Ga naar de inhoud

Paul Amar – Waarom de progressieven in Egypte winnen

Een scherpe analyse van Egypte-onderzoeker Paul Amar, over de achtergronden van de Egyptische revolutie, waarom de Moslimbroeders weinig invloed hebben in de nieuwe beweging, de economische rol van het leger, waar de revolutionaire energie vandaan komt en welk vervolg er te verwachten valt.

20 min leestijd
amar 4

(origineel verschennen bij flexmens.nl)

 

Op 6 februari 2011 stuurde de haastig tot vicepresident benoemde Omar Suleiman een uitnodiging aan de oude garde van de Moslimbroederschap – wat ik noem de ‘zakenliedentak’ – voor een statige bijeenkomst in de rozenhouten kabinetskamer van Mubarak’s Presidentiele Paleis. Doel van het theekransje was een akkoord te bereiken waarmee een eind zou komen aan de natiebrede opstand en zo de “normaliteit” terug te doen keren. Toen het nieuws van de bijeenkomst uitlekte, trokken er kreten van verrukking en afschuw door de blogosfeer. Stond het nachtmerriescenario van zowel links als rechts op het punt gerealiseerd te worden? Zou de VS- en Israel-getrouwe Suleiman daadwerkelijk zijn militaire en politieapparaat willen doen fuseren met de macht van de conservatiever gezinde vleugel van de islamistische sociale beweging? In reactie op dit nieuws stuurde de Opperste Leider van Iran alvast zijn felicitaties, en in de VS raakten Glenn Beck en John McCain ondertussen al in een roes, dromend van wereldoorlog en het aan de horizon glorende van een gevreesd Kosmisch Kalifaat, nu gestaafd door de gebeurtenissen.

Op dezelfde dag was er een anonieme Witte Huis-medewerker die tegenover Associated Press ieder ‘academisch type’ dat zich weigerde druk te maken over de Moslimbroederschap of ze te zien als de primaire actor in de onrust, als ‘full of shit’ kwalificeerde. Het Witte Huis meende kennelijk dat Suleiman, chef van de Egyptische inlichtingendiensten, wel het soort scherpzinnige geest was op wie ze konden vertrouwen. Wat Suleiman voor soort ‘intelligence’ vertegenwoordigt, werd echter duidelijk in het interview dat hij op 3 februari gaf, waar hij de oorzaak van de Egyptische straatrevolte herleidde tot een samenzwerend eenheidsfront van Israel met Hamas en Al-Qaeda met CNN’s Anderson Cooper. Als dat correcte analyse is, beschikt Suleiman vermoedelijk ook over bewijs dat de betrokkenheid aantoont van Simpsons-personage C. Montgomery Burns?

In werkelijkheid bleek de tea party van Suleiman en de Broeders niets meer te zijn dan een stunt georkestreerd door Nile TV News. Dit ooit interessante persagentschap ontpopte zich in de laatste weken tot een tamelijk Murdochiaanse propaganda-eenheid wiens producties onder de fantasievolle leiding staan van Mubarak’s Presidentiele Garde. Beelden van de tête-à-têtes  werden uitgezonden op een moment dat Suleiman’s legitimiteit en geestelijke gezondheid in het oog van het publiek nogal breekbaar schenen, en deze specifieke subgroepering van de Broederschap – die slechts een fractie van een fractie van de oppositie vertegenwoordigt – verwoedde pogingen deed om een onwaarschijnlijke comeback te volbrengen. Terwijl verslaggevers zich opwonden over welke Broeder precies bij Suleiman aangezeten had, bleven ze tegelijk blind voor de groeiende macht van de bewegingen die deze opstand begonnen waren. Veel progressieven bleven denken dat de VS samenzweerde met Suleiman om alle hoop de grond in te boren – alsof de miserabele 1.5 miljoen aan hulp (die tot de laatste cent dient voor de aanschaf van Amerikaans militair materieel) werkelijk het beleid dicteert van een regime dat elke maand multi-miljarden verdient aan deals met Rusland, China en Brazilie, en door de jaren heen naar schatting 40 tot 70 miljard in Mubarak’s persoonlijke rekeningen heeft kunnen deponeren.

