Ga naar de inhoud

Antifascistische sport, autonomen en PhD’s: een interview met Gabriel Kuhn

Gabriel Kuhn schrijft sinds de late jaren ’90 boeken over onderwerpen van vrouwelijke piraten tot voetbal en de staat. In dit interview spreekt Luther Blisset van Freedom met hem over de Autonomen, arbeidersraden en de geschiedenis van antifascisme in sport. Dit is het eerste deel van een tweedelig interview. Het tweede deel staat er gewoon onder.

19 min leestijd

(De vertaling is van Tommy Ryan op anarchisme.nl, daar is de vertaling oorspronkelijk verschenen in twee delen. Het oorspronkelijke interview in het Engels is van Luther Blisset op Freedom News, foto aa o’caroll cc/flickr)

Luther Blisset: Je studeerde op jonge leeftijd af met een PhD (doctoraat), in ieder geval voor de VS. Wist je al lang dat je filosofie wilde doen? Hoe raakte je geïnteresseerd in filosofie en radicale politiek? En waarom ging je voor een PhD in plaats van een bachelor.

Gabriel Kuhn: Ik wist als op de middelbare school dat ik filosofie wilde studeren. Het was eenvoudigweg de fascinatie voor vragen die centraal leken voor ons bestaan: is er een goed of niet? Wat is goed en wat is het kwaad? Wat is de betekening van leven? Waarom bestaan sommige dingen en niet niks?

De interesse in politiek ontwikkelde zich iets later, maar werd snel erg sterk en, onvermijdelijk, beïnvloedde het mijn blik op filosofie. Politieke filosofie en ethiek werden gebieden waar ik me het meest voor interesseerde. Tijdens de vroege jaren ’90, toen ik studeerde, was er kleine onrust in de geesteswetenschappen, in ieder geval in Europa. Voor velen had de val van de Sovjet-Unie het Marxisme, wat nog steeds de leidende ideologie was onder linkse academici, in een diskrediet gebracht. Er ontstond een enorme interesse in poststructuralistische linkse denkers – als Michel Foucault, Jean-Françious Lyotard, Gilles Deleuze en Félix Guattrari. Het is nog steeds een spannende periode voor me, ook al had ik geen interesse in een academische carrière. Ik heb nooit een baan gehad in de wetenschap.

Blissett: Ik herinner me dat ik las dat je voor een aantal jaren betrokken was bij de Autonomen. Hoe zou je jouw activiteiten omschrijven? Demonstraties? Publiceren? Contact naar buiten? Zou je een aantal van de lessen die je daarvan hebt geleerd kunnen delen?

Kuhn: Het autonome milieu was waar zo ongeveer alle linksradicalen in de Duitssprekende wereld zich bevonden als zij zich niet wilde verbinden met partijpolitiek. Het was erg divers en ideologisch best open. Ik was een aantal jaar onderdeel van een collectief in een kleiner Oostenrijks stadje, welke bijdragen leverde aan de inhoud en distributie van de grootste autonome krant van het land.; ik denk dat dit in de moderne taal een affiniteitsgroep zou heten. We gingen ook samen naar demonstraties en waren betrokken bij verschillende protesten – tegen de eerste Golfoorlog, de opkomst van de FPÖ (een rechtse partij, vandaag de dag één van de grootste van het land), vastgoedspeculatie en de toetreding tot de EU door Oostenrijk (toentertijd was oppositie t.o.v. de EU vooral een links thema – vandaag is dit overgenomen door nationalisten). We waren ook betrokken bij het opzetten van piratenradiostations, wat de weg opende voor legale niet-commerciële radioprojecten die nog altijd bestaan. In 1994 verliet ik Oostenrijk en ik kan niet echt zeggen dat ik sindsdien nog actief betrokken ben binnen de Duitssprekende autonome beweging. Ik ben de ontwikkelingen en discussies die er plaatsvinden echter altijd blijven volgen en het is het milieu waarbinnen ik me beweeg wanneer ik op bezoek ben. Een paar jaar geleden was ik betrokken bij een Duitstalig publicatieproject dat probeerde de autonome beweging in de nieuwe eeuw te evalueren.

