Ga naar de inhoud

Recensie boek Barrez ‘De Antwoorden van het Antiglobalisme’

Een anarchistische recensie van het boek over de ‘beweging van Porto Alegre’.

18 min leestijd
Placeholder image

Barrez’ antiglobalisme: inspirerend én irriterend

door Roger Jacobs

(Deze recensie verscheen eerder in het Belgische tijdschrift De Nar, en in het blad Buiten de Orde)

Geëngageerde lezers kunnen het bevestigen: het zijn geen florissante tijden voor het linkse politieke boek. Buiten Jaap Kruithofs ‘Het neoliberalisme’ (EPO, 2000) en Ludo Abichts ‘Intelligente emotie’ (Houtekiet, 2001) viel er het laatste jaar nauwelijks iets waardevols te bespeuren op de plaatselijke boekenmarkt. Met de publicatie van Dirk Barrez’ ‘De antwoorden van het antiglobalisme. Van Seattle tot Porto Alegre’ (Globe, Roeselare) klaart de boekenhorizon weer een beetje op. Het boek verscheen op het gepaste moment met de Top van Laken in het vooruitzicht. Het is bovendien een geschrift met een (zij het dubbelzinnig) libertair ondertoontje. Reden genoeg dus om het onder de aandacht te brengen van de anarchistische Lage Landen.

Onverholen verliefdheid

Journalist Dirk Barrez publiceerde een paar jaar geleden, aan de vooravond van het derde millennium, een opgemerkt boek onder de titel ‘Ik wil niet sterven aan de XXste eeuw’. Daarin geeft hij een overzicht van de wereldbedreigende problemen waarmee de mensheid van de 20ste eeuw haar hedendaagse erfgenamen heeft opgescheept. Barrez lijkt nu in de antiglobaliseringsbeweging een vehikel gevonden te hebben om die historisch gegroeide vernietigingslogica van het kapitalistisch systeem op te heffen of tenminste af te remmen.
Zijn nieuw boek is opgebouwd als een soort becommentarieerde collage van interviewfragmenten met gezaghebbende antiglobalisten die hij begin dit jaar opzocht tijdens het Wereld Sociaal Forum in de Braziliaanse stad Porto Alegre. Dat Forum werd opgezet als een soort anti-Davos, het elitaire Zwitserse skioord waar jaarlijks de groten der aarde elkaar ontmoeten om hun plannen met de wereld op elkaar af te stemmen. Het gewone volk kan dan via de media vernemen wat de heren voor hen de komende jaren in petto hebben. Door met zijn 20.000 in januari 2001 samen te komen en samen te discussiëren wilden de antiglobalisten het ondemocratisch karakter van die Davos-onderonsjes aan de kaak stellen. Mochten zij immers niet met meer recht aanspraak maken op de titel van verdedigers van het ‘algemeen menselijk belang’ dan de Bill Gates-en en George Soros-en van deze wereld? Porto Alegre was in dat opzicht ook een symbolische ontmoetingsplaats. De Braziliaanse Partij van de Arbeid experimenteert er immers sinds enkele jaren met een vorm van participatieve democratie die misschien een eerste stap kan vormen op weg naar directe democratie.

Het Wereld Sociaal Forum was zeker qua opkomst en mediabelangstelling een succes: naast 450 progressieve parlementariërs waren er ook 1.800 (!) journalisten op het appel. Waaronder dus onze Dirk Barrez die zijn bewondering voor de beweging niet onder stoelen of banken steekt: “Deze beweging heeft zo een lak aan eenheidsenken, brengt zo veel respect op voor ieder mens en elk volk, wil zo door en door democratisch zijn en betracht zo gedreven een betere wereld, dat het moeilijk is er niet verliefd op te worden” (p. 18). Die sympathie verleidt hem echter niet tot het klakkeloze aanvaarden van de opvattingen van zijn gesprekspartners. Want, zo schrijft hij, “ik ben niet naar Zuid-Brazilië gereisd om een heiligverklaring te schrijven van de antiglobaliseringsbeweging en het Wereld Sociaal Forum”. Hij beoordeelt hun uitspraken in het licht “van wat hij weet over de overheersende economie, over de sterke en zwarte kanten van de vrijemarkteconomie en over de drijvende krachten erachter”. Daarbij hanteert hij een links-libertair politiek referentiekader dat echter, in naam van het pragmatisme, niet altijd even consequent wordt doorgetrokken (maar daarover straks meer).

