Crisis in Nicaragua I: is de regering Ortega-Murillo links?
Ondanks haar revolutionaire retoriek, heeft de Nicaraguaanse regering een beleid gevoerd dat afwijkt van de socialistische wortels van de Sandinisten.
(Door William I. Robinson, NACLA, vertaling grenzeloos, foto van campagne 2011 door Sven Hansen CC2.0/Flickr)
Drie jaar nadat de regering van president Daniel Ortega en zijn vrouw, vice-president Rosario Murillo, met geweld een massale volksopstand onderdrukte waarbij honderden doden vielen en tienduizenden anderen in ballingschap gingen, haalt Nicaragua opnieuw de internationale krantenkoppen terwijl het land afglijdt naar een nieuwe politieke crisis in de aanloop naar de verkiezingen van 7 november. [leestijd 8 minuten]
In de afgelopen maanden heeft de regering zeven presidentskandidaten van de oppositie en tientallen andere oppositieleiders gearresteerd en zonder aanklacht vastgehouden op grond van draconische nationale veiligheidswetten die begin 2021 werden uitgevaardigd en die de habeas corpus buiten werking stelden. Onder de gearresteerden, de onderduikers of de ballingen sinds het begin van de laatste campagne bevinden zich een aantal historische revolutionaire leiders, onder wie de legendarische guerrillacommandanten Dora María Téllez en Hugo Torres. Beiden namen deel aan de overval op het Nationaal Paleis in 1978 die de dictatuur van Somoza dwong 60 politieke gevangenen vrij te laten en Torres nam ook deel aan de gewaagde overval op het Kerstfeest in 1974 die Somoza dwong Daniel Ortega uit de gevangenis vrij te laten.
De revolutie van de jaren ’80 onder leiding van het Sandinistisch Nationaal Bevrijdingsfront (FLSN) inspireerde progressieven over de hele wereld, maar de crisis veroorzaakt nu diepe kloven binnen de internationale linkervleugel. Net als in de nasleep van de protesten van 2018, blijven grote delen van links volhouden dat Nicaragua een hernieuwd revolutionair proces doormaakt onder leiding van Ortega-Murillo en dat de Verenigde Staten erop uit zijn het regime omver te werpen. Zij wijzen op de sociale programma’s die door Ortega werden ingevoerd zodra hij in 2007 opnieuw aan de macht kwam en op de Amerikaanse financiering van een aantal Nicaraguaanse organisaties die verbonden zijn met de anti-Sandinistische oppositie.
Wat is er nog links in Nicaragua?
De onophoudelijke Amerikaanse interventie gedurende de jaren ’80, met inbegrip van een contrarevolutionaire militaire campagne, een economisch embargo en interne politieke inmenging leidde er uiteindelijk toe dat de Sandinisten in 1990 werden weggestemd. Deze verkiezingsnederlaag stortte de Sandinistische partij in een scherpe interne crisis over programma, ideologische oriëntatie en strategie. De Sandinistische achterban verzette zich in het begin van de jaren ’90 tegen het neoliberale programma dat aan het land was opgelegd door de Verenigde Staten en de internationale financiële instellingen in samenwerking met de plaatselijke kapitalistische klasse en conservatieve politici. Tegelijkertijd verscheen er echter ook een nieuwe Sandinistische elite onder degenen die tijdens de regimewisseling van 1990 aanzienlijke eigendommen hadden verworven door de staatseigendommen, openbare eigendommen en Sandinistische partijmiddelen die het collectieve eigendom van de revolutie vormden aan zichzelf te privatiseren – wat in Nicaragua bekend staat als ‘de piñata’ (het uitdeelfeestje).
Naarmate de jaren ’90 vorderden, begonnen nieuwe Sandinistische landeigenaren en zakenlieden een affiniteit te ontwikkelen met de klassenbelangen van en zich aan te sluiten bij de traditionele bourgeoisie. Gedurende dat decennium en het daaropvolgende decennium verlieten honderden historische Sandinistische leiders samen met duizenden partijleden het FSLN of werden uit het FSLN verdreven omdat de Ortega-factie een ijzeren greep op het partijapparaat kreeg en alle pogingen om de partij te vernieuwen en te democratiseren onderdrukte. Hierdoor werd het FSLN gereduceerd tot een lege huls van de historische partij. De nieuwe Sandinistische elite ging geleidelijk over van het leiden van de volksklassen in hun verzet tegen het neoliberale programma van kapitalistische wederopbouw naar het gebruiken van het slinkende gezag van de partij om deze klassen in bedwang te houden en hun mobilisatie te controleren.
Toch bleef de leiding van het FSLN zich legitimeren met een revolutionair discours dat niet langer overeenkwam met enig politiek programma of gedrag anders dan dat van het bevorderen van de eigen groepsbelangen en het veiligstellen van een plaats binnen het dominante blok in de nieuwe neoliberale orde. Ortega is opmerkelijk handig gebleken in het gebruik van radicaal klinkende taal en anti-imperialistische retoriek om een snaar van steun te raken bij de internationale linkerzijde.