Wat ik geleerd heb van deze ervaringen? Interessante vraag, ik heb daar nooit zoveel over nagedacht. Het heeft me duidelijk geïntroduceerd tot het autonoom organiseren, goed- of kwaadschiks. Ik heb geleerd over militante protesten en directe actie, veiligheid en rechten, het uitgeven en verspreiden van literatuur, de dynamieken van collectieven en het bouwen van bredere allianties (of in ieder geval de poging daartoe). Daarnaast waren veel debatten over doelen, strategieën en tactieken. Ik denk dat ik in die paar jaar vooral indrukken heb opgedaan en niet echt specifieke conclusies heb kunnen trekken toen ik het land verliet om te reizen en in het buitenland ging wonen. Ik denk dat wat ik mee heb genomen, vooral een gevoel was dat je zelfs in een kleine groep impact kan hebben, zolang je maar verbonden bent met een grotere beweging via regelmatige discussie en gemeenschappelijke actie. Als deze verbinding verbroken raakt – zoals ik het gevoel heb dat het geval is voor radicale collectieven, in ieder geval in West- en Noord-Europa – is het echter gemakkelijk te voldoen aan het beeld van een geïsoleerde club met radicale pretenties.

Blissett: Gezien jouw achtergrond, dat wat je gelezen hebt en de netwerken die je hebt gezien, heb je dan iets van een fenomeen waargenomen in de VS wat gelijkenissen toont met de Autonomen in Europa? Zo ja, zou je hier dan iets meer over kunnen vertellen?

Kuhn: Ik denk dat de anarchistische subcultuur die ik ervaren heb toen ik studeerde en reisde in de VS tussen 1994 en 2005, op vele manieren een afspiegeling was van de Autonomen. Dit was van wat mensen aan kleding droegen tot wat ze aten, de muziek die ze luisterden en de manier waarop hun huizen en sociale centra er uitzagen. Alles was erg bekend. En, ondanks de verschillen in focus, waren de hoofdzakelijke politieke thema’s ook vergelijkbaar: gender, racisme, anti-kapitalisme enzovoort. Voeg daar het gedeelde enthousiasme voor directe actie, Black Blocks en aanverwante vormen van protest aan toe en je hebt heel vergelijkbare scenes.

Het grootste verschil betrof denk ik de ideologie. De Autonomen waren nog altijd redelijk sterk beïnvloed door het Marxisme – zelfs als dit een Marxisme was van de “linkse communisten” of de “Operaïstische” (*1) variant. Dit is iets dat ik in de VS niet zag. Ik heb er een hekel aan overgebruikte stereotypen te gebruiken, maar ik voelde een behoorlijk sterke anti-intellectuele tendens binnen de kringen waarmee ik in aanraking kwam. Dit kan allemaal best veranderd zijn overigens. Ik ben sinds 2005 niet meer in de mogelijkheid geweest het land te bezoeken vanwege immigratieredenen.

Blissett: Je hebt een boek samengesteld met belangrijke brondocumenten over arbeidersraden. Hoe kwam je voor het eerst in aanraking met dit materiaal? En hoe heb je besloten welke documenten te vertalen naar het Engels – dat moet ongelofelijk moeilijk zijn geweest! Ik ben erg benieuwd welk belang je ziet in het publiceren van deze documenten. Wat heb je specifiek geleerd van het werken met deze documenten?

Kuhn: Het boek kwam door verschillende dingen tot stand. Ik was al langer geïnteresseerd in de rol van de anarchisten Gustav Landauer en Erich Mühsam in de Raden Republiek van Bavaria (Duitsland), welke een aantal maanden bestond in de lente van 1919. Mühsam had een persoonlijk verslag geschreven van de periode en een vriend van me uit de VS wilde dit publiceren als een pamflet. Hij had me gevraagd het werk te vertalen. Het pamflet is nooit verschenen, maar al sprekende over dit project met andere Engelssprekende vrienden, bleek dat er bredere interesse was in de Duitse Revolutie van 1918-1919, vooral in de radicale, dat is, de anarchistische, syndicalistische en communistische stromingen. De mensen van PM Press waren onder hen met wie ik heb gesproken en dit is ook hoe het boek tot stand kwam.