Machtsconcentraties

Wij weten ondertussen dat antiglobalisten niet per se tegen elke globalisering zijn: het is goed dat de wereld één dorp wordt, we voelen ons een onderdeel van de ganse mensheid en van het leven op deze planeet, wij willen globaal denken én handelen… Barrez blijft echter de term ‘antiglobalisme’ hanteren om te beklemtonen dat de huidige vorm van globalisering tot catastrofes leidt en nog zal leiden. Globalisme wordt door de dominerende machtsgroepen immers herleidt tot een steeds engere en intensievere verwevenheid van de nationale economieën met elkaar waardoor machtsconcentraties in de hand gewerkt worden die onvermijdelijk onderdrukkend en uitbuitend werken. Deze globalisering doet dus een ecologisch, sociaal, democratisch en cultureel deficit ontstaan waartegen elke weldenkende en rechtgeaarde mens zal revolteren. De libertair denkende Indische Shalmali Guttal van de organisatie ‘Focus on the global South’ drukt dit als volgt uit: “Mensen zijn niet meer vrij te kiezen welk voedsel ze telen, hoe ze hun kleren willen, hoe ze andere gebruiksvoorwerpen produceren. Er is geen plaats meer voor al die menselijke verschillen, voor diversiteit. Zelfs over wat mensen belangrijke kennis en vaardigheden vinden, kunnen ze minder en minder zelf beslissen. Hoe komt dat? Wie zijn de krachten achter deze homogenisering? Ik zie een handvol bedrijven, en enkele landen die verbonden zijn met die bedrijfsbelangen, steeds machtiger worden. Ze verwerven nog meer eigendom en bedrijven, ze krijgen nog meer controle over de landbouw, de handel, zelfs over geneesmiddelen, water, grond, dus de allernoodzakelijkste zaken waarvan mensen moeten leven. Zoveel geconcentreerde macht is voor mij onaanvaardbaar, ethisch en politiek”. Naomi Klein wijst op het verlies aan democratie: “Wat globalisering in de praktijk heeft betekend, is dat de representatieve democratie is afgegleden tot het punt waar we nu zijn. We delegeren democratische controle en verantwoordelijkheid verder en verder van ons af. Het begint met een delegatie aan onze stadsbesturen, ‘jullie jongens besturen ons’, maar we weten wie ze zijn en ze zijn dichtbij. Dan delegeren we verder naar de deelstaat of de provincie, en dan delegeren we naar het nationale niveau. De mensen voor wie we om de vier jaar kiezen omdat ze zich uitspraken voor familiewaarden of iets gelijkaardigs, die zeggen dan dat ze de macht hebben om de controle over deze landen over te hevelen naar deze heel verre en niet zo transparante instellingen zoals de WTO, de Wereldbank en het IMF.

Waar dit echt om draait, is de mislukking van de representatieve democratie, omdat ze alsmaar verder en verder wegdrijft van waar we leven”.

Welk economisch alternatief?

Natuurlijk likte ik mijn lippen bij het lezen van zulke citaten die niet zouden misstaan in de mond van een Bookchin of Chomsky. Bij zulke gelegenheden wilde ik Barrez onmiddellijk contacteren met de mededeling dat de redactieraad van De Nar ook openstaat voor libertaire beroepsjournalisten. Maar zo gemakkelijk bleek hij niet te vangen onder één ideologisch hoedje.

