Bezinning op kritisch vakbondswerk in pensioenstrijd
Geen verklaring, Geen conclusies, Geen voorstellen. Wel een bezinning op wat ‘kritisch vakbondswerk’ genoemd kan worden en de dilemma’s waarmee ‘opponenten’ van het vakbondsbeleid te maken krijgen. Opponent is een link woord, het hangt tegen ‘oppositie’ aan en dat komt al gauw in de buurt van vakbondsvijandigheid als er bijvoorbeeld zelfstandige bijeenkomsten aan verbonden zijn. En helemaal, wanneer eerder genomen besluiten in het openbaar van kritiek worden voorzien. Dat zou in strijd zijn met de democratische grondslag van de vakbeweging, want ‘de bond spreekt met één mond’.
(Door Hans Boot, oorspronkelijk verschenen bij solidariteit)
De dilemma’s, hier op te vatten als minder of meer aantrekkelijke keuzes, doen zich al voor bij de formulering van een kritiek op het te voeren of gevoerde beleid – hoe scherp? Ze zijn het meest sprekend, wanneer de bezwaren door de beleidsmakers niet of onvoldoende gehonoreerd worden en vragen over de verspreiding, en langs welke weg, aan de orde komen. Deze en andere dilemma’s zijn klassiek in het vakbondswerk, ook bijvoorbeeld in het proces om tot een cao te komen. Ze zijn een ‘handboek’ waard, hier slechts beperkt tot enkele ervaringen in de recente pensioenstrijd. Niet alleen vanwege de doorlopende actualiteit (opnieuw de AOW), maar vooral door de samenwerking van twee comités die voor en na het pensioenakkoord zich kritisch opstelden tegenover het FNV-beleid (Werkgroep Pensioenactiviteiten sector senioren FNV en Landelijke coördinatie actiecomités Red het Pensioenstelsel).
Openbaarheid
Neem de AOW-leeftijd. Ooit 65 jaar, sinds Drees in 1948 een parel in de verzorgingsstaat. Door Rutte 3 in een traject gezet van geleidelijke verhoging in relatie met de leeftijdverwachting en door het akkoord via 66 jaar en vier maanden uitkomend op 67 jaar in 2024. Ondanks de voorkeuren van heel wat leden voor de ‘oude’ 65 jaar, besloten de twee kritische comités tot de eis van 66 jaar. Waarom?
* Om de afstand tot het standpunt van de FNV en Rutte 3 niet te groot te maken en op andere kritische punten aan overtuigingskracht te winnen?
* Door die twee te gerieven en milder te stemmen, op weg naar een ruil?
* Door rekening te houden met de traditionele bereidheid bij een meerderheid van de leden om het FNV-bestuur te volgen en zo die collega’s niet af te schrikken?
* Of algemener, willen voorkomen als ‘radicalen’ afgeschilderd te worden.
Al deze, en mogelijk meer, overwegingen zullen de afgelopen periode van bijna twee jaar gespeeld hebben. Maar …..
* Hoe nadrukkelijk zijn ze uitgesproken en beoordeeld?, is er over besloten?
* Zijn de plussen en minnen naar buiten gebracht?
* Hebben de samenwerkende comités het recht van spreken geëist of genomen tijdens de vele door de FNV georganiseerde bijeenkomsten?
* Is openlijk gekritiseerd dat de onderhandelaars en hun vertolkers lieten blijken daaraan geen of weinig ruimte te bieden?
* Kortom, hebben de comités systematisch binnen en buiten de FNV hun kritiek uitgedragen?
* En hoe ging dat met de steun voor hun opvattingen door verwante wetenschappers tijdens een conferentie die onder meer de veronderstelde onbetaalbaarheid van de AOW ontzenuwden?
* Zijn die breed uitgemeten of was het oordeel van de vicevoorzitter van de FNV, Elzinga, er voor ’95 procent mee eens’ te zijn voldoende geruststellend?
Zelfstandigheid
Dezelfde en vergelijkbare vragen zijn te stellen over de overige kritische eisen die de comités in de pensioenstrijd naar voren brachten. Hier echter een overkoepelende kwestie eruit gepikt: de benadering door de comités van de onderhandelaars (het horkerige aandeel van de laatsten blijft buiten beschouwing, zie daarvoor in Solidariteit, bijvoorbeeld: commentaar 387, 4 augustus en ‘ingezonden’ 5 juli 2019). Vragen die wezenlijk zijn voor de positie die de comités innemen en hoe zelfstandig ze (kunnen) zijn.
* Waren die onderhandelaars voor de comités een partner in de strijd tegen Rutte 3, onvoorwaardelijk of met reserve?
* Zijn de verhoudingen tussen de verschillende ‘partijen’ besproken, is het zogenaamde polderen aan de orde gesteld en/of aan grenzen gebonden?
* Waren er twijfels over de toezegging dat de gesprekken met onder anderen minister Koolmees correct weergegeven zouden worden?
* En de contacten met de Partij van de Arbeid en GroenLinks, wat was daarover bekend?
* Om welke reden is ingegaan op het aanbod door Elzinga van tussentijdse, telefonische rapportages over de onderhandelingen?
* Beperkten deze zich tot individuele comitéleden? Waren ze vertrouwelijk? Zijn ze in de comités besproken?
* Zijn er afspraken gemaakt over de onderhandelingsruimte, zo ja, zijn die gevolgd?
Het zijn juist deze vragen die de specifieke verhouding tussen de comités en de onderhandelaars bepalen. Ze oefenen kritiek uit op de onderhandelaars die tegelijkertijd afhankelijk zijn van de organisatiekracht van de comités ten opzichte van de leden. De comités bestaan in het algemeen uit actieve leden die in hun vakbondsomgeving erkend en bekend zijn en die in beweging kunnen brengen.
Tegelijkertijd verkeren de onderhandelaars letterlijk en figuurlijk in andere contreien. Zowel opgenomen zijn in de overlegcircuits als geloof hechten aan de zin om daaraan deel te nemen. Naar de comités uitgewerkt als aan de ene kant ze er nauw, en zelfs vertrouwelijk, in betrekken en aan de andere kant ze passeren of zelfs negeren in de finale beslissingsfase. Dat laatste kan voor de leden van de comités zowel gezamenlijk als individueel een hard gelag zijn. Om die reden verdient het besluit de comités voort te zetten alle waardering en steun. Het groeiend aantal gaten in het akkoord maakt dat besluit ook nog eens bitter hard nodig.
Treurig is dat Elzinga individuele leden van de comités inmiddels de status van ‘opponent’ toedicht en de samenwerking met hen minimaal op losse schroeven zet. En daarmee lijken de comités onder curatele geplaatst te worden, een druk die hun gezamenlijkheid op de proef stelt.
Maar hiermee wordt de grens van de aangekondigde bezinning bereikt en helemaal met een concluderend pleidooi voor een debat over de mate van zelfstandigheid in het optreden van een kritische groep als deel van een ledenorganisatie als de FNV.