringsbeleid van de oude regimes herzien en geheroriënteerd wordt naar een andere ontwikkelingsvisie die niet langer gericht is op de concentratie van economische macht in de handen van enkelen.
In feite voert de EU een politiek van business-as-usual zonder echt te evalueren of de handels- en investeringsrelaties voordelig zijn op vlak van ontwikkeling.
Wordt er dan helemaal geen rekening gehouden met de verlangens en noden van de bevolking?
Er is heel veel lippendienst aan de rol van het maatschappelijk middenveld en het belang van partnerschap. De EU onderschrijft die principes wel, maar de mechanismen en manieren waarop dat dient te gebeuren zijn er niet. Er is geen gestructureerde dialoog, laat staan dat we betrokken worden bij de totstandkoming van het beleid. De rol van het maatschappelijk middenveld is nochtans noodzakelijk als de EU succesvol wil interveniëren op vlak van rechten en ontwikkeling.
Het Internationaal Monetair Fonds presenteerde het Tunesische economische beleid tot voor enkele jaren als een model voor andere landen.
Het IMF en de Wereldbank speelden een belangrijke rol in Tunesië sinds president Ben Ali (in 1987) aan de macht kwam en legden Structurele Aanpassingsprogramma’s op. Die schroefden de rol van de overheid in het economische leven drastisch terug en voerden een politiek die op neoliberale leest is geschoeid. De focus lag op de bestrijding van de inflatie, het aantrekken van buitenlandse investeringen en een grotere openheid voor handel en kapitaal. De opgelegde besparingen resulteerden in massale ontslagen van werknemers in overheidsdienst, de vermindering van voedselsubsidies en de uitvoering van een uitgebreid privatiseringsprogramma. Die neoliberale basishouding van IMF en Wereldbank is onveranderd gebleven. Alleen het discours zit inmiddels in een andere verpakking.
In Tunesië kan dat beleid worden verder gezet, omdat Ennahda zelf geen alternatief heeft voor het neoliberale beleid. Dat is weinig verwonderlijk als je weet dat Ennahda relatief veel mensen uit de ondernemerswereld telt. Zoals in de andere landen zijn de islamisten defacto conservatieve liberalen.
Ben Ali onderhield goede relaties met de VS. Een handels- en investeringsakkoord van 2002 zorgde voor goede economische relaties. Het regime kon ondanks zijn slechte mensenrechtenreputatie ook rekenen op heel wat militaire steun. In een telex uit 2009 van de Amerikaanse ambassade in Tunis stond er: “we hebben er belang bij om te vermijden dat Al Qaida en andere extremistische groepen hier voet aan grond krijgen. We hebben er belang bij om het Tunesische leger professioneel en neutraal te houden.” Zijn die relaties nog altijd even hartelijk nu de moslimbroeders aan de macht zijn?
De Verenigde Staten koesterden in het verleden een zeker wantrouwen voor de islamisten en dus ook de moslimbroeders in de Arabische wereld. In landen als Egypte en Tunesië steunden de VS de autoritaire regimes in hun strijd tegen de terreur, maar ook omdat ze een economisch en investeringsbeleid voerden dat hen gunstig uitkwam. Sinds het uitbreken van de opstanden hebben de VS echter moeten vaststellen dat de Arabische bevolking geen dictaturen meer aanvaardt. Ze hebben er daarom voor gekozen om te kiezen voor de islamisten stijl Turkije (waar de islamistische Partij voor Rechtvaardigheid en Ontwikkeling de regering vormt). De Amerikanen proberen de Arabische wereld te domineren door te destabiliseren en het conflict te voeden binnen de islamistische stroming van elk land. Washington besteedt dit uit aan lokale bondgenoten zoals Qatar en Saudi-Arabië. Beide landen proberen macht en invloed te verwerven in de regio en voeren daarbij een soennitisch-sectarische strijd gericht tegen de invloed van het sjiitische Iran. Dat komt zowel de VS als Israël goed uit. De Arabische wereld ondergaat op dit ogenblik een nieuwe politiek van de VS en het Westen. Maar het doel is hetzelfde: invloed behouden en belangen verdedigen.
Dit interview is afgenomen op 20 september 2012