Ga naar de inhoud

Alternatieven voor WTO (verslag)

Op 12 december vond een ronde tafel-bijeenkomst plaats over alternatieven voor het WT)-beleid. De titel: Na Cancún: hoe nu verder? Waar zijn wij vóór?. Jo Versteijnen schreef een verslag.

10 min leestijd
Placeholder image

Er zijn zo’n 45 personen aanwezig. De discussie wordt in eerste instantie gevoerd door de tien deelnemers aan deze Ronde Tafel, te weten: Sander van Bennekom (NOVIB); Jurjen van den Bergh (LSVB); Joop de Heer (Platform ABC); Kees Hudig (XminY, discussieleider); Lou Keune (Universiteit van Tilburg); Vóór de Verandering), Niek Koning (Wageningen Universiteit); Mario van de Luijtgaarden (FNV-Mondiaal); Anne van Schaik (Milieudefensie); Mirjam van der Stichele (SOMO); en Erik Wesselius (CEO). De medewerkers van WEMOS en Both Ends zijn verhinderd, maar willen een volgende keer graag van de partij zijn. Uiteindelijk zijn zo’n dertig personen actief in de discussie waaronder ook Louis de Jel en Anton Nigten van Stichting Aarde die eveneens aan de volgende discussie zullen deelnemen.

Aan het begin benadrukken Kees Hudig en Lou Keune dat het de bedoeling van dit en eventueel volgende gesprekken is na te gaan welke oplossingen en alternatieven we hebben. Kritiek uitoefenen is belangrijk, en gebeurt ook al veel, maar vooral van belang is dat we ook gaan zoeken naar alternatieven. Vanmiddag staan centraal de alternatieven die aangedragen worden in de papers die voor vandaag zijn ingebracht. Bedoeling is af te checken waar we het met elkaar over eens kunnen zijn. Het voorstel wordt aangenomen om de discussie te laten verlopen aan de hand van het overzicht dat Lou gemaakt heeft van de voorstellen van die ingebrachte papers.

In dit verslag worden sommige onderwerpen samengetrokken vanwege hun sterke onderlinge samenhang.

1 Doeleinden van internationaal overleg; organisatorisch kader; relatie VN-regels en WTO-regels; maatschappelijk verantwoord ondernemen
Over deze onderwerpen is er grote overeenstemming. Iedereen is voorstander van verdergaande multilateralisatie van het mondiale overleg. Daarbij moeten zoals Anne van Schaik het formuleert doelstellingen als armoedebestrijding, voedselveiligheid, internationale afspraken op gebied van arbeid, milieu en mensenrechten, en kwijtschelding van schulden, voorop staan, het handelsbeleid moet daaraan ondergeschikt zijn. Dat laatste geldt ook voor mogelijke onderdelen van dat beleid zoals regionalisering of meer nadruk op bilaterale akkoorden. De Verenigde Naties moeten het bepalend organisatorisch kader worden hetgeen onder meer impliceert dat VN-organen (of met de VN gelieerde organen) als de FAO, de ILO, en het UNDP in het handelsoverleg betrokken moeten worden. Essentieel daarbij is dat er sprake is van afdwingbare akkoorden. Akkoorden moeten eventueel met een bepaalde meerderheid genomen kunnen worden (dus geen veto positie meer van individuele landen) om een afdwingbare werking kunnen krijgen in de vorm van bijvoorbeeld een geschillencommissie die verplichtingen kan opleggen aan een mogelijk recalcitrante minderheid.

Er is ook overeenstemming over de noodzaak van een centrale rol van de UNCTAD. De meningen verschillen als het gaat om de toekomstige rol van de WTO. Het voordeel van de WTO is dat het reeds een procedure kent van afdwingbare naleving van akkoorden. Er is echter een principieel nadeel van de WTO namelijk dat in haar doelstellingen en taken is vastgelegd dat zij moet werken aan een steeds verdergaande vrijmaking van de wereldhandel en dat principe wordt door alle deelnemers aan deze discussie verworpen..

Belangrijk is ook dat het toekomstige wereldhandelsbeleid niet op voorhand gericht is op vrijhandel. Integendeel, er is brede overeenstemming voor de idee van managed trade (gestuurde handel). Over de verhouding tussen bilaterale/regionale en multilaterale verdragen wordt opgemerkt dat een en ander telkens bezien moet worden vanuit de zaak waar het om gaat. Landbouw, bijvoorbeeld, leent zich goed voor regionale akkoorden, en bij ontwikkelingslanden zie je de laatste jaren een ontwikkeling naar bilaterale verdragen. Over het algemeen genomen is het wel zo dat landen als de VS bij bilaterale akkoorden een overwicht hebben in dienst van hun eigen belangen.

