Ga naar de inhoud

De ondergang van Occupy Oakland

Occupy: The Fall of the Oakland Commune. Recensie van het boek When Riot Cops Are Not Enough: The Policing and Repression of Occupy Oakland, by Mike King. Rutgers University Press, 2017.

8 min leestijd

(Door Kristian Williams, oorspronkelijk verschenen op de website Toward Freedom, vertaling globalinfo.nl)

In de herfst van 2011 bouwden een paar honderd activisten een protestkamp op vlakbij het financiële district van Wall Street. Tientallen soortgelijke kampen verschenen al snel in het hele land. Ze stonden als een zichtbaar symbool van wijdverspreide ontevredenheid over het economische beleid van de natie; ze dienden gratis eten op en verzorgden de basisbehoeften van de mensen die daar verbleven; en ze mobiliseerden grote en soms luidruchtige demonstraties, die soms leidden tot botsingen met de politie. Voor veel mensen was de Occupy-beweging een inwijding in radicale politiek, een experiment in gedecentraliseerde en niet-hiërarchische bewegingsvorming en een glimp van de mogelijkheid voor een nieuw soort samenleving. Maar het hele ding was in slechts een paar weken tijd voorbij – de crisis kwam tot rust, een moment van hoop doofde.

Hoe is dat gebeurd?

In zijn boek When Riot Cops Are Not Enough, probeert socioloog Mike King die vraag te beantwoorden door een van de meest militante en langlevende kampen, die van Occupy Oakland, als een case study te behandelen.

Zoals de titel doet vermoeden, is repressie van de politie een deel van het antwoord – maar slechts een deel. De Occupy-kampementen werden onderworpen aan voortdurende bewaking, periodieke intimidatie en incidenteel geweld. Maar het effect van deze forse tactieken was niet wat de machthebbers wensten. Geweld van de politie zorgde er voor dat Occupy Wall Street op de voorpagina’s kwam, het hielp het Occupy-model te verspreiden, het leidde tot een nationaal debat over economische ongelijkheid en het veranderde de sympathie van het publiek in de richting van de protestbeweging. Maar een paar weken later zouden soortgelijke tactieken worden toegepast bij nationaal gecoördineerde invallen, waarbij kampen permanent ontruimd werden, en dat leverde toen relatief weinig publieke verontwaardiging op.

King betoogt dat repressie het beste slaagt als het zichzelf kan presenteren als iets anders dan repressie. Zo hebben de politie, politieke leiders, de nieuwsmedia en zelfs de geïnstitutionaliseerde linkerzijde zich allemaal ingezet om de percepties van de Occupy-beweging, de tactiek, de relatie met de regering en uiteindelijk het karakter ervan neer te zetten als ‘crimineel’ in plaats van als een politieke daad. De politie-acties kunnen dan worden gelezen als ‘wetshandhaving’ in plaats van ‘repressie’. Met andere woorden, de Occupy-beweging moest politiek worden verslagen voordat deze militair kon worden verslagen. King’s verslag van het conflict benadrukt daarom legitimiteitsvragen in plaats van legaliteit. Hij beperkt zich niet met te stellen dat deze strijd om overheidssteun belangrijk is, maar onderzoekt hoe legitimiteit is geconstrueerd en stelt op subtiele wijze dat de criteria waarmee dat wordt bepaald zelf ook worden geconstrueerd en dat het vermogen om die criteria vast te stellen een belangrijke uitoefening van politieke macht is.

Uiteindelijk komt legitimiteit neer op de vraag wat het grotere publiek bereid is te ondersteunen, of op zijn minst te verdragen. De verwachtingen, interpretaties en normen van het publiek worden echter in grote mate bepaald en gestructureerd door de grote instellingen van de bestaande samenleving (een machtspositie die Gramsci hegemonie noemde). Oppositiebewegingen winnen aan invloed als ze in staat zijn om diezelfde soort definiërende positie te bereiken – wanneer de waarden van de beweging de morele attitudes van de bevolking informeren, wanneer de aannames van de beweging een nieuw ‘gezond verstand’ worden.

 King schrijft:

Intrinsiek aan het proces van substantiële sociale verandering is een verschuiving in wat als goed wordt gezien, en wie het recht heeft om te handelen en macht uit te oefenen in de sociale wereld. Een deel van het proces van sociale bewegingen en sociale verandering omvat het herdefiniëren van rollen en relatie[s] – herconceptualisering van macht die inherent een herdefiniëring is van goed en kwaad. . . . De keuze van het publiek om de doelen en ambities van de politie, stadsbestuurders of de pers te ondersteunen – of om mee te doen met de beweging – is een vaak onuitgesproken maar essentieel ingrediënt in het succes van sociale bewegingen of repressie-inspanningen.

Kortom, politieke bewegingen zijn afhankelijk van de steun van de bevolking en om die steun te winnen moeten ze hun posities populariseren. King beargumenteert daarom dat bewegingen hun eigen voorwaarden moeten stellen en opnieuw moeten definiëren wat is toegestaan ​​- ten eerste, naar eigen inzicht, maar uiteindelijk ook in de publieke opinie.