Het materiaal was niet zo moeilijk te vinden. De periode is goed gedocumenteerd in de Duitse literatuur. Ik koos de teksten voor de Engelse versie naargelang hun algemene betekenis en hoe ze representatief waren voor de stromingen die ik wilde belichten. Natuurlijk wilde ik zorgen dat het de belangrijkste teksten bevatte, maar ik wilde ook een verhaal vertellen. Bloemlezingen – in het bijzonder academische – bestaan té vaak uit individuele teksten die wellicht van grote kwaliteit zijn, maar slechts losjes verbonden zijn; het kan moeilijk zijn om de rode draad die ze bindt te identificeren. Voor mij leek het belangrijk om de individuele onderdelen samen te brengen en een verhaal te creëren. Dus dat is wat ik probeerde.

Voor zover de relevantie van het publiceren van historisch materiaal is er een standaardantwoord: we moeten leren van de geschiedenis om de toekomst beter te maken. Specifieker in dit geval is dat de vraag van revolutie onopgelost blijft. Gelukkig zijn er echter nog steeds veel mensen die een socialistische samenleving willen; maar weinig van ons weten hoe maar te beginnen met de discussie over hoe we daar komen. Kijkend naar de vroegere pogingen leek als een goed beginpunt.

Blissett: Hoeveel talen beheers je voor je vertaalwerk?

Kuhn: Over het algemeen vertaal ik tussen Duits, Engels en Zweeds, hoewel de vertaling naar het Zweeds meer tijd en hulp voor controle nodig hebben. Ik kan ook vertalen vanuit het Frans (hoewel langzaam) en – omdat het eenvoudigweg er dicht bij het Zweeds ligt – van Deens en Noorweegs. Ik kan het vertalen naar die talen, want mijn beheersing van die talen is simpelweg te slecht.

Ik vind vertalen erg leuk. Het is als schrijven, alleen kan je je nu volledig richten op de technische aspecten ervan. Iemand anders heeft immers al het denkwerk voor je gedaan. Als je schrijven leuk vindt en interesse hebt in een andere taal, is het geweldig om te doen.

Blissett: Toen ik je werk zag over sport en antifascisme, was ik een beetje verrast om eerlijk te zijn. Normaal is sport, in ieder geval in de VS, aan de leiband van nationalisme. Vaak komen er allerlei lelijke vormen van chauvinisme naar boven. Antifascistische sport raakt me op verschillende manieren, net als antiracistische of communistische skinheads: een zeldzaam of ongebruikelijk idee. Wat motiveerde je om te werken aan en schrijven over dit onderwerp. Hoe werd je werk ontvangen? Doe je zelf aan sport?

Kuhn: Ik doe veel aan sport, altijd al. Naast familie en politiek (wat ook het werk is dat ik doe), is sport het meest belangrijke onderdeel van mijn dagelijks leven. Dit is ook wat me motiveerde om hierover te schrijven. Natuurlijk heb je gelijk. Er zijn genoeg lelijke dingen in de sport, vooral in de geprofessionaliseerde en vercommercialiseerde varianten: competitie, chauvinisme, uitbuiting, ongezonde lichaamsnormen, noem maar op. Maar sport is niet alleen voor mij een groot onderdeel van mijn leven, dat is het voor veel mensen. En het gaat helemaal nergens heen in een libertaire samenleving, en dat hoeft ook niet, want er is ook genoeg schoonheid in te vinden. In essentie is sport de combinatie van fysieke inspanning en spel, welke beide essentieel zijn voor ons welzijn. Als de omgeving goed is, kan sport ongelofelijk leuk zijn, het brengt mensen samen en leert ons sociale waarden. De uitdaging voor radicalen is om een omgeving te creëren die het beste in plaats van het slechtste in sport naar boven haalt.

Het is waar dat goede voorbeelden niet altijd makkelijk te vinden zijn, maar ze bestaan: van de sportbewegingen onder arbeiders in de vroege 20ste eeuw, de rol van sport in de strijd van de burgerrechtenbeweging in de VS in de jaren ’60 tot antifascistisch organiseren onder sportfans vandaag de dag. Sport heeft ongelofelijke politieke relevantie en de strijd voor bevrijding is daar net zo noodzakelijk als op alle andere plekken.

