Ga naar de inhoud

De lessen van het Comité Invisible

L’insurrection qui vient en A nos amis, dat zijn de titels van twee pamfletten van het Franse Comité Invisible. Het zijn pamfletten die aanleiding hebben gegeven tot vervolging, verdachtmakingen en felle discussie. Maar wat staat er nu echt in, en waarom kunnen we eruit leren? Een bespreking.

15 min leestijd

(Oorspronkelijk verschenen bij DeWereldMorgen)

Voor wie Comité Invisible niet kent, het Comité Invisible (CI) is een schuilnaam voor een Frans anoniem collectief. De twee bekendste werken van het CI zijn L’insurrection qui vient (2007) en A nos amis (2014). Het pamflet werd voor het eerst gepubliceerd door de Franse uitgeverij La Fabrique, in 2009 volgde een Engelse vertaling.

Mettertijd groeide L’insurrection qui vient uit tot een cultwerk. Het pamflet laat weinigen onberoerd: het provoceert, het shockeert en intrigeert. Niet alleen omwille van de radicale kritiek en de oproepen tot sabotage en desertie, maar ook omwille van de stijl waarin het geschreven is. Die stijl is bij momenten megalomaan en ronduit agressief, maar past ook binnen een bepaalde literaire en filosofische traditie. Er zitten echo’s in van Céline, van Kerouac en van Debord, Benjamin en Agamben. Net omwille van die literaire kwaliteiten werd L’insurrection qui vient ook als theaterstuk op de planken gebracht door de Belgische Coline Struyf.

Maar de grootste ‘publiciteit’ voor L’insurrection qui vient was vermoedelijk de inval van de Franse anti-terreureenheden in het Franse dorpje Tarnac. In dat dorpje huisde een commune van radicaal-linkse activisten die verdacht werden van het saboteren van enkele spoorlijnen. Volgens de Franse inlichtingendiensten was één van de leden van die commune, Julien Coupat, ook de voornaamste auteur van L’insurrection qui vient. De ‘negen van Tarnac’ waren meteen nationaal nieuws, en L’insurrection qui vient werd integraal opgenomen in het strafdossier als bewijsmateriaal. Een unicum: het was de eerste keer in de Franse geschiedenis dat een boek in zijn totaliteit werd opgenomen in een strafdossier.

Het proces tegen de Tarnac 9 en de figuur van Julien Coupat waren een vette kluif voor de Franse media, die meteen de ideale stok gevonden had om de radicaal-links te slaan. Maar binnen het radicaal-linkse milieu groeide tegelijkertijd de sympathie voor de Tarnac 9. Een bescheiden steunbeweging zag het licht en in de marge van het proces waren er enkele luidruchtige betogingen. Het doet allemaal wat denken aan de sympathie die ook in de jaren zeventig ontstond voor de (eerste) Rote Armee Fraktion, met dat verschil dat de Tarnac 9 koorknaapjes zijn in vergelijking met Baader-Meinhof. Coupat en de zijnen kan je zeker radicaal noemen, maar terroristen zijn het niet en veel van de beschuldigingen tegen hen geuit zijn grotesk.

Ook vandaag blijven zowel de angst, de fascinatie als de invloed van CI doorspelen. Dat heeft veel te maken met het tweede boek dat CI uitbracht in 2014, getiteld A nos amis. Maar ook het aanhoudende sociale protest in Frankrijk is een factor die de blijvende belangstelling voor CI verklaart. Tijdens die protesten werd duidelijk dat een deel van de Franse jeugd de rechtstreekse confrontatie opzocht met de ordediensten en overging tot het organiseren van wat je met enige overdrijving ‘een stadsguerrilla’ kan noemen. En daar was het werk van CI niet vreemd aan.

Hoewel het onmiskenbaar is dat het CI een zekere invloed heeft op de meest radicale groepen binnen het sociaal protest, waren Coupat en de zijnen ook weer de ideale zondebok. In de Franse media werd afgelopen maanden bijvoorbeeld opgeworpen dat Coupat niet alleen aanwezig was, maar als de initiator kon beschouwd worden van enkele harde en gewelddadige acties in de eerste helft van 2016. Le Figaro suggereerde bijvoorbeeld dat Coupat de man achter de Apéro chez Valls zou geweest zijn; de nachtelijke optocht in de richting van het huis van premier Valls op 9 april 2016. Of dat waar is, valt zeer te betwijfelen. Maar het zegt wel iets over de mythe die rond de figuur van Coupat (en het CI) hangt.

Eigen stroming

Het probleem met de mythevorming rond CI is dat de mythe de boodschap van de teksten overstemt. De hysterie rond het CI haalt het op de analyse, en dat is jammer want het CI heeft wel degelijk iets te zeggen. L’insurrection qui vient (2007) kan vooral gelezen worden als een literair en provocerend werk, filosofisch stelt het niet zoveel voor. A nos amis is andere koek: het is een rijker, genuanceerde, meer filosofisch onderbouwd boek en het evalueert de wereldwijde opstanden die plaatsvonden de afgelopen zeven jaar.

