Ga naar de inhoud

#Spoormustfall

Afgelopen dinsdag 25 oktober besmeurden activisten van de actiegroep De Grauwe Eeuw in Hoorn, met rode verf, standbeelden van Jan Pieterszoon Coen en Bontekoe en een muur van museum de Halve Maen. Met deze daad verzetten zij zich tegen de voortdurende verheerlijking van iconen uit het VOC-verleden en de ontkenning van de koloniale misdaden die zij pleegden.

5 min leestijd

(Oorspronkelijk verschenen bij solidariteit.nl)

Het is misschien het bescheiden Nederlandse begin van een campagne die in het buitenland al langer gevoerd wordt tegen koloniale verheerlijking. Nadat een jaar geleden in Zuid-Afrika – onder de hashtag “#Rhodesmustfall” – standbeelden van Cecil Rhodes omver werden getrokken, volgden protesten in diverse landen in Afrika, de Verenigde Staten en Europa tegen koloniale straatnamen, standbeelden en schoolboeken.

Actief toegedekt

Het ging daarbij niet alleen om het verwijderen van de steen des aanstoots zelf, maar ook om achterliggende grieven van (institutioneel) racisme, sociale achterstelling en ondervertegenwoordiging van culturele minderheden in de media, op universiteiten en in de politiek. Ook door linkse mensen wordt dikwijls neerbuigend gedaan over dergelijke ‘symboolpolitiek’ – zie mijn commentaar 261, 29 oktober 2014. Maar met Wilders I op komst is de jonge politieke beweging tegen racisme en voor culturele diversiteit vooralsnog de meest militante, uitdagende en confronterende campagne tegen de gevestigde orde.

Het is opvallend dat in Nederland deze protesten vooral gericht zijn op iconen die te maken hebben met het vroegmoderne, koloniale verleden van de VOC en de trans-Atlantische slavernij. De meer recente koloniale misdaden in Nederlands-Indië blijven vooralsnog buiten schot. Dat is vreemd, omdat Nederlandse kopstukken uit dit verleden – zoals generaal Spoor, luitenant-gouverneur-generaal Van Mook, en de premiers Schermerhorn, Beel en Drees – door historici nu ook in rap tempo van hun sokkel worden getrokken. Twee nieuwe publicaties en een reeks artikelen in kranten en tijdschriften lijken nu onomstotelijk te bewijzen dat het Nederlandse leger tussen 1945 en 1949 grootschalig, structureel en buitensporig geweld tegen Indonesiërs gebruikte, en dat dit actief werd toegedekt door de militaire top, het openbaar ministerie en de regeringen in Batavia en Den Haag.

Welbewust

Eind vorig jaar publiceerde Gert Oostindie, directeur van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde, het boek Soldaat in Indonesië, 1945-1950. Getuigenissen van een oorlog aan de verkeerde kant van de geschiedenis. Uit een verzameling van 659 egodocumenten (brieven, dagboeken en memoires) van 1.362 militairen aan Nederlandse zijde, haalt Oostindie honderden citaten waarin wordt gerept over misdrijven tegen Indonesische strijders en burgers. Twintig procent van de militairen rapporteerde over één of meer oorlogsmisdaden, 710 in totaal. Hieruit concludeert Oostindie voorzichtig dat het totaal aantal Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië in de tienduizenden moet lopen. De stelling dat buitenrechtelijk militair optreden in Nederlands-Indië ‘excessen’ betrof, is hiermee definitief ontkracht.