In weerwil van Nile TV en de Broederschap-vrezende pessimisten, kwamen op 7 februari anderhalf miljoen mensen op straat om te protesteren: de grootste mobilisatie tot dat moment. Commentatoren die bleven focussen op de Broederschap, hadden het werkelijke nieuws van de voorgaande twee dagen volledig gemist. Onder druk van de protesten had de top van de heersende NDP zichzelf gekannibaliseerd. In een wanhopige poging om zijn vervlogen gezag te redden, gooide Mubarak zijn zoon Gamal en een hele reeks aan de VS gerelateerde zakenlieden voor de leeuwen, door ze te dwingen hun partijlidmaatschap op te zeggen en hun banktegoeden te bevriezen. In dezelfde context berichtte de Egyptische krant El-Masry El-Youm dat de jeugd- en vrouwenvleugels van de Moslimbroederschap hadden besloten zich af te scheiden, om zich bij de jeugd van de 6 Aprilbeweging te voegen. De mannen die zich bij Suleiman aan de thee laafden, hadden niet veel van een beweging meer achter zich.

In het onderstaande zal ik de afnemende invloed analyseren van de economische en morele politiek die de ‘zakenliedenvleugel’ van de Broeders vertegenwoordigt. Daarnaast zal ik de opkomende sociaalpolitieke macht in kaart brengen van een nieuwe coalitie van op nationale ontwikkeling gerichte zakenlieden en militaire entrepreneurs, evenals de bepalende kracht van micro-ondernemingen en arbeidersorganisaties bestaande uit vrouwen en jongeren — een kracht die goede vooruitzichten biedt voor de toekomst van democratie en sociaal-economische gelijkwaardigheid in Egypte.

Broederschap

Zonder meer zijn de Moslimbroeders in Egypte geen marginale kracht: in elke stad zijn ze zeer goed georganiseerd, ze bieden gezondheidszorg, onderwijs, juridische hulp en noodhulp aan burgers die door de staat genegeerd of verwaarloosd worden. Maar ze zijn niet het Egyptische equivalent van Hezbollah of Hamas. Zoals gedocumenteerd door Mona El-Ghobashy, heeft de Egyptische Broederschap in 1990 een beslissende breuk gemaakt, en zijn ondergrondse, hierarchische, op de shari’a gerichte vorm opgegeven. Vandaag de dag is de Moslimbroederschap een goedgeorganiseerde politieke partij, die officieel weliswaar verboden is, maar in gevallen wordt getolereerd door de staat. In de laatste twintig jaar heeft de Broederschap significante positie bereikt in het parlement, zowel via allianties met andere partijen en door eigen onafhankelijke kandidaten te lanceren. De Broederschap bieden inmiddels volledige steun aan de notie van politiek pluralisme, participatie van vrouwen in de politiek en de rol van Christenen en communisten als volwaardige burgers. Echter, door de opkomst van concurrerende krachten als arbeidersorganisaties, liberale en mensenrechtenorganisaties in Egypte sinds 2000, heeft het deel dat je ‘de nieuwe oude garde’ van de Broederschap zou kunnen noemen (degenen wiens opkomst ligt in de jaren ’80) zijn primaire focus gehouden op culturele, morele en identiteitspolitiek. Moreel-cultureel conservatisme wordt door deze groep nog steeds gezien als het element dat de Broeders onderscheidt van andere partijen, een idee dat bevestigd werd door de benoeming in 2010 van een rigide sociale conservatief, Mohammed Badeea, als haar leider. Deze wending werd afgewezend door de vrouwen en jongeren in de beweging. De sociaal-conservatieve tendens bracht de ‘nieuwe oude garde’ meer in lijn met het morele paternalisme van Mubarak’s regering, en plaatste ze recht tegenover de vluchtlijn vertegenwoordigd door jongeren-, vrouwen- en arbeidersorganisaties. Dit leidt kortom tot een situatie van meer mogelijke breuken in de organisatie, een mogelijke revitalisering en heruitvinding, doordat de jongeren en vrouwen in de Broederschap zich sterker aangetrokken voelen tot de progressieve 6 April-coalitie. De moreel-cultureel traditionalistische vleugel, de ‘nieuwe oude garde, bestaat uit professionele vakbondsleiders en rijke zakenlieden. In de jaren 1950 tot 1980 heeft de Broederschap zich gehergroepeerd als representant van gefrustreerde elementen van de nationale zakenklasse. Maar deze klasse is in de tussentijd grotendeels meegevoerd door nieuwe mogelijkheden, en heeft deels de organisatie verlaten. De nieuwe oude garde van de Broeders hebben inmiddels het voorkomen van een groep gepensioneerde Tempeliers, behalve dat in het Midden-Oosten de Tempeliers al lang geleden hun fez aan de wilgen hebben gehangen.