Het werk dat ik heb gedaan over dit onderwerp werd over het algemeen positief ontvangen. Het wordt vooral door radicalen gelezen die een interesse voor sport met mij delen en de verhalen inspirerend vinden. Maar ik heb ook aardige feedback gehad van mensen zonder bijzondere interesse in sport die het idee hadden dat ze er nieuwe aspecten van hadden ontdekt.

Natuurlijk zijn ook af en toe critici die me verwijten dat ik “sport misbruik voor politieke doeleinden”, maar dat is te verwachten. Voor sommige mensen is het benoemen van onrecht een afleiding van het hebben van een goede tijd, wat zij met sport verbinden. Soms willen deze mensen in het algemeen niets over onrecht horen, misschien omdat ze het zelf niet zo ervaren. Maar zelfs voor de uitgebuiten en onderdrukten, kan sport fungeren als een vlucht en willen hierom niets horen over politiek in dit bereik. Dat moet gerespecteerd worden, maar op de lange termijn zal dat de cyclus niet doorbreken. Vluchten als middel om om te gaan met onrecht is nooit duurzaam. Ik denk dat het doel is om sport en politiek op dezelfde waarden te baseren, zodat het mixen van de twee natuurlijk lijkt in plaats van tegenstrijdig. Dit zou, denk ik, een grote vooruitgang zijn.

Voetnoten (*1)

Operaïsme – (Italiaans Operaismo) Stroming binnen het Marxisme die oorsprong vindt in het Italië (van het Italiaanse woord operaio; ‘arbeider’) in de jaren ’60 en ’70. Grofweg valt Operaïsme te begrijpen als een vroege voorloper van het Autonomisme met denkers als o.a. Michael Hardt en Antoni Negri. Voor het Operaïsmo is de arbeidersklasse actief en kapitaal reactief. Daarbij stellen zij dat de strijd van de werkende klasse voorafgaat aan en een voorbeeld geeft voor de daaropvolgende herstructurering van het kapitaal.

 

Deel 2: Over fascisme, Mao en anti-imperialisme

Luther Blissett: Als je kijkt naar bevrijdingsbewegingen en de strijd voor sociale gerechtigheid, vooral de niet-pacifistische, dan lijkt er een focus te liggen op zij die fysiek botsen, en vaak verliezen, met eigendom en autoriteit. Dit wordt onder andere een beetje bediscussieerd in Who’s afraid of the Black Blocks. Is dit een accurate, hoewel korte en generaliserende representatie? Wat zijn sommige andere rollen die vitaal zijn in de steun voor bewegingen? Hoe denk je dat bewegingen meer deelnemers kunnen aantrekken voor deze rollen?

Gabriel Kuhn: Dit zijn hele grote vragen. Ik zal ze proberen een beetje te ontrafelen. Om te beginnen moeten we militante bevrijdingsstrijd niet gelijkstellen aan de tactiek van straatgevechten zoals het zwarte blok. Zwarte Blokken zijn over het algemeen een fenomeen van de Eerste Wereld. Ze hebben hun plek onder bepaalde omstandigheden, maar de realiteit van militante massa’s in de Derde Wereld, vechtend tegen zowel nationale als internationale onderdrukkers, is heel anders.

Als we het hebben over het zwarte blok en het militante verzet van autonome bewegingen in de Eerste Wereld, dan zijn er zeker problemen geweest met het fetisjeren van de jonge, mannelijke straatvechter. Er zijn ook problemen geweest met avonturisme, onverantwoordelijkheid en een gebrek aan zowel politieke als strategische visie. Dit doet niet af aan de tactiek, maar het eist van ons dat we er op reflecteren en deze moeten verbeteren, vooral door het de verbinden aan bredere sociale bewegingen en andere vormen van verzet in een gemeenschappelijke poging om een grotere diversiteit aan mensen betrokken te krijgen.

Massabewegingen die militante middelen inzetten hebben vergelijkbare problemen, maar de verscheidenheid van deze bewegingen is zo groot – van spontane volksopstanden tot Maoïstische volkslegers – dat het uitermate ongepast zou zijn om dit te veralgemeniseren. Waar deze problemen bestaan, moeten ze worden aangepakt, maar of en hoe dit moet gebeuren is aan de mensen die hierbij betrokken zijn op de grond.