A nos amis is dus eerder een bespreking dan een hysterische veroordeling waard, al was het maar omdat het boek een deel van de activisten in Frankrijk en daarbuiten inspireert. Dat het boek zo weinig en vooral negatief besproken wordt heeft niet alleen te maken met de radicaliteit ervan, maar ook met de eigenzinnigheid. Ideologisch gezien is het erg moeilijk het boek onder te brengen in een bepaalde stroming. Alles wat ruikt naar klassiek links wordt verworpen door het CI, zelfs het anarchisme – de stroming waartoe het CI het vaakst wordt gerekend – beschouwen de auteurs van A nos amis als naïef en gedateerd. Het CI vertegenwoordigt dus zijn eigen stroming, en het is interessant om die onder de loep te nemen. Want het leert ons iets over de tijd waarin we leven.

Of, zoals een Amerikaans criticus schreef over A nos amis: “It’s not a book to be critiqued, whether or not we agree with every point. What it demands instead is an openness to its propositions, a willingness to engage it, to approach it as a nexus for conversations already taking place around the world. It’s meant to provoke debate and facilitate encounters, to provide a staging ground where we can meet up and get organized together.

Destitutie

Het meest omstreden en tegelijk naïeve element in A nos amis is het insurrectionalisme. Voor het C.I. is de opstand, de revolte en het verzet heilig. De opstand is niet het middel waarmee een doel moet bereikt worden, maar is middel en tegelijk doel. Het CI is slechts geïnteresseerd in destructie van de bestaande orde, en in de act van destructie moet alle heil gezocht worden. In A nos amis wordt dan ook een pleidooi gehouden voor ‘destitutie’ in plaats van ‘institutie’: niet het vestigen van een orde op nieuwe fundamenten, maar het vernietigen van de fundamenten is de doelstelling.

Zeker, het is een groteske gedachte, maar het ze komt niet uit het niets en bouwt onder meer voort op de filosofie van Walter Benjamin. In A nos amis valt bijvoorbeeld te lezen:

“Iedere poging om het globale systeem te stoppen, iedere beweging, iedere revolte, iedere opstand moet gezien worden als een verticale poging om de tijd te stoppen, om de catastrofe te vertragen, en een minder fatale richting in te slaan”.

Dat is niets anders dan een allusie op de metafoor van de revolutie als noodrem, en als een verticale tijd die inbreekt op de bestaande orde, die Benjamin gebruikte.

Ook het hele idee dat in destructie, en enkel in destructie – of destitutie – verlossing kan gevonden worden, is ontleend is aan het denken van Benjamin. In het essay Het destructieve karakter schrijft Benjamin bijvoorbeeld:

“Het destructieve karakter is jong en opgeruimd. Want vernietigen maakt jong, omdat het de sporen van onze eigen leeftijd uitwist; het vrolijkt op, omdat elk uit de weg ruimen voor de vernietiger een algehele vereenvoudiging van zijn situatie betekent, ja die tot de wortels blootlegt.”

Het zijn woorden die evengoed in A nos amis konden staan.

Het belangrijkste verschil tussen CI en Benjamin is echter dat destitutie voor CI geen louter theoretische positionering is, maar een te volgen politieke strategie. Het is bijvoorbeeld vanuit dit oogpunt dat CI het Spaanse protest en Occupy Wall Street bekritiseert. Of, om preciezer te zijn, het protest zelf wordt toegejuicht, maar de volksvergaderingen waarmee de pleinbezettingen gepaard gingen worden afgedaan als een nieuwe vorm van institutionalisering. Het enige waar volksvergaderingen goed voor zijn, aldus het CI, is het tot stand brengen van een gemeenschappelijke taal en het creëren van nieuwe verbanden. Maar het proceduralisme en het geloof in de democratie als besturingsmechanisme moet verworpen worden. Het enige dat telt is “de opstand die zijn eigen logica voortbrengt.” Procedures zijn volgens het C.I. slechts een uiting van het wantrouwen van de opstandelingen tegenover zichzelf.

Julien Coupat

De opstand krijgt dus een bijna goddelijk statuut in het denken van CI, het is een zichzelf regulerende beweging waarin het individu wordt meegezogen en die haar eigen orde oplegt. Dat is leuk om te lezen, maar iedere activist weet dat zoiets in praktijk een fictie is. Geen enkele ‘spontane beweging’ is spontaan, en overal waar mensen zijn heb je – noodgedwongen en jammer genoeg – organisatie nodig. Dat geldt ook voor de opstand en de revolutie.