In de laatste tien jaar is de politieke kracht van deze vleugel van de Broederschap gedeeltelijk, vanuit twee hoeken, gecoopteerd door de regering van Mubarak. Ten eerste werd het leden van de Broederschap mogelijk gemaakt  als onafhankelijke kandidaten toe te treden tot het parlement, en hebben ze geprofiteerd van de recente economische boom. Sommige oudere leden bezitten inmiddels grote mobiele telefoniebedrijven en vastgoedondernemingen, en zijn al jaren geleden opgenomen in de NDP-machine en het sociaalpolitieke establishment. Ten tweede heeft de regering van Mubarak zich volledig het morele discours van de Broeders eigen weten te maken. In de laatste tien, vijftien jaar heeft Mubarak’s politiestaat stelselmatig onder een islamitisch vaandel morele paniek geinstigeerd en aanvallen geopend op alleenstaande vrouwen, homosexuelen, duivelaanbiddende internetgebruikers, afval-recyclende varkensboeren, campagnevoerders voor huursubsidie, evenals Baha’i, Christelijke en Shi’itische minderheden. In die morele kruistochten heeft de regering boekverbrandingen georganiseerd, vrouwen geintimideerd, en universiteitsprofessoren geexcommuniceerd. Dus het is eenvoudig te stellen dat Egypte al heeft kunnen ervaren wat het betekent geregeerd te worden door een bijzonder naargeestige islamitische staat – die van Mubarak! De Egyptenaren hebben al geproefd van een dergelijk regime: ze haatten het.

In recentere jaren, zoals beschreven in het werk van Saba Mahmood en Asef Bayat, is de afkeer gegroeid van Mubarak’s politisering van de Islamitische leer, en zijn de Egyptenaren zelf  begonnen de religie terug te claimen als een project van persoonlijke zelfbeschikking, ethische pieteit, en sociale solidariteit. Deze trend wijst expliciet de politieke orientatie van de Islam af, en onderscheidt zich daarmee evenzeer van de benadering van de Broederschap als van de morele campagnes van Mubarak.

Het leger als populistische middenklasse

Ooit vertegenwoordigden de Moslimbroeders gefrustreerde, gemarginaliseerde elementen van de middenklasse. Maar dat verhaal is zó 1986! Inmiddels kent Egypte een brede reeks seculiere (maar daarmee niet anti-religieuze) groeperingen die verschillende ontluikende economische patronen in het land vertegenwoordigen. Temeer is het zo dat deze groepen betrokken zijn in een stormachtig complex van politieke-economische ontwikkelingen, oude en nieuwere wereldinvloeden en investeringsstromen – uit Rusland, Kazachstan, Azerbeijian, Israel, Dubai, China, Turkije en Brazilië, de vloed van buitenlandse verdiensten van familieleden naar het land, met Egyptische professionals die hun diensten lenen aan bijvoorbeeld de hausse aan bouwprojecten in de Emiraten.

In deze nieuwe, meerdimensionale mondialiseringscontext, waarin Oost-Westtegenstellingen en postkoloniale patronen radicaal gemuteerd geraakt zijn, is het Egyptische leger erin geslaagd een van de cruciale economische bemiddelaars en succesverhalen te worden. Het is daarmee een van de meest interessante en meest verkeerd begrepen economische actoren in het land. Haar economische belangen zijn op een aantal fascinerende manieren gespleten te noemen. Aangezien het het leger uit naam van het Camp-Davidakkoord verboden is oorlog te voeren, heeft het zich in plaats daarvan bediend van haar soevereiniteit over enorme woestijnvlaktes en kustgebied door winkelcentra, villawijken en strandverblijven te ontwikkelen, die tegemoetkomen aan de vraag van rijke en minder rijke Egyptenaren, lokale en internationale consumenten en toeristen. Hun positie ten overstaan van de huidige opstand is daarom gecompliceerd. Toegewijde militairen haatten de woekerkapitalisten rond Gamal Mubarak, die nationale grond en eigendommen verkocht aan Amerikaanse en Europese multinationals. Maar het leger wil ook dat toeristen, consumenten en investeerders hun geld uitgeven in hun miljoenen kostende investeringsprojecten. Het leger identificeert zich sterk met het beeld dat ze er is om ‘het volk’ te beschermen, maar wil ook dat het protesterende volk weer tijdig naar huis gaat en ophoudt de toeristen weg te jagen. Het leger zal vermoedelijk doorgaan deze tussenpositie de komende jaren op interessante manieren uit te spelen.

