Ga naar de inhoud

Voetbal en globalisering: de tweede golf

Het belang van sport in onze gemediatiseerde wereld neemt toe en voetbal speelt daarbij een belangrijke rol. In (bijna) de hele wereld zijn voetbalspelers de popsterren van vandaag. Dit heeft te maken met de herstrukturering van Europese voetbalclubs in de jaren ’90. De grote voetbalclubs zijn internationaal opererende bedrijven geworden. Jonge talenten uit Afrika en Latijnsamerika worden in grote aantallen opgekocht. Tegelijkertijd worden nieuwe markten op andere continenten geopend. Deze commercialisering leidde tot de tweede globaliseringsgolf van voetbal.

10 min leestijd
Placeholder image

Nog voordat de eerste goal in het wereldkampioenschap wordt gescored, zullen de sportverslaggevers dwepen met de miljarden mensen die in ruim tweehonderd landen met gekruiste vingers de 32 voetbalclubs op het tv-scherm zullen volgen. Volgens journalisten, politici en intellectuelen brengt het wereldkampioenschap atleten (en hun aanhangers) uit alle continenten samen. Angela Merkel, de Duitse bondskanselier, is ervan overtuigd dat “het enthousiasme een beter begrip tussen volkeren vanuit Duitsland naar de rest van de wereld zal bezorgen.” Kerstin Müller van de Groenen en voormalig staatssecretaris van Buitenlandse Zaken verklaart dat “de wereldwijde overwinning van voetbal een positieve vorm van globalisering is, een waar alle volkeren in de wereld enthousiast over zijn.”

Wanneer het debat over ‘globalisering’ gaat, wordt vaak een centraal aspect over het hoofd gezien: al die processen die onder het grote G-woord vallen, zijn geen vormloze, ongerichte processen waarbij willekeurig grenzen opgeheven worden. Het gaat juist om strategieën van machtige spelers die gericht zijn op vergroting van hun reikwijdte en versterking van hun positie ten koste van die van andere spelers, gebruikmakend van de mogelijkheden van een echt bestaand kapitalisme. De voetbalbusiness is geen uitzondering. Verder wordt vaak bij het praten over globalisering de geschiedenis schaamteloos buiten beschouwing gelaten. Sommige fenomenen worden als nieuw voorgesteld terwijl ze dat helemaal niet zijn. Ze verkrijgen er onterecht een historische aflaat mee.

De eerste globaliseringsfase – anglofilie en kolonialisme

De geschiedenis van de globalisering van voetbal gaat terug tot in de 19de eeuw. Ze is nauw verbonden met kolonialisme en imperialisme. Samen met het leger en de handelsmaatschappijen overwonnen de Europese – vooral de Britse – culturele gewoonten, waaronder voetbal, de wereld. De eerste gedocumenteerde wedstrijden in Aziëen Afrika vonden halverwege de 19de eeuw plaats (in 1854 in India, en in 1863 in Zuid-Afrika).

In het begin speelden alleen de handelaren, zeeleiden en kolonisten uit Europa voetbal. Later werd het voetbal gebruikt om de inheemse mensen te onderwijzen. Vooral de scholen die geleid werden door missionarissen probeerden een gevoel voor regels, hierachie en teamgeest bij te brengen.

Voetbal en nationalisme

Met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog viel het cosmopolitische en anglofiele voetbalmilieu van de eerste uren (zoals te zien aan de club-namen als ‘Young Boys Bern’ of ‘River Plate’) uiteen in gescheiden sportmilieu’s. In met name de Europese landen werd het voetbal genationaliseerd. De nationale clubs werden tot prominente symbolen en identificatieobjecten. Na 1945 ging deze ontwikkeling door. De overwinning van Duitsland in Bern en die van Oostenrijk in Cordoba werden vastgezet in het nationale geheugen. Tot in de jaren ’80 was het nationale kader niet alleen regel voor politiek en economie, maar ook voor voetbal.

Een indrukwekkend bewijs hiervan zijn de regels voor de internationale transfer-markt voor voetbalspelers. Tussen de Wereldoorlogen in konden de spelers gemakkelijk overgaan naar buitenlandse clubs. De beperkingen die voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog werden geïntroduceerd waren daarna vele tientallen jaren van kracht. Tot het eind van de jaren ’80 was het aantal buitenlandse spelers in de meeste Europese professionele liga’s beperkt tot maximaal drie per club. Er waren ook hindernissen in de andere richting. Vele landen uit de periferie probeerden de “spier-drain” in te dammen. Zo konden spelers uit Joegoslavi&eumil; niet vóór hun 28e levensjaar in het buitenland spelen; voor Poolse spelers was dat 30 jaar.