Het thema regionalisering leidt tot de nodige discussie. Joop de Heer stelt voor dat zo duurzaam mogelijk moet worden geproduceerd, en dat de ecologische en sociale kosten in de prijsvorming tot uitdrukking moeten komen. Dat leidt waarschijnlijk tot meer kansen voor en noodzaak tot regionalisering. De vraag is echter in hoeverre op regionale zelfvoorziening moet worden afgekoerst. Want ook als milieu- en sociale kosten worden meegenomen kan de productie elders beter en goedkoper zijn. Bovendien gaat het om ontwikkelingslanden die daar goed van zouden kunnen profiteren, en dan is voorrang aan productie in eigen land niet nodig. Regionale zelfvoorziening is dus niet een must. Uiteindelijk wordt afgesproken om in een volgende discussie dieper in te gaan op het thema regionalisering. De Stichting Aarde zal daarvoor voorstellen maken.

2 Procedures.
Het gaat hierbij aldus Jurjen van den Bergh om zaken als democratische controle, heldere definities binnen werkgroepen, evaluatie. Gelet op de GATS-onderhandelingen van de laatste tijd is het een groot schandaal hoe weinig mogelijkheid er is geweest tot discussie in het parlement, en hoezeer er via achterdeurtjes geprobeerd moet worden te weten te komen wat binnenskamers bedisseld wordt. Onderhandelaars van EZ hebben weinig op met inmenging. Hoe bereik je dat internationale afspraken op een democratische wijze verlopen? De crux in dit soort zaken is helaas dat een en ander afhangt van de macht die we zelf kunnen vormen en de druk die we kunnen uitoefenen. De nationale parlementen zijn dorpsraden geworden. Beslissingen worden genomen op Europees niveau.

3 Landbouw.
Ter toelichting op de in zijn paper verwoorde voorstellen formuleert Niek Koning een aantal uitgangspunten:
– Vrijhandel in de landbouw werkt niet. Vrije markt leidt in de landbouw niet tot evenwicht, maar tot overproductie. Technische vooruitgang stuwt het aanbod sterk op, en de vraag blijft achter. Landbouw is niet in staat beide met elkaar in balans te brengen.
– Hij ziet hierin geen reden te kiezen voor zelfvoorziening. Handel op zich is goed voor efficiency. Vrijhandel werkt niet, en protectionisme leidt tot dumping. Er is dus een arrangement nodig dat handel mogelijk maakt, dumping uitsluit, en de prijzen op de markt weer redelijk stabiel maakt.

Bij de vraag hoe dit te realiseren dient onderscheid gemaakt te worden naar twee soorten landbouwproducten: a. producten die zowel in gematigde als tropische gebieden geproduceerd worden, en b. producten alleen in ontwikkelingslanden. Met producten uit ‘a’ die worden gedumpt heeft het Westen een veel te groot deel op de wereldmarkt. Hier is een arrangement nodig dat dit deel terugdringt: contingentering. Ontwikkelingslanden blijven voorlopig vrij in hun handelsbeleid. Want het doel is dat zij hun aandeel op de wereldmarkt kunnen vergroten. Hoe kan dit? De nationale regeringen zijn verzwakt door privatisering en SAP’s. De goederenovereenkomsten uit de jaren ’70-’80 zijn onderuitgegaan. Blijft over een kongsi die druk uitoefent op de grote handelshuizen om minimumprijzen te bewerkstelligen. Maar dit is voorlopig nog niet te realiseren. En zolang dat zo is kunnen ontwikkelingslanden optimaal gebruik maken van de ruimte voor tariefprotectie.

Op de vraag waar de druk vandaan moet komen om quoteringen af te dwingen antwoordt Niek dat hij die quoteringen voorlopig nog niet gerealiseerd ziet. Een kwestie van politieke onwil, en niet een free-rider probleem. Intussen kunnen ontwikkelingslanden hun eigen bevolking beschermen tegen dumpprijzen. Protectie tegen importen is het handelspolitieke wapen van de armen.

Ter afsluiting nog een tweetal opmerkingen. De eerste is dat gestuurde handel op het gebied van landbouwproducten globaal genomen de weg is, en niet vrijhandel, en dat daarbinnen met name productie- en prijsbeheersing altijd zeer belangrijke instrumenten zullen zijn voor de toekomstige beheersing van de landbouw, zowel daar als hier. Voor ontwikkelingslanden is de oplossing niet om de productie vooral te richten op de export (outward-orientedness of export-led-growth),. Dit heeft geleid tot armoede onder de bevolking. Nadruk moet verschuiven naar een inward-oriented landbouwproductie, overigens zonder volledig af te zien van uitvoer. In een tweede opmerking wordt erop gewezen dat de discussie regionalisering of internationale handel wel belangrijk is, maar dat daarbij niet de politieke realiteit uit het oog verloren mag worden. Zo staat in de Europese ontwerpgrondwet dat bevordering van de productie een doelstelling van het landbouwbeleid is.