Muren neerhalen

Het naïeve spontanisme waarmee het insurrectionalisme van het CI gepaard gaat, is vaak de voornaamste reden om de geschriften van CI weg te wuiven als nonsens. Maar, in A nos amis staat meer dan dat. Het insurrectionalisme van CI hangt samen met een analyse van de manier waarop de heersende orde georganiseerd is, en die analyse is wel degelijk pertinent.

Volgens CI huist de macht allang niet meer in de instituties die we doorgaans associëren met de macht. In A nos amis lezen we:

“Wanneer opstandelingen erin slagen om parlementen, presidentiële paleizen en andere institutionele hoofdkwartieren in te nemen, zoals in Oekraïne, Libië of Wisconsin, dan ontdekken ze enkel lege plaatsen, plaatsen waar de macht niet huist en die smakeloos ingericht zijn. Het is niet om te verhinderen dat “het volk” “de macht zou grijpen” dat instituties beschermd worden, het is om te verhinderen dat mensen zich zouden realiseren dat de macht niet langer huist in de instituties.”

Waar huist de macht dan wel? In de infrastructuur die de hedendaagse orde mogelijk maakt. Macht is een anoniem systeem van kabels, pijpleidingen, energiecentrales, snelwegen, spoorlijnen, communicatielijnen en dataverkeer. Het is de logistieke infrastructuur waarop de orde zich ent, “de materiële, technologische en fysische organisatie van de wereld.” Macht neemt de vorm van een netwerk dat verschillende productiecentra met elkaar verbindt. De beschermer van de macht, van de infrastructuur en de orde is in de eerste plaats de politie, en niet de politiek.

Het is deze veranderde aard van de macht zelf die ons volgens CI dwingt om een ander type strijd te voeren. Een strijd die gericht is op het onderbreken van netwerken, het neerhalen van de verbindingen tussen genetwerkte productiecentra. Niet omwille van de sabotage op zich, maar omdat sabotage de enige manier is waarop de macht kan geraakt worden:

“In het tijdperk waarin de macht zich manifesteerde in de vorm van edicten, wetten en reguleringen was de macht kwetsbaar ten opzichte van kritiek. Maar een muur kan je niet bekritiseren, je kan hem enkel neerhalen of bekladden.”

De totale vervreemding

De reden waarom de hedendaagse orde moet aangevallen worden is volgens CI niet sociaal maar existentieel van aard. Haast nergens in de geschriften van CI wordt gerept over sociale ongelijkheid, over een gebrek aan democratie of de teloorgang van de verzorgingsstaat. De voornaamste bron van verontwaardiging is vervreemding: het feit dat de bestaande orde ons isoleert tot solitaire atomen die ieder contact met elkaar en de fysische wereld rond hen geabstraheerd en gecommodificeerd hebben.

Het westerse idee van het autonome individu dat aan de hand van technologie de wereld weet naar zijn hand te zetten is een fictie die zijn beste dagen gekend heeft, volgens CI. Het individu is vandaag slechts een element in een complex systeem, een element dat zichzelf slechts begrijpt aan de hand van de data die het systeem over ieder element verzamelt. We zijn de calorieën die we verbruiken, de stappen die dagelijks zetten, de zoekopdrachten die we ingeven, de rekeningen die we betalen, de data die versturen, de energie die we verbruiken: een collectie van kwantitatieve gegevens in een enorm anoniem netwerk.

Het leven in dat netwerk is mistroostig, geïsoleerd en deprimerend volgens CI. In A nos amis schrijven ze:

“Kunnen we ons inbeelden tot welk een woestijn menselijke interactie moest herleid worden om het leven op sociale netwerken mogelijk te maken?”

Dit idee van de totale vervreemding was ook aanwezig in L’insurrection qui vient en is eigenlijk de belangrijkste ondertoon in beide werken. In L’insurrection qui vient lezen we:

“Onze geschiedenis is er één van kolonisering, van migraties, van oorlogen, van verbanningen, van de vernietiging van alle wortels. Het is de geschiedenis van alles wat ons tot vreemden maakte in deze wereld, gasten in onze eigen families. We zijn losgerukt van onze eigen taal door onderwijs, van onze liederen door talentenjachten op TV, van onze eigen lichamen door massale pornografie, van onze steden door de politie, van onze vrienden door loonarbeid.”

Het zijn passages die sterk doen denken aan de vroege geschriften van Marx, en het werk van Debord. Alleen is het wel zo dat de kritiek op vervreemding de meer klassieke kritiek op het kapitalisme haast volledig overstemt. Het lijkt erop dat de het C.I. het kapitalisme slechts ziet als één onderdeel van een algehele vervreemding die geproduceerd wordt door de westerse samenleving.