Welke rollen er belangrijk zijn voor de steun van bewegingen? Ik ga hier geen originaliteitspunten scoren, maar het antwoord is: elke rol die het onderzoek, analyse, propaganda, mobilisatie en confrontatie die een beweging nodig heeft versterkt. Van allerlei soorten mensen zullen aangetrokken worden tot deze rollen zolang als de strijd hen een beter leven beloofd en dat zij het gevoel hebben om bekrachtigd te worden in tegenstelling tot gereduceerd tot een pion in iemand anders zijn spel.

Blissett: Waarom denk je dat militanten worden aangetrokken tot Mao of Maoïsme?

Kuhn: In de 1960’s en 1970’ leek Maoïsme de brug te zijn naar wereldrevolutie als een aanpassing van het Marxistisch-Leninisme. Radicalen wereldwijd schaarde zich erachter. Met de crisis die Links doormaakt sinds het einde van de Koude Oorlog, de opkomst van het neoliberalisme en de politieke en economische ontwikkelingen in China, is de revolutionaire hoop in Maoïsme grotendeels verdwenen. In de Eerste Wereld raakte Maoïsme bijna uitgestorven.

In een aantal Derde Wereldlanden, waaronder Nepal, India en de Filepijnen, hebben sterke Maoïstische bewegingen echter overleefd. De aantrekkingskracht van Maoïsme voor revolutionairen in de Derde Wereld blijft de toepassing van Marxistisch-Leninistische principes voor de omstandigheden van arme landarbeiders-samenlevingen. De opleving van Maoïsme onder radicalen in de Eerste Wereld komt naar mijn mening door drie redenen:

1. Een groot aantal radicalen uit de Eerste Wereld is moe van wat J. Moufawad-Paul in zijn boek The Communist Necessity (vert. De communistische noodzaak), “Movementism” (van ‘beweging’) noemt – het geloof dat zolang mensen op de een of andere manier politiek actief zijn, er revolutionaire verandering zal plaatsvinden gebaseerd op de samenkomst van hun inspanningen. Veel radicalen zijn tot inzicht gekomen dat dit een doodlopende straat is en geloven dat gemeenschappelijke strategieën en visies nodig zijn om die proces verder te helpen. We kunnen dit ook een kritiek noemen op de praktijk van het anarchisme van de 21ste eeuw. Maoïsme bied een duidelijker analytisch kader voor politieke actie en een helderdere visie van revolutionaire verandering.

2. Maoïsme heeft nog steeds voordeel van diens imago als onorthodoxe en progressieve variant van het Marxistisch-Leninisme, gezien diens populariteit in de Derde Wereld, de historische achtergrond van de scheuring met de Sovjet-Unie, de radicaliteit van de Culturele Revolutie en een bepaalde affiniteit met postkoloniale studies. Losjes gezegd, is het hipper dan het oude en saaie Leninistische spul.

3. Zelfs toen de communistische bewegingen in de Derde Wereld in verval waren, waren er nog Maoïstische massabewegingen die een bedreiging vormde voor de kapitalistische orde en die, in het geval van Nepal, bijdroegen aan baanbrekende politieke veranderingen (ook al waren de daaropvolgende acties van Maoïstische leiders in Nepal onderwerp van veel kritiek).

Dit zijn sterke materiële uitingen van politiek engagement. In contrast, heeft anarchisme soms niet meer te bieden dan een paar infoshops in gegentrificeerde wijken van steden in de Eerste Wereld. Ik hoef daarbij niet uit te leggen dat de invloed van het anarchisme natuurlijk veel verder gaat dan dat, maar sommige radicalen worden aangetrokken door de grootschalige sociale veranderingen die het Maoïsme beloofd.

Blisset: Wat zijn momenteel de meest belangrijke aandachtspunten voor de libertaire anti-imperialisten voor de komende 5 á 10 jaar?