Dat wordt duidelijk als hij het thema aansnijdt van alternatieven voor het kapitalistische productieproces. Barrez is van oordeel dat ‘markt’ en ‘concurrentie’ noodzakelijk blijven voor een welvaartsproductie die alle mensen zou toelaten een bevredigend leven te leiden. Een citaat in dit verband: “Hoe men het ook draait of keert, vrije concurrentie op een vrije markt leidt er dikwijls toe dat producten kwalitatief beter worden, dat ze op de meest voordelige wijze gemaakt worden” (p. 23). Enkele bladzijden verder neemt hij het op voor het ‘ondernemerschap’ (met dien verstande dat een straatventer in Lima of een coöperatieve geitenboer bij ons ook ‘ondernemers’ zijn). Hij distantieert zich daarbij van de ‘reactionairen’ die vanuit een louter emotionele reflex elke vorm van ondernemen verketteren. “Ze zijn niet vertrouwd met die wereld, willen die ook niet kennen, zijn er vies en afkerig van of staan er zelfs ronduit vijandig tegenover” (p. 92). En elders schrijft hij: “Het was ronduit verbazingwekkend hoe weinig elementair economisch inzicht veel antiglobalisten hebben”.
Zijn voorkeur lijkt uit te gaan naar een stelsel van economische subsidiariteit en economisch pluralisme. Wat het subsidiariteitsbeginsel betreft: naties, regio’s of gemeenschappen produceren bij voorkeur zelf op hun eigen interne markt de goederen die ze nodig hebben (bijvoorbeeld voedingsproducten), op voorwaarde dat ze die goederen kunnen voortbrengen zonder al te grote problemen. Dit betekent dat de productiekosten niet beduidend hoger mogen uitvallen dan de gemiddelde wereldmarktprijs. In het andere geval is import op zijn plaats. Gezaghebbende internationale instellingen zouden er moeten op toezien dat de thuisland- en exporteconomieën aan de democratisch vastgelegde economische, sociale en ecologische normen voldoen.

Wat het economisch pluralisme betreft: moet het niet aan de betrokken burgers zelf overgelaten worden om te beslissen welk economisch stelsel hun voorkeur geniet? Is het niet mogelijk dat ‘sociale markteconomieën’ zij aan zij bestaan met democratische plan- en behoefte-economieën. Met de lotgevallen van de marxistisch-leninistische planeconomie in het achterhoofd oppert Barrez wel de bedenking “of er ook bij de postkapitalisten plaats is voor diegenen die niet meteen in dat ene alternatieve postkapitalistische model geloven” (p.123).

Deze thematiek deed me onwillekeurig terugdenken aan de economiediscussie die enkele jaren geleden gevoerd werd in Buiten de Orde. Ludwig Glabeke schreef toen in een bijdrage: “De vraag naar de verwezenlijking van het anarchisme werd in het verleden nogal gemakkelijk afgedaan met de revolutie die in één klap een volledig anarchistische samenleving zou verwezenlijken. Geen kat die dat vandaag nog gelooft. Dus is het besef gegroeid dat in een overgang naar een meer anarchistische samenleving er onvermijdelijk verschillende systemen naast elkaar zullen bestaan. Op het eerste gezicht zelfs niet direct problematisch voor anarchisten, temeer daar er in een anarchistische maatschappij ook verschillende systemen en invullingen naast elkaar zouden moeten kunnen bestaan (die moeten dan niet noodzakelijk dezelfde zijn als in de ‘overgangsperiode’)”. Net als Barrez, maar dit keer verwijzend naar de kapitalistische expansiedrang, voegde Ludwig daar de kapitale vraag aan toe: “Hoe en onder welke voorwaarden kunnen systemen naast elkaar bestaan op een aanvaardbare wijze? Soms wordt vergeten dat er systemen zijn die geen ander naast zich verdragen. Met name systemen die macht accumuleren, en het vrijemarktkapitalisme (al dan niet getemperd of gestimuleerd door de overheid) is overduidelijk zo’n systeem”.
De discussie eindigt dus onbeslist. Misschien zal de problematiek enkel in de praktijk -door experimenteren en met vallen en opstaan- kunnen uitgeklaard worden. Ondertussen zullen sociale marktaanhangers, postkapitalisten en economische pluralisten zich tevreden moeten stellen met het feit dat ze tenminste op het vlak van de strategie (afremmen van het ongebreidelde kapitalisme) en het vaag geformuleerde einddoel (een economie in dienst van de hele samenleving) de violen op elkaar afgestemd gekregen hebben.

Welk politiek alternatief?