4. Investeringen.
Sander van Bennekom legt uit dat de WTO bij investeringen in de regio weliswaar een rol speelt, maar niet de belangrijkste. Bilaterale en regionale bijeenkomsten zijn veel belangrijker. Daar hebben zich het afgelopen half jaar ontwikkelingen voorgedaan waarbij investeringen zijn geliberaliseerd buiten alle democratische controle om. Hij wijst daarbij op de ontwikkeling dat investeringsbeschermingsovereenkomsten – die eenmaal gedane investeringen beschermen – ook steeds meer de toegang van investeringen gaan regelen. Daarmee zijn de beschermingsovereenkomsten ook investeringstoegangsovereenkomsten geworden. Er zijn maar weinig mensen die zich bezighouden met deze ontwikkeling binnen de bilaterale en regionale verdragen, en van politieke zijde bestaat een onwil er inzicht in te verschaffen. Het is zaak te voorkomen dat beschermingsverdragen via een achterdeurtje investeringstoelatingen regelen. Een andere oplossing is bedrijven die internationaal opereren te dwingen zich aan een aantal regels te houden die ook internationaal zijn afgesproken, bijv. over arbeidsnormen, milieu etc. Erik Wesselius dringt er op aan om het nog bredere thema van de multinationals uitgebreider te bespreken.

5 Arbeidsnormen.
Mario van de Luijtgaarden legt uit dat het bij arbeidsnormen over fundamentele afspraken gaat:
– Dat je je mag organiseren in een vakbond of organisatie die opkomt voor haar leden.
– Als je je georganiseerd hebt mag je ook gaan onderhandelen.
– Verbod op kinderarbeid: leeftijd voor ontwikkelingslanden ligt op 14, voor andere op 15.
– Verbod op dwangarbeid.

De vakbeweging wil deze afspraken verbinden aan handelsovereenkomsten, maar ook aan bedrijven die zich vanwege de accumulatie in lagelonenlanden willen vestigen. Hoe? Door afspraken te maken met zulke bedrijven, gedragscodes te effectueren, en door onderzoek naar de uitvoering van gedragscodes. Waar de codes niet worden nageleefd volgen gesprekken met collega’s ter plaatse. Meestal gaat een en ander moeizaam; stapje-voor-stapje.
Ook over deze punten is er overeenstemming tussen de deelnemers aan deze Ronde Tafel. Op de vraag hoe de vakbond aankijkt tegen comparatieve voordelen van lagelonenlanden, antwoordt Mario dat dit voordeel niet ten koste mag gaan van een inkomen waarvan de arbeider met zijn gezin fatsoenlijk kan leven. Dus geen concurrentie op het loon.

6 GATS (over handel in diensten).
Jurjen van den Bergh zet uiteen dat publieke diensten meer in zich hebben dan alleen maar financiële consequenties. Dus moeten zij buiten de GATS blijven. Dat geldt ook voor het creëren van gelijke kansen. Het belangrijkste uitgangspunt wat betreft de GATS blijft dat je alleen verhandelt wat verhandelbaar is. En dat zijn niet de zaken die te maken hebben met de kwaliteit van leven. Kees doet in dit verband een oproep een petitie te ondertekenen naar de Nederlandse regering, om het komende jaar een moratorium in te stellen in de onderhandelingen over diensten: www.gats.nl

7 Voorlopige conclusies
Lou vraagt of we het zinnig vinden om in gezamenlijkheid verder te werken aan een uitwerking van alternatieven, en om daar eventueel campagne voor te gaan voeren. Hij pleit ervoor die verantwoordelijkheid ter hand te nemen. Dit voorstel wordt breed ondersteund.

Het is duidelijk dat er nogal wat onderwerpen zijn blijven liggen. Het concrete voorstel is om met deze exercitie door te gaan, en dan met name bij een volgende bijeenkomst die onderwerpen te nemen waar we het nog zeker over moeten hebben:
1. Regionalisering,
2. Multinationals,
3. Bestaanszekerheid,
4. Investeringen, eventueel gekoppeld aan het onderwerp van multinationals,
5 TRIPS

Verschillenden van ons zal gevraagd worden dat goed voor te bereiden en er een basisdocument over te maken. Kees en Lou nemen het initiatief tot een verder overleg.

(naschrift: op vrijdagmiddag 20 februari zal een vervolgbijeenkomst belegd worden. De preciese plek wordt nog bekend gemaakt. Zie voor alle informatie de speciale website over alternatieven: www.globalternatives.nl)

(Dit artikel was oorspronkelijk op GlobalInfo gepubliceerd door Jo Versteijnen.)