Oost-Duitsland en Albanië, en in zekere mate ook Argentinië, blokkeerden tot 1990 de ‘export’ van spelers. Na de economische ineenstorting van deze landen werden hun markten geheel geopend, ook voor de nieuwe handelswaar: de voetbalspeler. In Latijns Amerika, Afrika en Oosteuropa konden vele clubs alleen een faillisement voorkomen door de transfers van hun getalenteerde spelers naar West Europa en het Middenoosten. Rode Ster Belgrado verkocht tussen 1993 en 1996 vijftig spelers; dit komt overeen met meer dan een heel team per jaar.

Clubs worden voetbalcorporaties

De deze spelers verkocht konden worden, kwam doordat de Europese voetbalmarkt op dat moment gedereguleerd werd. De traditionele voetbalclubs werden omgevormd tot winstgeörienteerde voetbalondernemingen. Volgens de Britse journalist Martin Jaques spreekt de nieuwe generatie managers de taal van de aandelenbeurs. Zij beschouwen de clubs als handelsmerken, de spelers als aandelen, de fans als consumenten en de wereld als een potentiële markt. In de jaren ’90 werd voetbal een belangrijk onderdeel van de entertainment- en vrijetijdsindustrie. Vergeleken met de klassieke sectoren in de economie was er sprake van een ‘booming’ industrie die daarom erg aantrekkelijk was voor investeerders.

Dit is de reden waarom er enorm veel geld in de (vooral Wetseuropese) voetbalbusiness werd gepompt. Het leverde de topclubs grote inkomsten op uit sponsorovereenkomsten, de verhandeling van aandelen, de wereldwijde distributie van fan-artikelen, hoge tv-rechten en de traditionele verkoop van kaarten. Zo haalde Real Madrid in het seizoen 2004/2005 zo’n 275 miljoen euro binnen. De sterkste Duitse club, Bayern München, had dat seizoen een inkomen van ongeveer 190 miljoen euro.

De Westeuropese voetbalcorporaties vormen het centrum van een international web dat verschillende doelen nastreeft. Een ervan is om voetbal ook naar de uithoeken van de wereld te exporteren waar het nu nog niet zo’n grote zaak is, zoals Zuidazië en Noord Amerika. De voetbalindustrie probeert om de in de 19e eeuw succesvol uitgevoerde mondialisering van de sport naar een nieuw niveau te brengen, en dit keer ondergeschikt te maken aan nieuwe, economische belangen. Waar het in de missie-scholen ging om het instampen van culturele gewoonten, gaat het er vandaag de dag om om daar winst uit te slaan.

De internationale handel in talent

Een centrale sector is de recrutering van arbeiderskrachten. Talentvolle spelers zijn schaars en zeer duur. De clubs proberen op allerlei manieren de hoogst gekwalificeerde “arbeiders” te recruteren uit een zo groot mogelijke pool [arbeidsreservoir, red.] voor een zo laag mogelijke prijs. Beperkingen op bijvoorbeeld het aantal buitenlandse spelers gaan in tegen het ondernemersbelang. Het is ook schadelijk voor de zaken indien de concurrenten uit Spanje, Italië of het Verenigd Koninkrijk zich niet aan dezelfde regels houden. Daarom werd de “arbeidsmarkt” voor het Europese voetbal in de jaren ’90 gedereguleerd. Sindsdien reist een groot aantal scouts en spelerbemiddelaars naar Afrika en Latijns Amerika om nieuwe Pele’s en Yeboah’s te contracteren.

Tegelijkertijd werd er een sterke infrastructuur in deze regio’s opgezet, vaak buiten de bestaande voetbalclubs om, om nieuwe spelers te produceren voor de Europese voetbal-economie (en ook voor die in het Midden Oosten). Het gaat om de zogenaamde voetbalacademies, waarvan allen Mali er bijvoorbeeld zo’n twintig telt. Indien een of twee diplomagerechtigden op de wereldmarkt kunnen worden verkocht, betekent dat voor de eigenaars een hoge omzet bij een lage investering. De meest vermaarde voetbalacademies zijn opgezet in samenwerking met Europese clubs en worden over het algemeen ook door hen gefinancierd. Feijenoord leidt bijvoorbeeld de ‘Feyenoord Fetteh Football Academy’ in Ghana zodat de club direkt toegang heeft tot Afrikaanse talenten.

Uit Afrika zijn vele jonge spelers afkomstig, maar slechts een paar van hen bereiken de positie van goedbetaalde professionele voetbalspeler. Het overgrote deel eindigt als “gedegradeerde” migrantenarbeider in de economische centra van Europa en Azië. Recentelijk maakte de Italiaanse media bekend dat duizenden jonge Afrikanen die het land zijn ingebracht als voetbalspeler nu illegale slechtbetaalde arbeiders zijn. België is ook een centrum voor handel in mensen. De Belgische parlementariër De Decker schat dat er elk jaar zo’n 250 tot 500 Afrikanen aankomen op het Brusselse vliegveld. Hen wordt een carriëre als voetbalspeler in Europa beloofd.