Serieuzere kanttekeningen plaats ik bij het politieke alternatief dat Barrez voor ons uittekent. De eerste paragrafen van desbetreffend hoofdstuk wekten nochtans mijn enthousiasme op. Inpikkend op Naomi Kleins uitspraak over de huidige afglijding van de representatieve democratie citeert hij haar krachtige stellingname ten voordele van een democratisering die fundamenteel ‘van onderen’ vertrekt. Zij vertelt dat het haar niet te doen is om de uitbouw van DE politieke tegenmacht. Zo’n één-maat-voor-allen programma zou voor haar uitvoering moeten terugvallen op een beweging met een duidelijke hiërarchie en sterke structuren. En we weten ondertussen dat libertairen zoiets met een slecht oog bekijken. Moet de beweging immers geen voorafspiegeling vormen van het maatschappijmodel dat zij nastreeft? De tijd van de arrogante modellen die voorwenden de ganse wereld te kunnen perfectioneren is definitief voorbij.
Ook de reeds eerder geciteerde Shalmali Guttal toont zich voorstandster van een ‘echte volkse democratie’ die gericht is op de versterking van solidariteit, het onderbouwen van de gemeenschapsgeest en het valoriseren van uiteenlopende vaardigheden die bruikbaar zijn binnen het kader van een ‘wederzijdse hulp’-filosofie… Allemaal elementen die in crisissituaties en ook op wat langere termijn belangrijker zijn voor het ontwikkelen van een gemeenschap dan de eenzijdige verhoging van de economische productiviteit.
Als alternatief voor de parlementaire democratie, die al te dikwijls gebruikt wordt als legitimering van een onrechtvaardige status-quo, wordt gesproken over de noodzaak van meer directe democratie, van lokale democratie en van de ‘dorpsrepubliek’. Op die manier zullen de burgers het beleid kunnen laten inspelen op hun eigen belangen en behoeften… In dit verband wordt er gewezen naar het interessante experiment met participatieve democratie in de gaststad Porto Alegre en ikzelf moest denken aan Murray Bookchins ideeën in verband met het libertair municipalisme.
Barrez lijkt een stuk mee te gaan met deze ideeën en hij reikt in zijn commentaar zelfs het zeer anarchistische concept van het ‘integrale federalisme’ aan. Hij omschrijft dit federalisme al een politiek systeem waarin mensen slechts beslissingsmacht aan een hoger bestuursniveau delegeren wanneer dit vereist wordt door de aard van de problemen. In die zin verkeerde ik ook in de waan dat hij de antiglobaliseringsbeweging beschouwde als drager van een nieuw democratisch model dat vorm zou krijgen in nieuwe instellingen en wetten die borg zouden staan voor meer diversiteit, gelijkheid, inspraak, rechtvaardigheid, ecologische duurzaamheid, enzovoort.

Nadat hij echter de ronde van de ‘integrale federalisten’ heeft afgemaakt, leent hij zijn microfoon aan ‘believers’ van het bestaande politieke bestel. De Franse Europarlementariër Harlem Désir verkondigt dat een alternatief voor het neoliberale kapitalisme slechts kans maakt door “een krachtig mondiaal samenspel van de civiele samenleving en de politiek” (p.173). Staan ‘de ‘ civiele samenleving en ‘de’ politiek dan klaar om de barricades te bestijgen? Nog uitgesprokener is de Belg Gerard Karlshausen van de CNCD (Waalse tegenhanger van 11.11.11): “Vanuit de civiele samenleving moeten we in overleg werken met de parlementariërs. Het is heel belangrijk dat de nationale parlementen en het Europees Parlement zich bezighouden met de globalisering en dat ze de politiek haar nobele betekenis teruggeven”. Ook nu gaat Barrez met de geïnterviewden akkoord en pleit een bundeling van alle krachten: civiele maatschappij, parlementen en parlementairen en zelfs de KMO’s! Nochtans geeft hij 55 bladzijden verder zelf toe dat het met het verzetspotentieel van de parlementairen overal ter wereld lamentabel gesteld is. Enkele citaten: “Harlem Désir en zijn aanwezige collega’s zijn grote uitzonderingen, die vrijwel verloren lopen in parlementen die het allang opgegeven hebben om greep te krijgen op de economie”. Of nog: “De voorbije decennia hebben de politici wereldwijd geabdiceerd. Ze hebben overal de overheden terug laten treden en hebben zo hun eigen onmacht georganiseerd”. En tenslotte: “… dit soort (meer) overheid en dit soort (actievere) politici zijn echter op mondiaal vlak in geen velden of wegen te bespeuren” (p.229-230).
Barrez stelt zich gemakshalve niet de vraag hoe je met parlementair gereedschap het meubilair van de directe democratie in elkaar kan knutselen. Hedendaagse historici en politieke filosofen wijzen er net op dat de Westerse burgerlijke democratie in haar beginfase niet toevallig geconcipieerd werd naar Romeins en niet naar Atheens model. In Rome werd het volk als een onwetende hond behandeld. Het kreeg brood (uitkeringen) en spelen (VTM, SBS6 eva) maar moest zich voor de rest koest houden. Natuurlijk hebben Westerse burgers tegenwoordig meer rechten en inspraak dan hun Romeinse voorgangers, maar het blijft een historisch feit dat naarmate de representatieve democratie zich in de breedte heeft uitgebreid (door steeds meer burgers op te nemen in het democratisch proces), zij haar stuurvermogen over de samenleving zag inkrimpen. Haar plaats wordt grotendeels ingenomen door de kapitalist die zich in zijn koersbepaling enkel laat leiden door het winstkompas.

