Ga naar de inhoud

Mark Fisher: Falen is niet eervol

De in 2017 overleden socialistische schrijver Mark Fisher over de manier waarop het neoliberalisme de arbeiders van hun macht beroofde, het falen van links om daarop te reageren en de uitdaging van de wederopbouw van een klassenpolitiek. 

7 min leestijd

(Door Mark Fisher, Engelse origineel bij Tribune)

Kapitalistisch realisme (een kernbegrip in Fisher’s werk, vert.) kan, om het kort samen te vatten, worden gezien als zowel een geloof en een houding. Het is de overtuiging dat het kapitalisme het enige haalbare politieke of economische systeem is, en een eenvoudige herformulering van de oude Thatcheriaanse stelregel: “Er is geen alternatief”.

Het ging er nooit echt om te stellen dat het kapitalisme een bijzonder goed systeem was: het ging er meer om mensen ervan te overtuigen dat het het enige levensvatbare systeem is en dat het opbouwen van een alternatief onmogelijk is. Het feit dat de ontevredenheid praktisch universeel is, verandert niets aan het feit dat er geen werkbaar alternatief voor het kapitalisme lijkt te bestaan. Het verandert niets aan de overtuiging dat het kapitalisme nog steeds alle kaarten in handen heeft en dat we daar niets aan kunnen doen.

De achteruitgang van de vakbonden is waarschijnlijk de grootste factor in de opkomst van het kapitalistisch realisme voor de gewone mensen. Nu bevinden we ons in een situatie waarin iedereen de bankiers en het kapitalisme minacht en het niveau van controle dat deze mensen nog steeds over ons hele leven hebben. Iedereen is verbijsterd over de plundering, belastingontwijking en dergelijke, maar tegelijkertijd is er een gevoel dat we er niets aan kunnen doen. En waarom is dat gevoel zo sterk gegroeid? Omdat er echt geen middel (‘agent’) is om te bemiddelen in de gevoelens die mensen hebben en die mensen te organiseren. Het effect is dat ontevredenheid wijdverbreid kan zijn, maar zonder zo’n middel/agent zal dat op het niveau van de individuele onvrede blijven hangen.

Dat slaat ook gemakkelijk om in een depressie, een van de verhalen die ik probeer te vertellen in mijn boek, Capitalist Realism. Ik ga in op her verband tussen postpolitiek, postideologie, de opkomst van het neoliberalisme en de daaraan gekoppelde opkomst van depressie, vooral onder jongeren. Ik noem dit proces de “privatisering van stress”.

Ik wil niet alles ophangen aan het verval van vakbonden – vakbonden zijn slechts een voorbeeld van wat er de afgelopen dertig of veertig jaar uit de psychische en politieke infrastructuur van het leven van mensen is verwijderd. Toch was het zo dat vroeger als je loon en arbeidsomstandigheden slechter werden, je de optie had om naar de vakbonden te stappen en te organiseren, terwijl we nu worden aangemoedigd, als bijvoorbeeld de stress op het werk toeneemt, om het als ons eigen probleem te zien en het als individu aan te pakken.

We moeten er iets aan doen door zelfmedicatie, door antidepressiva, die steeds vaker worden voorgeschreven, of, als we geluk hebben, door therapie. Maar deze zorgen – die nu als individuele psychische aandoeningen worden ervaren – hebben niet echt hun wortels in de hersenchemie: ze liggen in het bredere sociale veld. Maar omdat er niet langer een agent, een bemiddelaar, is er voor een klasse die collectief optreedt, is er geen manier om dat bredere sociale veld aan te pakken.

Een andere manier om dit verhaal aan te gaan is via de herstructurering van het kapitaal aan het eind van de jaren zeventig en het begin van de jaren tachtig, de opkomst van het postfordisme. Dat betekende het toenemend gebruik van onzekere omstandigheden op het werk, just-in-time productie, het gevreesde woord ‘flexibiliteit’: we moeten buigen voor het kapitaal, wat het kapitaal ook wil; we worden geacht ervoor te buigen en we zullen ervoor buigen. Aan de ene kant was er zo’n stok, maar in de jaren tachtig verschenen er in ieder geval ook wortelen: het neoliberalisme heeft niet alleen op de werknemers ingehamerd, het heeft mensen ook aangemoedigd om zich niet langer als arbeiders te identificeren. Het succes van het neoliberalisme was dat het mensen weg kon verleiden uit die identificatie en uit het klassenbewustzijn.