Maar het is moeilijk te zien wat het regime als revolutionair of socialistisch zou kunnen kwalificeren. Ortega kwam in 2007 opnieuw aan de macht door een pact met de traditionele rechtse oligarchie van het land, de voormalige leden van de gewapende contrarevolutie (bekend als de Contra’s) en de conservatieve katholieke kerkhiërarchie en evangelische sekten. Hij beloofde absoluut respect voor privé-eigendom en onbeperkte vrijheid voor het kapitaal en regeerde vervolgens samen met de kapitalistische klasse, georganiseerd in de Hoge Raad voor het Particulier Bedrijfsleven (COSEP), tot deze laatste met Ortega brak in de nasleep van de protesten van 2018.
Na haar herintreding nationaliseerde de regering opnieuw de gezondheidszorg en het onderwijs, verhoogde ze de sociale uitgaven, investeerde ze in infrastructuur en introduceerde ze andere welzijnsprojecten (uit te delen via FSLN-patronagenetwerken). Deze sociale programma’s waren welkome en belangrijke aanwinsten voor de volksklasse na jaren van meedogenloze privatisering en bezuinigingen. Maar ze veranderden niets aan het in essentie neoliberale model dat was ingevoerd door de drie regeringen die aan Ortega’s terugkeer naar de macht voorafgingen. Ortega-Murillo verdedigde krachtig en gewelddadig de bestaande klasse- en eigendomsverhoudingen en kreeg lof toegezwaaid van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Wereldbank voor hun pro-kapitalistische, pro-multinationale ondernemingsbeleid, alsook lof van de Verenigde Staten voor hun samenwerking met het Amerikaanse Southern Command, de Drug Enforcement Agency en het Amerikaanse immigratiebeleid.
Intussen heeft de nepotistische binnenste kring van het regime zich verrijkt door plundering van staatsmiddelen, met name door zijn controle over Albanisa, het schimmige financiële en olieconglomeraat dat is opgericht met enkele miljarden dollars aan Venezolaanse subsidies. De acht kinderen Ortega-Murillo fungeren als adviseurs van de president, bezitten of controleren een imperium van particuliere en ogenschijnlijk openbare televisie-, radio- en internetnieuwszenders, beheren openbare investeringsfondsen en beheren een netwerk van familiebedrijven.
De sociale indicatoren verbeterden in de eerste jaren van Ortega’s terugkeer naar de macht, zolang de grondstofprijzen hoog waren, de toevloed van buitenlandse investeringen aanhield, internationale kredieten overvloedig bleven en de kraan van enkele miljarden dollars van de Venezolaanse petro-dollarsubsidie open bleef. Desondanks is het moeilijk om onafhankelijke bevestiging te krijgen van de bewering van de regering – die door haar verdedigers in het buitenland wordt herhaald – dat de armoede met de helft is teruggebracht. De reden hiervoor is dat de Wereldbank de gebruikelijke bron voor deze gegevens is en de Bank op haar beurt vertrouwt op officiële gegevens van de Nicaraguaanse regering. In verslagen waarin melding wordt gemaakt van een verbazingwekkende verbetering van de levensstandaard, zoals in een verslag van de pro-Ortega Council on Hemispheric Affairs in Washington DC, wordt ofwel uitsluitend uitgegaan van beweringen van de Nicaraguaanse regering, of worden eenvoudigweg helemaal geen bronnen voor dergelijke gegevens gegeven.
Het in Managua gevestigde onafhankelijke onderzoeksinstituut International Foundation for the Global Economic Challenge (FIDEG) voert sinds 2009 jaarlijks enquêtes onder huishoudens uit. Deze enquêtes worden door armoedeonderzoekers beschouwd als een betrouwbaardere beoordeling van de armoedecijfers dan het bbp per hoofd van de bevolking en andere vormen van geaggregeerde gegevens. Volgens het FIDEG-verslag van 2020 zijn de armoedecijfers licht gedaald, van 44,8% in 2009 tot 39,0% van de totale bevolking in 2014. Maar in 2015, drie jaar voor de crisis van 2018 waarvan de regering beweert dat die verantwoordelijk is voor de stijgende armoedecijfers, begonnen de armoedecijfers te stijgen tot bijna 45 procent van de totale bevolking in 2019, waarmee de milde winst die in de eerste jaren van het regime van Ortega-Murillo werd geboekt, in feite teniet werd gedaan.
