AOW en de mythe van de hogere arbeidsproductiviteit
De noodzaak van langer doorwerken is een mythe. Het debat over de AOW leeftijd staat op scherp. Rutte 3 en een groot deel van ‘de politiek’ vinden dat de AOW onbetaalbaar wordt, omdat er straks teveel gegadigden zijn en te weinig mensen om de premies op te brengen. Daar tegenover staat, onder andere bij de vakbeweging, dat veel werknemers en werkneemsters door zwaar werk en hoge arbeidsintensiteit amper gezond hun 65ste levensjaar halen en een lagere dan gemiddelde levensverwachting hebben. Meer tegengas is nodig. Dat kan via een analyse van de samenstelling van de arbeidsmarkt.
(Door Sjarrel Massop, oorspronkelijk verschenen op solidariteit.nl, foto website AOB)
Eerst wat cijfers om een idee te krijgen, met als voorbeeld het jaar 2017. De totale uitgaven aan de AOW bedroegen 37 miljard euro en de inkomsten 24 miljard euro. Een aanzienlijk verschil van 13 miljard dat ook nog stijgt, zij het niet zo dramatisch als de regering ons voorspiegelt. Er zijn in dat jaar zo’n 3,5 miljoen mensen die AOW ontvangen. De vergrijzing is daarop van invloed, maar het effect valt mee. Nog een jaar of tien en de babyboom is echt voorbij en tot dan zal de Nederlandse bevolking ongeveer gelijk blijven. Daarna daalt ze, weliswaar afgezien van de immigratie. Maar in deze gegevens ligt het werkelijke probleem niet, dat ligt volstrekt ergens anders.
Scheve arbeidsverdeling
Om te beginnen bij de arbeidsparticipatie. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is niet erg scheutig met cijfers en relevant onderzoek. Dat is verwonderlijk, omdat er wel mee geschermd wordt. Zo is de arbeidsparticipatie in Nederland, dat wil zeggen de verhouding tussen de totale bevolking en de beroepsbevolking, ongeveer 51 procent. Daarbij gebruikt het CBS een merkwaardig criterium voor zowel de bevolking als de beroepsbevolking, bij beide gaat het om de leeftijdscategorie van 15 tot 75 jaar.
Tussen 2011 en 2017 zijn er geen verschuivingen, de totale bevolking staat op 12,5 miljoen en de beroepsbevolking op 8 miljoen. Dat schommelt nauwelijks, wel laten beide een licht stijgende tendens zien. Het CBS vermeldt daarbij dat de beroepsbevolking steeds hoger opgeleid is. Afgezet tegen de gehele bevolking, dus 8 tegen 17 miljoen, is dat de al genoemde 51 procent die dus redelijk constant blijft.
Maar hoe zit het met de verschillende leeftijdsgroepen. met name de jongeren en de ouderen? De werkloosheid onder jongeren beneden de 25 jaar was 9 procent in 2017. Onder ouderen boven de 55 jaar was die precies hetzelfde. Zij het dalend, voornamelijk omdat de AOW leeftijd stap voor stap omhoog gaat.
Interessanter is om te kijken hoe de werkende bevolking in elkaar zit. Wat is daar het criterium om ertoe te behoren? Dat is niet zo lang geleden naar beneden bijgesteld. Dat was altijd 12 uur per week arbeid, nu is dat 1 uur per week. Dat roept meteen de vraag op hoeveel er nu werkelijk wordt gewerkt. Het CBS gebruikt daarbij de term ‘onbenut arbeidspotentieel’. Dat bedroeg voor de beroepsbevolking, dus mensen die betaald werk verrichten, 886.000 voltijdsbanen in 2014. In 2016 was dat gezakt tot 732.000. Mensen willen dus nog steeds veel meer werken. Werk dat er echter niet is. Het werk in Nederland is dus erg slecht verdeeld. Vooral onder jongeren is het onbenut arbeidspotentieel erg groot, in 2016 bedroeg dat 25 procent
AOW betaalbaar
Wat we dus zien, is dat langer doorwerken door ouderen slechts een verschuiving teweegbrengt naar meer ‘onbenut arbeidspotentieel’ onder jongeren. Langer doorwerken lost dus in werkelijkheid niet veel op. Dat laat zich in geld uitdrukken: langer doorwerken door de verhoging van de AOW leeftijd heeft 1,7 miljard euro in 2017 opgeleverd. Daarmee is het gat van het eerder geconstateerde verschil van 13 miljard euro bij lange na niet opgelost. Sterker nog, er is voor jongeren een blijvend probleem gecreëerd om voldoende werk te kunnen vinden en een toekomst op te bouwen. Daar komt de problematiek van de arbeidsproductiviteit nog eens bovenop (zie Solidariteit, extra 372-1 van 6 januari 2019 en over de arbeidsmarkt en ouderen: extra 370-4 van 9 december 2018).
De indringende vraag is: hoe kunnen we de discussie naar onze hand zetten en de kwestie van de AOW in ons perspectief krijgen. De grote tekorten op de arbeidsmarkt, waarover de werkgevers spreken, zijn er niet. Wel is er beslist het probleem van scheve verhoudingen, simpel gezegd: te veel zogenaamd hoogopgeleiden en te weinig vaklieden, zoals verpleegkundigen, bouwvakkers en onderwijspersoneel. Dat is ook een conjunctureel probleem. Economen weten niet waarom, maar voorspellen een nieuwe recessie. Afgezien van de beoordeling wat zwaar werk is en wat niet, daar gaat het niet om bij de vakbondseis van bevriezing van de AOW leeftijd op 66 jaar.
Het probleem is fundamenteler. Door de stijgende arbeidsproductiviteit is de hoeveelheid werk die nodig is om een bepaalde welvaart te realiseren door de jaren heen aanzienlijk verminderd. Marx juichte al: ’s morgens werken, ’s middags ontspannen, ’s avonds alle aandacht voor een cultuur van een prettig en inspirerend leven. En elk is daar natuurlijk vrij in dat naar behoefte uit te werken. Het klimaat, het milieu, de energie en de grondstoffen zullen zo’n leven hartelijk begroeten.
Mijn conclusie is meer en meer dat de bevriezing van de AOW leeftijd op 66 jaar niet voldoende is. Ze kan zo maar weer omhoog of omlaag. Wezenlijk is dat de onbetaalbaarheid van de AOW een politieke mythe, een politieke keuze is. Verhoging van de AOW leeftijd voor alle generaties is een asociale daad. Veel beter is een herverdeling van werk tussen oud en jong, een gemeenschappelijke strijd voor de redding van collectieve pensioenstelsel en de AOW leeftijd minimaal terug naar 65 jaar.
Voor AOW op 65