Een geniale zet van het Thatcherisme was de uitverkoop van lokale projecten van publieke huisvesting, want naast de eenvoudige aansporing om je eigen huis te bezitten, was er het verhaal over tijd en geschiedenis, waarbij Thatcher en mensen als zij er op uit waren om je leven meer vrij te maken. Zij verzetten zich tegen degenen die vastgelopen centraliserende bureaucraten, die je leven voor je willen beheersen. Dat betekende een zeer succesvolle inzet van de verlangens die vooral sinds de jaren zestig waren ontstaan.

Een deel van het probleem hier was het ontbreken van een linkse reactie op het postfordisme – in plaats daarvan was er een gehechtheid aan de beschutting van oude antagonismen, zou je kunnen zeggen. We hadden ons het verhaal eigen gemaakt dat er een sterke arbeidersbeweging bestond die afhankelijk was van eenheid. Wat waren de voorwaarden daarvoor? Welnu, we hadden Fordistische arbeid, de concentratie van arbeiders in specifieke ruimtes, de dominantie van de industriële arbeiders door mannelijke arbeiders, enz. De ineenstorting van deze omstandigheden dreigde de arbeidersbeweging mee te slepen. Er ontstond een veelheid aan andere strijden, die leidde tot de ondermijning van het gemeenschappelijke doel dat de arbeidersbeweging ooit bezat. Maar dat soort nostalgie naar het Fordisme was eigenlijk gevaarlijk – het falen was niet dat het Fordisme eindigde, maar dat we geen alternatieve visie op de moderniteit hadden om te concurreren met het neoliberale verslag.

Naast de arbeidsconflicten van de jaren tachtig waren er ook culturele conflicten. Beiden werden verslagen, maar dat was in die tijd nog lang niet duidelijk. De jaren tachtig waren de tijd dat er morele paniek heerste over ‘gekke linkse’ raden, en er was ook morele paniek over Channel 4 met zijn politiek correcte linkse partijen, die de uitzendingen zouden overnemen.

Naast de arbeidsconflicten van de jaren tachtig waren er ook culturele conflicten. Beiden werden verslagen, maar dat was in die tijd nog lang niet duidelijk. De jaren tachtig waren de tijd dat er morele paniek heerste over ‘gekke linkse’ gemeentebesturen, en er was ook morele paniek over Channel 4 met zijn politiek correcte linkse types, die de uitzendingen zouden overnemen.

Dat maakt deel uit van wat ik bedoel met een alternatieve moderniteit – een alternatief voor de neoliberale ‘moderniteit’, die eigenlijk slechts een terugkeer naar de negentiende eeuw is in vele opzichten. Het wijdverbreide idee dat de mainstreamcultuur inherent gecoöpteerd is, en dat we ons er alleen maar uit kunnen terugtrekken, is zeer gebrekkig. Hetzelfde geldt voor de parlementaire politiek. U moet niet al uw hoop vestigen op de parlementaire politiek, maar tegelijkertijd moet u zich afvragen waarom de zakenwereld zoveel middelen besteedt aan het onderwerpen van het parlement aan zijn eigen belangen, als dat zinloos was.

Het is niet zo dat de parlementaire politiek op eigen houtje veel zal bereiken – de objectieve les van wat er gebeurt als je denkt dat dat het geval is, is New Labour. Macht zonder hegemonie – dat is in feite wat New Labour was. Je kunt niet hopen dat je alleen met een verkiezingsmachine iets kunt bereiken. Maar het is moeilijk in te zien hoe je met je strijd kunt slagen zonder deel uit te maken van een ensemble. We moeten het idee terugwinnen dat het gaat om het winnen van de hegemonische strijd in de samenleving op verschillende fronten tegelijk.

Er wordt door ons veel te veel getolereerd dat wij falen. Als ik ooit dat citaat van Samuel Beckett nog eens moet aanhoren: “Probeer het nog eens, faal opnieuw, faal beter”, dan word ik gek. Waarom denken we eigenlijk in deze termen? Falen is niet eervol, maar het is geen schande als je geprobeerd hebt te slagen. In plaats van die stomme slogan zouden we moeten proberen te leren van onze fouten om de volgende keer te slagen. De kansen zijn misschien wel zo groot dat we steeds weer verliezen, maar het gaat erom onze collectieve intelligentie te vergroten. Dat vereist, zo niet een partijstructuur van het oude type, dan toch in ieder geval een soort coördinatiesysteem en een systeem van geheugen. Het kapitaal heeft dit, en we hebben het ook nodig om terug te kunnen vechten.

K-Punk: The Collected and Unpublished Writings of Mark Fisher 2004–2016 is onlangs uitgebracht door Repeater Books.

Over de auteur

Mark Fisher blogde as k-punk en schreef Capitalist Realism (Zero, 2009), Ghosts of My Life (Zero, 2014) en The Weird and the Eerie (Repeater, 2017).