De winst voor het multinationale kapitaal
Het regime heeft geen enkel beleid ontwikkeld dat typisch wordt geassocieerd met een socialistisch georiënteerde agenda. Op het platteland wordt de landbouwsector gedomineerd door de multinationale agro-industrie. In de eerste jaren van haar terugkeer naar de macht verleende de Sandinistische regering beperkte steun aan de boerensector via een cliëntelistisch model van aalmoezen. Maar landhervorming was helemaal niet aan de orde. In plaats daarvan maakte de kapitalistische ontwikkelingsstrategie de boerenbevolking ondergeschikt aan de agro-industrie. Ontheemde boeren werden aangemoedigd om op te trekken naar wat overbleef van het agrarisch gebied in de minder bevolkte oostkant van het land en dat te koloniseren. In de loop van de kapitalistische ontwikkeling in Latijns-Amerika is dit het bekende patroon van de accumulatie van plattelandskapitaal. Tegen het midden van de jaren 2010 drong de kolonisatie verder door in de Atlantische regio, waar de inheemse en Afro-afkomstige bevolkingsgroepen geconcentreerd zijn, waarbij hun gemeenschapsgronden werden aangetast en geschonden, de lokale autonomie werd verstoord en een escalatie van etnische conflicten werd aangewakkerd die heeft geleid tot talrijke moorden en ontheemding van deze bevolkingsgroepen.
Het bankwezen, de landbouw, de industrie, de import en de export worden gecontroleerd door lokale en multinationale kapitalistische conglomeraten; 96% van de bezittingen in het land zijn in handen van de particuliere sector. Er is geen controle op het kapitaal, geen progressief belastingbeleid (integendeel, het belastingbeleid is regressief) en geen tolerantie voor autonome mobilisatie door de volkssectoren. Het regime heeft routinematig het leger, de politie en paramilitaire troepen ingezet om deze mobilisaties met geweld te onderdrukken wanneer ze plaatsvonden, inclusief pogingen van maquiladora-arbeiders om onafhankelijke vakbonden te vormen en te strijden voor hogere lonen, boeren die zich verzetten tegen het milieurampzalige plan om een kanaal door het land aan te leggen en mijnwerkers en gemeenschapsactivisten die protesteerden tegen concessies aan multinationale mijnbouwbedrijven en tegen een ontwikkelingsbeleid dat schadelijk is voor het milieu.
Ondertussen zijn de inkomsten uit de vennootschapsbelasting vanaf 2010 sterk gedaald. Volgens gegevens van de Wereldbank zijn deze inkomsten uit vennootschapsbelasting de op één na laagste in Centraal-Amerika, na El Salvador. Genereuze investeringsstimulansen en concessies aan multinationale ondernemingen zijn onder meer belastingvrijstellingen voor tien jaar over de hele linie. Wet 480, die het Nicaraguaanse kanaalontwikkelingsproject goedkeurde, verleende een in Hongkong gevestigd bedrijf ‘exclusieve concessies [die] 50 jaar zullen duren vanaf het begin van de werkzaamheden’ en die met nog eens 50 jaar kunnen worden verlengd. Nicaragua werd een toevluchtsoord voor multinationaal kapitaal juist omdat de regering de ideale omstandigheden creëerde voor de bedrijfswinsten, met inbegrip van het instellen van interne arbeidsdiscipline en stabiliteit en de laagste lonen in heel Latijns-Amerika buiten Cuba.
In dit opzicht lijkt het Ortega-Murillo model meer op het tripartiete corporatisme dat werd ontwikkeld door de Partido Revolucionario Institucional (PRI) die lange tijd Mexico regeerde. In dit model trekken cliëntelistische netwerken sectoren uit de volksklasse aan, terwijl de leiding van de officiële vakbonden, boerenorganisaties en gemeenschapsorganisaties is geïntegreerd in het heersende apparaat en een strakke controle uitoefent op elke onafhankelijke mobilisatie vanuit de basis.
Dit model werkte in Nicaragua tot de economische crisis vanaf 2014 toesloeg. De crisis moet worden geplaatst in de context van de tegenstrijdigheden van de kapitalistische ontwikkeling in Latijns-Amerika en wereldwijd in dit tijdperk van globalisering. Net als de rest van Latijns-Amerika – onder zowel linkse als rechtse regeringen – kende Nicaragua vanaf de jaren negentig tot in de tweede helft van de jaren 2010 een enorme expansie van lokale en multinationale bedrijfsinvesteringen in mijnbouw, houtkap, agroindustrie, toerisme en industriële maquiladora-productie. Toen de economische problemen toenamen en de groeicijfers vanaf het midden van de jaren 2010 daalden, sloot de regering overeenkomsten met internationale financiële instellingen om de neoliberale bezuinigingsmaatregelen uit te breiden. Een van die maatregelen – verlaging van de pensioenen en verhoging van de pensioenbijdragen door werknemers en werkgevers – was de vonk die de protesten van april 2018 aanvankelijk deed oplaaien.
Deel II van deze tweedelige analyse gaat in op de bewering dat de Verenigde Staten proberen het regime van Ortega-Murillo omver te werpen.
Dit artikel stond op Nacla. Nederlandse vertaling redactie Grenzeloos.