Vorige maand verscheen bovendien het langverwachte proefschrift van de Zwitsers-Nederlandse historicus Rémy Limpach, getiteld De brandende kampongs van Generaal Spoor. Ook Limpach benadrukt de grootschaligheid van extreem geweld tegen burgers en militairen en stelt daarnaast dat de militaire top hiervan op de hoogte was. Legercommandant Spoor intimideerde klokkenluiders, hield kritische soldatenbrieven buiten de aandacht en weigerde in te grijpen. Vadertje Drees en zijn voorgangers keken weg en werkten, aldus Limpach, oorlogsmisdrijven in de hand door welbewust het onmogelijke te eisen van een uitgeput leger. Ook kraakt Limpach kritische noten over de procureur-generaal van Nederlands-Indië die met zijn vervolgingsbeleid massageweld accepteerde en legitimeerde.

Politieke pressie

Met deze publicaties zijn twee koloniale mythes (oorlogsmisdaden bleven beperkt tot excessen en lagere rangen werkten op eigen initiatief) ontkracht, en is het voor het eerst mogelijk om gezagdragers direct verantwoordelijk te stellen. Ook daagt het nieuwe onderzoek uit tot kritisch zelfonderzoek van maatschappelijke organisaties in Nederland. Onder historici begint de kritiek op Cees Fasseur en zijn bagatelliserende excessennota van 1969 opnieuw aan te zwellen, en wordt het wetenschappelijke wereldje gelaakt waarin systematisch onderzoek onmogelijk was. (*1) Ook kranten en tijdschriften als De Telegraaf en Elsevier, veteranenorganisaties en politieke partijen als de PvdA en CDA/KVP zouden zich nu achter de oren moeten krabben over de vraag hoe ze destijds hebben gereageerd op berichten over potentiële oorlogsmisdrijven.

Is met deze publicaties eindelijk de langverwachte doorbraak in het Indië-debat bereikt? Dat denk ik niet. Zoals ik eerder schreef – extra 244-2, 19 februari 2014 – waren er al eerder bijna-doorbraken en zijn veel van de stellingen van Oostindie en Limpach niet wezenlijk nieuw. Van Doorn en Hendrix noemden bijvoorbeeld al in 1970 het geweld in Indië structureel, nadat publicisten als De Kadt en Van Randwijk dat vóór hen hadden gedaan. Door pleidooien van historici voor meer historisch onderzoek is er een risico dat de bevindingen opnieuw het predicaat ‘voorlopig’ zullen krijgen. Om daadwerkelijk iets te veranderen, is het nu nodig politieke pressie uit te oefenen op de manier waarop ook Cecil Rhodes, Jan Pieterszoon Coen en Zwarte Piet aangepakt worden.

Eerherstel

We moeten naar een situatie, waarin niemand het waagt de naam Spoor te noemen zonder daarbij te erkennen dat er oorlogsmisdaden zijn gepleegd. Laat ons daarom de academische discussies naar een hoger plan tillen en het koloniale verleden weer stekelig maken. Dat zijn we aan de meer dan honderdduizend doden in Indonesië wel verplicht. Het is tijd om eerherstel te verlenen aan de Indië-weigeraars, deserteurs en bevelweigeraars. (*2) Het is tijd om vraagtekens te stellen bij de militaire cultus rond het Indisch monument in Den Haag. De tientallen straatnamen die verwijzen naar Van Mook en Spoor zullen van kritische toelichting moeten worden voorzien, en hun eremedailles en Militaire Willems-Ordes herroepen. Er moet kritisch onderzoek gedaan worden naar de rol van Willem Drees, evenals naar die van de PvdA en de KVP. Krijgsmachtonderdelen die nog met trots verwijzen naar het koloniale verleden – bijvoorbeeld het Regiment Van Heutz – moeten berispt worden. Als klap op de vuurpijl is het tijd de Generaal Spoorkazerne in Ermelo om te dopen naar een naam die het historisch onrecht in Indonesië erkent. Dat alles onder de leuze “#Spoormustfall”!

Noten:

*1) Anne-Lot Hoek, “Iedereen wist het, maar niemand kon het zeggen”, NRC, 16 September 2016.

*2) Henny Zwart, Er waren er die niet gingen, vijftien eeuwen straf voor Indonesië-weigeraars, Amsterdam 1995