King’s verhaal is goed gedocumenteerd en zijn argumentatie is overtuigend. Maar zelfs zijn brede aanpak is in sommige opzichten nog steeds te beperkt. Ten eerste houdt zijn beschrijving van de strijd tussen de politie en Occupy Oakland enigszins op onverklaarbare wijze buiten beeld dat de politie begon met een verlammend legitimiteitstekort, de erfenis van de toen recente moord op een ongewapende Afrikaans-Amerikaanse man genaamd Oscar Grant, die resulteerde in een reeks van rellen. Die gebeurtenissen hebben veel invloed gehad op de militante en uitdagende houding van Occupy Oakland tegenover de politie. King lijkt zich hiervan bewust, maar onderzoekt het niet. Hij vertelt:

De naam van het bezette park in Oakland werd onmiddellijk veranderd in. . . Oscar Grant Plaza. . . . Er werd een afspraak gemaakt om de politie fysiek uit de kampen te weren dat werd bij meer dan één gelegenheid ook uitgevoerd. Er werd ook een resolutie aangenomen om niet te onderhandelen met stadspolitici of om hen een stem te geven binnen de beweging.

Dit zijn allemaal belangrijke details, maar de directe context die deze beslissingen aanstuurt, en hun ontvangst door de lokale gemeenschap, wordt niet besproken. Om deze reden verklaart King’s verhaal niet waarom Oakland uitzonderlijk was binnen de Occupy-beweging, waarom het het voorhoedekamp werd in termen van strijdbaarheid en als een van de weinige overeind en strijdbaar bleef na de nacht van ontruimingen.

 Ten tweede, de politiestrategie die King schetst – de nadruk op legitimiteit, het vormgeven van de publieke perceptie van de sociale beweging, de coöptatie van geweldloze leiders en het selectieve gebruik van geweld – heeft een militaire naam: counterinsurgency. De strategie die King nauwgezet traceert door zijn onderzoek wordt duidelijk uitgelegd in militaire publicaties zoals FM 3-24, het veldboek van het Amerikaanse leger over counterinsurgency, en een groeiende hoeveelheid literatuur relateert de militaire theorie en praktijk van contrarevolutionaire oorlogvoering aan politieoperaties in het Amerikaans steden. Iedereen die bekend is met de militaire literatuur zal vinden dat King’s articulatie van politie-strategieën bekend en zelfs voorspelbaar is. Het is dan ook jammer dat King de aanpak van de Oakland Police Department niet beschouwt in termen van de militaire theorie, noch de militaire theorie evalueert op basis van de successen en tekortkomingen van de toepassing daarvan in Oakland. Elk onderzoeksobject kan een nieuw licht werpen op de ander, maar Koning laat deze taak over aan toekomstige onderzoekers.

En tenslotte, maar het meest ernstig, is King waarschijnlijk te genereus in zijn evaluatie van Occupy. Hoewel hij eerlijk en direct kritiek uitoefent op specifieke praktijken, beslissingen en zelfs individuele mensen, zijn er centrale vragen waar hij zich nooit goed over uitspreekt. Bijvoorbeeld: is het niet mogelijk en zelfs waarschijnlijk dat de politie niet de overhand had, omdat hun strategie zo goed was, maar omdat de strategie van de Occupy-beweging niet eens slecht was, maar praktisch onbestaand? Occupy Oakland onderschreef duidelijke politieke posities en cultiveerde bepaalde organisatiepraktijken – maar het is niet duidelijk of het iets als een verenigd doel of overeengekomen prioriteiten had, laat staan ​​een plan om te winnen wat het ook was dat ze probeerden te winnen. Bovendien kan het zijn dat zijn organisatievorm – zelf benoemde commissies die verantwoording verschuldigd zijn aan een permanent wisselende vergadering van wie er ook maar voor de volgende vergadering van een consensusbijeenkomst van zes uur verschijnt – op zich geen coherente strategie kan ontwikkelen, implementeren, en vasthouden. Zo bezien is het een wonder dat Occupy het nog zo lang uithield. Als oproerpolitie niet voldoende is om een beweging te verslaan, zijn goede bedoelingen ook niet genoeg om een beweging in stand te houden.

When Riot Cops Are Not Enoug is een uitstekende aanvulling op de groeiende hoeveelheid literatuur gericht op case studies van politieke repressie en reacties daarop van sociale bewegingen. (Kris Hermes ‘Crashing the Party’ is een recent voorbeeld.) Het bestaan van deze studies is een hoopvol teken. Ze vertegenwoordigen een poging van actoren in de sociale beweging om gangbare praktijken kritisch te evalueren, de factoren die tot falen of succes leiden te begrijpen en lessen te trekken die kunnen helpen om sterkere bewegingen te maken in de komende jaren. Dergelijke onderzoeken leiden natuurlijk niet altijd tot betere resultaten. Maar een beweging die faalt om te reflecteren en opnieuw te beoordelen, zal alleen maar makkelijker worden om te verslaan.

De Occupy-beweging ligt meer dan vijf jaar in het verleden en de erfenis is voornamelijk een frustratie. Veel van degenen die aan de beweging deelnamen, vertrokken al snel en voelden zich uitgebrand en gedesillusioneerd; anderen bleven ondanks hun eigen uitputting en onvrede. Maar er is nog veel te winnen uit die paar spannende weken, als we de ervaring niet als een tragedie, noch  als een farce beschouwen, maar als een experiment. De lessen van onze bitterste nederlagen leveren misschien nog het zaad van toekomstige overwinningen.

————-

When Riot Cops Are Not Enough: The Policing and Repression of Occupy Oakland, door Mike King. Rutgers University Press, 2017.
Kristian Williams is de auteur van Our Enemies in Blue: Police and Power in America, Between the Bullet and the Lie: Essays on Orwell, en het volgende pamflet, Whither Anarchism? Hij is een van de redacteuren van Life During Wartime: Against Counterinsurgency.