Ook kan men zich afvragen of parlementariërs die ‘iemand’ geworden zijn via het vertegenwoordigersysteem echt gemotiveerd zijn om datzelfde systeem om te buigen in de richting van meer volksmacht (en dus minder macht voor zichzelf). Natuurlijk zullen er altijd wel Ulburghsen, Sleeckxen, Bakkers en Van der Speks gevonden kunnen worden die wat frisse wind door het parlement laten waaien. Maar dan nog is het de vraag of deze eerlijke politici niet als ‘naïeve klootzakken’ gebruikt worden die het bewijs moeten leveren dat systeemimmanente kritiek mogelijk blijft (lees de autobiografie van Jef Sleeckx er maar op na). Ik beschouw het nog altijd als één van de fundamenteelste bijdragen van het anarchisme aangetoond te hebben dat de staat geen neutraal instrument is dat naar believen ‘goed’ of ‘slecht’ gebruikt kan worden. De staat in zijn huidige vormgeving is zelf het probleem. Om het nog anders uit te drukken: actief burgerschap past bij de representatieve democratie zoals een tang op een varken…

Voorlopige agenda: machtsvorming van onderop

Barrez lijkt gewonnen te zijn voor een politieke filosofie die twee gescheiden niveaus poogt te integreren: de staat en de civiele maatschappij, politieke partijen en sociale bewegingen, parlement en lokale democratie, electorale politiek en basiswerk, overleg en directe actie. Zonder in dogmatisme te vervallen zou ik toch willen stellen dat in een directe democratie het zwaartepunt bij de basis moet liggen zodat er zelfs geen sprake kan zijn van gelijkwaardigheid tussen het macro- en het micropolitieke niveau. Wie zich engageert in de macropolitieke instellingen loopt permanent het gevaar zich erin te gaan nestelen. Men is bereid alles te doen voor het volk zodat er niets meer overblijft dat kan gedaan worden door het volk. Het bewijs daarvoor werd gedurende de laatste twee decennia geleverd door de groene partij. Van een ‘pechstrookpartijtje’ evolueerde zij naar een mainstream politieke formatie geplaagd door pluchepsychose en electoraal opportunisme. Vandaar mijn totale afwijzing van Barrez’ stelling dat “wie vanuit de sociale beweging van oordeel is dat de partijpolitiek onvoldoende te bieden heeft, zelf maar in de politiek moet gaan, door zich aan te sluiten bij bestaande politieke partijen of door nieuwe partijen op te richten” (p. 235). Het is geen kwestie van ‘goede’ of ‘slechte’ partijen en politici, het is een kwestie van de instellingen waarbinnen die partijen en personen moeten functioneren. Laten we alstublieft alles op alles zetten om te verhinderen dat talentrijke ‘basisbewegers’ weggezogen worden naar partijapparaten die nauwelijks kunnen fungeren als hefbomen naar de door ons gewenste -en noodzakelijke- maatschappelijke omwenteling.