Achter de individuele succesverhalen van enkele voetbalspelers uit Latijns Amerika, Afrika of Oost Europa die veel geld verdienen, gaat schuil dat de grootste winst van de spelershandel naar de managers en clubs in Centraal- en Westeuropa gaat. Zij hebben toegang tot een grote pool van uitstekende spelers die in het eerste jaar van hun professionele voetbalcarriëre substantieel minder verdienen dan vergelijkbare spelers uit Europa zelf. Ook de eigenaars van de transferrechten verdienen veel aan het doorverkopen van goede spelers. Een andere groep die flink wat geld opstrijkt door de migratie van voetbalspelers zijn de spelers-makelaars. Ze eisen tot wel 50 procent van het salaris van hun cliënten en een deel van het transfergeld op als compensatie voor hun diensten. De meeste van deze makelaars zijn officieel gelicencieerd door de FIFA en zijn Europeaan.

Vergelijkbaar met andere onderdelen van de wereldeconomie, wordt goedkoop, ruwmateriaal uit het Zuiden naar de grote steden in het Noorden gebracht door Europese tussenpersonen en wordt daar winstgevend “gemaakt.” Zo’n patroon is ook te zien bij een andere aanvoerkanaal dat direkt verbonden is aan voetbal. Het overgrote deel van de sportuitrusting – van schoenen en tenues tot uniforme ballen – maar ook de fan-artikelen die door de clubs worden verkocht, wordt geproduceerd in fabrieken in Azi=ë die produceren voor de wereldmarkt.

Wereldwijde marketing

We zien een web dat in elkaar is gezet door de Europese voetbalbusiness waarbij alle regio’s op verschillende wijzen met elkaar verbonden zijn. Latijns Amerika en Afrika dienen als arbeidsbron, Zuidazië als productiezone, en Noordamerika en Japan als nieuwe consumptiemarkt. Mensen uit Oost- en Zuidazië dienen zowel als producent van handelswaar en als consumenten van voetbal. De grote clubs als Manchester United, Real Madrid en FC Barcelona verkrijgen een deel van hun inkomen door de verkoop van merchandising (vooral shirts in de clubkleuren) en tv-rechten. Om de Noordamerikaanse markt en dan met name de daar woonachtige latinos te bereiken, ging FC Barcelona een strategisch partnerschap aan met de National Football League. Door de populariteit van David Beckham in Azië, kon Real Madrid op zijn beurt de verkoop van zijn merchandise vergroten. In het volgende seizoen zal hetTaiwanese bedrijf BenQ de club uit Madrid sponsoren. De marketing-manager van Real Madrid glundert daarover: “De nauwe band van BenQ mobile met de Aziatische markt zal onze activiteiten in die regio ontwikkelen en versterken.” Een niet eens zo heel bekende club, HSV uit Hamburg, zoekt ook een bruggehoofd in Oostazië. Het heeft de speler Takahara uit het nationale elftal van Japan aangetrokken. Sport-directeur van HSV, dhr. Beiersdorf, zei: “Dit zal eindelijk de markt van Japan en Zuidkorea openen, waar ze sinds daar de wereldkampioenschappen voetbal gehouden werden helemaal gek van het spel zijn.” De sponsorcontracten met de Japanse onderneming voor electronica Casio en een Japanse versie van de HSV-webpagina passen mooi in dit plaatje. En er zijn talloze vergelijkbare voorbeelden.

Marktleiders in de voetbalbusiness laten in toenemende mate de nationale grenzen achter zich. Het gevaar is dat veel van de geestdrift dat de stadiums nu nog vult, verloren dreigt te gaan. Nationale trots wordt contraproductief wanneer belangrijke consumptiemarkten in het buitenland opgezet worden. Racisme wordt gezien als probleem zodra de toegang tot arbeidskrachten en potentiële consumenten wordt verhinderd. Het winstmotief leidt tot een cosmopolitische houding binnen leidende clubs en tot toenemende transnationale activiteit. Daarom kunnen we met recht spreken van een tweede globaliseringsgolf van voetbal. En voor degenen die desondanks blijven verlangen naar het nationale Wij-gevoel is er altijd nog terugvallen op die oude draak met vlag, volkslied en landstrainer.

Noot:
Origineel: “Die zweite Globalisierung des Fussballs. Der weltweite Siegeszug des Fussballsports und des Fussballbusiness” dat in maart 2006 verscheen in de INKOTA-Brief nr 135 (Noord-Zuid tijdschrift uit Berlin; inkota-brief AT inkota.de). Vertaling/bewerking: Rob Bleijerveld
Gerald Hödl is geschiedkundige en doceert internationale ontwikkeling aan de Universiteit van Wenen. Contactadres: gerald.hoedl AT univie.ac.at

(Dit artikel was oorspronkelijk op GlobalInfo gepubliceerd door Gerald Hödl.)