Kuhn: a) we moeten manieren vinden om landelijke en internationale (of transnationale) strijden van de arbeidersklasse met elkaar te verbinden. Nationalisme heeft de wereldwijde arbeidersklasse sinds ongeveer 200 jaar verdeeld, waarbij het verschillende lagen van arbeiders heeft voortgebracht, zwoegend en levend in extreem verschillende omstandigheden. De werkers van de ene natiestaat zien werkers van een andere hoofdzakelijk als concurrenten, wat zich uit in protectionisme, anti-immigratie sentimenten en plat racisme en chauvinisme. Extreemrechts probeert deze sentimenten overal in de wereld uit te buiten. Een werkelijk internationalistische strijd van de werkende klasse betekend het identificeren van de werkers’ ware vijanden – de rijken en machtigen – en het formuleren van een gemeenschappelijke visie voor het bereiken van gerechtigheid in de wereldwijde productie en distributie. Voor arbeiders in de Eerste Wereld – waar soms aan gerefereerd wordt als de ‘arbeidersaristocratie’ – kan dit betekenen dat zij sommige privileges verliezen die de imperialistische orde hen heeft toegekend. Werkers even lastig privileges op te geven als ieder ander. Maar hoe moeilijk deze uitdaging ook moge zijn, het moet gebeuren als we ook maar iets willen bereiken.

b) we moeten libertaire overtuigingen bij dit proces introduceren zonder te vervallen in “movementisme.” Ik zie een alliantie van radicalen van verschillende ideologische achtergronden als noodzakelijk als we enige rol willen spelen in de huidige conflicten.

Een van de hoofdtaken van anarchisten zou zijn om de ontwikkeling van dwingende machtsstructuren te bedwingen, een gevaar dat altijd opdoemt. Anarchisme heeft zijn tekortkomingen en zeker niet alle antwoorden die we nodig hebben als we het hebben over de complexe samenlevingen waar we inleven.

Het moet onderdeel zijn van het revolutionaire proces om de valkuilen van het verleden te vermeiden. Ik denk niet dat het helpt om hysterische aanvallen te maken wanneer iemand “autoriteit” aanneemt of wanneer een “hiërarchie” ontstaat, maar iemand moet veiligstellen dat zulke structuren zich niet vestigen, een doel op zichzelf worden en een nieuwe klasse van heerser vormt.

Blissett: Wat betreft historische wetenschap; waar denk je dat de anarchistische en anti-imperialistische bewegingen meer aan moeten werken?

Kuhn: Wat mij het meeste belangrijk lijkt, is om revolutionaire verandering te analyseren. Hoe gebeurde het? Wat waren de omstandigheden? Hoe zijn deze te vergelijken met die van ons vandaag de dag? Wat gebeurde er daarna? Wat ging goed? Wat ging mis? Ik denk dat we onze grip op revolutie voor een groot verloren zijn. Mensen strooien nog graag met het woord om zichzelf te onderscheiden van “reformisten” of “liberalen”, maar slechts zeer weinigen kunnen articuleren wat ze hier daadwerkelijk mee bedoelen. We moeten dit rechtzetten, de term weer inhoud geven en relevante politiek nastreven.

Blissett: Welk van je huidige projecten is momenteel dichts bij publicatie? Zou je een aantal van de projecten waar je momenteel aan werkt kunnen delen?

Kuhn: Ik ben net klaar met de Duitse vertaling van Keeanga-Yamahtta Taylors geweldige boek From #Black Lives Matter to Black Liberation (vert. Van #Black Lives Matter naar Zwarte Bevrijding). Deze komt binnenkort uit. Het volgende grotere project is een andere vertaling, dit keer naar het Engels. Kersplebedeb zal een Engelse vertaling uitgeven van Torkil Lauesens Det Globale Perspektiv (vert. Het globale perspectief), waarover ik erg enthousiast ben.

Lauesen was lid van de zogenaamde Blekingegade Bende, een groep Marxistische revolutionairen in Denemarken die verschillende grote overvallen pleegden in de 1970’s en 1980’s en de opbrengsten doorspeelden aan bevrijdingsbewegingen in de Derde Wereld. Ik heb al eerder samengewerkt met Lauesen voor de uitgave van het boek Turning Money Into Rebellion (vert. Geld omzetten in opstand) door PM Press, ik kijk erg uit naar deze verdere samenwerking.