Ook de remedie die voorgesteld wordt voor de totale vervreemding ondersteunt die interpretatie. In A nos amis wordt zonder verpinken gepleit voor een ethische revolutie in plaats van een politieke revolutie, en zal een komende revolutie slechts aanhang kennen wanneer ze ethisch is. Het verklaart ook de sterke van de islamisten volgens CI:

“de sterkte van de islamisten is gebaseerd op het feit dat hun politieke ideologie zich in de eerste plaats manifesteert als een systeem van ethische voorschriften. Als islamisten succesvoller zijn dan andere politieke stromingen dan is het omdat ze zich in de eerste plaats niet op het terrein van de politiek begeven.”

Asymmetrische tegenmacht

Een ethische revolutie dus, een revolutie die de mens opnieuw mens laat zijn en die een nieuwe gemeenschappelijkheid weet te creëren. Het is makkelijk om dit soort eisen af te doen als gedateerd essentialisme. Wel, dat is het natuurlijk ook. Maar het betekent niet dat we het niet serieus moeten nemen als symptoom van een heersende malaise. Vervreemding mag dan wel een concept zijn dat vanwege zijn essentialistische connotatie grotendeels gebannen werd uit het filosofisch debat, binnen de samenleving  is vervreemding een feit. Gevoelens van ontworteling, een niet-thuis zijn, een zich niet herkennen in de wereld waarin we leven is wat mensen in de armen van fundamentalismen, van sekten, van dogmatiek en identitaire bewegingen drijft. Vervreemding was nog nooit zo actueel en reëel, en nog nooit werd er zo weinig over nagedacht. Het is op die wonde dat CI de vinger legt.

Nuit Debout

De titel A nos amis is dan ook niet toevallig gekozen. Naast het insurrectionalisme pleit CI vooral ook voor het uitbouwen van sterke gemeenschappen die gebaseerd zijn op vriendschap, trouw en loyaliteit. Niet de gemeenschap van de partij of de vakbond, maar die van buren, families, vrijgevochten collectieven en communes die zich zo weten te organiseren dat ze zo weinig mogelijk afhankelijk zijn van het systeem. Vandaar ook dat ieder experiment in zelfvoorziening en autonomie wordt toegejuicht door CI.

Het doel is niet langer om de macht te nemen of te veroveren, er is immers geen plaats waar die macht kan veroverd worden en geen volk dat moet overtuigd worden. In plaats van veroverd moet macht opgebouwd worden vanuit reële relaties en moet een netwerk van vrije zones en gemeenschappen uitgebouwd worden, aldus CI. Een symmetrische tegenmacht uitbouwen, een tegenmacht die als een even groot blok tegenover de gevestigde macht kan komen te staan is onmogelijk. Wat overblijft is de uitbouw van een asymmetrische tegenmacht die haaks staat op de gevestigde macht.

Grootser denken

Is dat allemaal realistisch? Nee, tuurlijk niet. Maar wat CI beschrijft is geen programma, wel een diagnose. En in die diagnose worden vragen opgeworpen die wel degelijk relevant zijn. Vragen ook die te weinig gesteld worden door activisten en ‘gevestigd links’. Samenvattend kunnen we stellen dat CI op drie pijnpunten drukt: a) de machtsvraag b) de strategische kwestie en c) een existentieel vraagstuk. Deze drie pijnpunten zijn nauw met elkaar verbonden en zijn in belangrijke mate de reden waarom de hedendaagse strijdbewegingen vaak het onderspit moeten delven.

Het is nu eenmaal een feit dat de configuratie van de macht radicaal veranderd is ten opzichte van vijftig jaar geleden. De traditionele politieke centra (het parlement, de natiestaat) zijn niet langer de voornaamste beslissingscentra, de wapens van de sociale strijd (de partij, de massa, de vakbonden) blijken ineffectief. De macht is vertakt, genetwerkt, geglobaliseerd en verbergt zich achter zichzelf. De vraag die opdoemt is hoe in deze nieuwe configuratie emancipatie en strijd nog mogelijk is. Het is die vraag waar CI ons met haar provocatieve stellingnames dwingt naartoe terug te keren.

Maar CI dwingt ons ook om opnieuw grootser te denken. Het gaat inderdaad niet alleen om herverdeling, om het verhogen van deze of gene uitkering of het behouden van jobs. We hebben ook een ethiek nodig, een levenswijze, een gemeenschap, een wereld die identificatie en solidariteit mogelijk maakt. Het is een dimensie die te lang verwaarloosd werd, maar die in tijden van epidemische depressie en burn-out, dolgedraaide massamoordenaars en algehele ontworteling opnieuw brandend actueel wordt.

De inzet is hoog. Want als deze vragen niet beantwoord worden, eindigen we inderdaad met een linkerzijde die ofwel opdroogt in dode instituties ofwel enkel nog een muur ziet die beklad of afgebroken moet worden. Geen van beide scenario’s zijn werkbaar, laat staan wenselijk.