Eigenaardig genoeg lijkt Barrez voorlopig gewonnen te zijn voor basiswerk en straatactie. De reden is eenvoudig: “Ik heb weinig tegen lobbyen, nog minder tegen onderhandelen, maar ik vrees dat deze mensen hun krachten overschatten en dat ze nu bij het lobbyen over een onvoldoende sterke machtspositie beschikken om hun ambities waar te maken” (p. 233). Hij sluit op dit punt uitdrukkelijk aan bij de opvatting van Naomi Klein die zegt: ‘Dé manier om de aandacht van de politici te krijgen en dé reden waarom deze beweging -in zekere mate- de aandacht van wereldleiders kreeg, is omdat ze bewezen heeft sterk te zijn aan de basis. Daar ligt volgens mij op dit ogenblik haar macht en uiteindelijk zullen er wel nieuwe instellingen groeien uit dit gistingsproces. Volgens mij moeten wij daar nu onze energie in steken”. Aansluitend op Klein zou ik durven stellen dat de vereiste maatschappelijke veranderingen een dusdanige machtsvorming van onderop veronderstellen dat de machtsverhoudingen erdoor gekanteld zullen worden.

In zo’n periode zal de vraag om overleg niet meer uitgaan van de systeembrekers maar wel van de wankelende systeemverdedigers. In een flits van revolutionaire bevlogenheid weet Dirk Barrez dat ook wel: “Het is een ijzeren wet dat elke sociale beweging die haar maatschappelijk project wil verwezenlijken, de bestaande machtsverhoudingen moet bestrijden en veranderen. Dat kan alleen maar als ze haar machtsbasis zo sterk kan uitbouwen dat de machtsverhoudingen in haar voordeel kantelen. Dan is het moment gekomen om haar project in de praktijk te brengen, om haar alternatieven in recht en wetten om te zetten” (p.233).

Ter afsluiting: wij tellen terug mee

Na 25 jaar libertair socialistisch engagement (in 1976 ‘ontdekte’ ik het anarchisme) doet het me deugd terug honderden jonge mensen te zien opstappen rond de zwarte vlaggen. Na al die jaren marxistische hegemonie telt het anarchisme weer mee in het maatschappelijke veranderingsdebat. Bij de radicale fractie van de democratische globaliseringsbeweging heeft de libertaire organisatie- en actiecultuur stevig wortel geschoten. Het komt er nu op aan ook ons anarchistische maatschappij- en wereldbeeld ingang te doen vinden in de inhoudelijke debatten. Momenteel zijn anarchisten in de eerste plaats actievoerders en communards. Daar is niks verkeerd mee. Dat is onze sterke kant en daarmee trekken we steeds opnieuw jonge mensen aan. Laat dat zo blijven. In het verleden waren anarchisten echter ook denkers, schrijvers en redenaars. Decennia isolement en relatieve marginaliteit heeft dat aspect op de achtergrond doen verdwijnen. Het uit de roulatie verdwijnen van de theoretische tijdschriften Perspectief, VerZ en ook een blad als de Vrije spreekt in dat opzicht boekdelen. We moeten op onze hoede zijn voor een sloganeske verschrompeling van ons anarchistische verhaal.

De inhoudelijke discussie aangaan met de diverse fracties van de globaliseringsbeweging zou een goede remedie zijn tegen die dreigende kwaal. Het boek van Barrez biedt daartoe een uitstekende gelegenheid. Wat mij persoonlijk betreft: de lectuur heeft me tegelijkertijd geboeid (de economische hoofdstukken hebben mij iets bijgeleerd), geënthousiasmeerd (als ik de libertaire sprankjes in zijn verhaal herkende) én geïrriteerd (als ik de auteur meende te betrappen op inconsequenties). Het was dus een boek dat me aansprak en dat me vooral ook verder gebracht heeft. Ik raad elkeen aan die het boek in zijn handen krijgt de confrontatie aan te gaan met de 24 stellingen van het ‘Programma voor een andere wereld’ die Barrez als een soort van bijlage op het einde toegevoegd heeft. Een uitstekende manier om de actualiteitswaarde van ons anarchistisch ideeëngoed op de proef te stellen. Zo’n inhoudelijke uitklaring kan het noodwendige debat met andere fracties binnen de beweging alleen maar verrijken. En bijdragen tot een anarchistische inkleuring van een gemeenschappelijke toekomst die we samen met niet-anarchisten vorm zullen moeten geven.

Dirk Barrez
De antwoorden van de antiglobalisten
Mets en Schilt Uitgevers
Isbn 9054667893
E 19,99

(Dit artikel was oorspronkelijk op GlobalInfo gepubliceerd door Roger Jacobs.)