De Algemene Veiligheidsdiensten waarover Suleiman de scepter zwaait zijn formeel weliswaar onderdeel van het leger, maar de twee zijn institutioneel gesproken grotendeels gescheiden entiteiten. De veiligheidsdienst is afhankelijk van buitenlandse beschermheren (met Israel en de VS als de prominentste daaronder) en worden met skepsis bezien door de Egyptenaren. Maar het eigenlijke leger en de luchtmacht zijn zeer geworteld in de economische en sociale belangen van het land als nationaal territorium. De rol van het leger in het afwenden van Suleiman’s lust naar repressie was in de omwenteling van de afgelopen weken cruciaal doordat ze het momentum van de beweging spaarde. Op 4 februari, de dag waarop het politiegeteisem van het regime hun meest afschrikwekkende wreedheden beging, werd door commentatoren opgemerkt dat het leger wel probeerde de aanvallen tegen te houden, maar daarin niet erg krachtig of agressief optrad. Was dit een teken dat het leger eigenlijk de protesten de kop ingedrukt wilde zien? Sindsdien is naar buiten gekomen dat het leger wel werkelijk zijn best deed om de onofficiele ordetroepen van Suleiman tegen te houden, maar dat de laatste hen de munitie in hun wapens had onthouden, uit vrees dat soldaten de zijde van de betogers zouden kiezen en de kogels zouden benutten om Egypte’s heersende ensemble naar de uitgang te escorteren.

Kogels of geen kogels, het leger kreeg uiteindelijk de overhand op de politiekrachten, gestript van hun uniforms en omgevormd tot gewapende bendes. De veiligheidssituatie in Caïro’s publieke ruimte werd overgenomen door het leger, en in woonwijken zagen we de terugkeer van een 21e eeuwse versie van futuwwa-groepen. Zoals Wilson Jacob beschreven heeft, waren futuwwa in de 19e eeuw voorbeelden van Egyptisch arbeidersnationalisme en gemeenschapssolidariteit. Futuwwa waren georganiseerde groepen jonge mannen, opgezet om werkgildes en arbeidersbuurten in Caïro te beschermen. Maar de herboren futuwwa van 1 februari heten nu volkscomités en bevatten meestal mannen van alle leeftijden, en, niet zelden, een paar vrouwen met een slagersmes. Ze houden de wacht op elke straathoek, oplettend op het opduiken van politie en gesponsorde milities die zouden pogen om buurtbewoners te arresteren, intimideren of plunderingen aan te richten. Gegeven de dreiging van sexueel geweld die uitgaat van Mubarak’s politie, zit er een genderdimensie aan deze heruitvinding en herinzet van de militaire en politiekrachten tijdens het verloop van de opstand. In de eerste dagen waren er grote aantallen vrouwen die deelnamen aan de revolte.

In antwoord daarop namen de politiekrachten namen als antwoord in het bijzonder vrouwen op de korrel, door ze op afschrikwekkende wijze aan te vallen, te verminken, te detineren en verkrachten. Toen ze vervolgens met hun eigen stenen teruggedreven werden, namen het leger en de futuwwagroepen het over, en claimden dat de ‘bescherming’ van het volk inhield dat vrouwen en kinderen uit het publiek in Middan Al-Tahrir gefilterd dienden te worden, en uit de publieke ruimte weggehouden. Maar de vrouwen in deze opstand hebben volgehouden dat ze geen slachtoffers zijn die om bescherming vragen, maar integendeel de leidende kern van de beweging. Op 7 februari waren het vrouwengroepen, inclusief de linkse 6 April arbeidersbeweging, anti-intimidatie, burgerrechtengroepen, en de vrouwenvleugel van de Broederschap die met hernieuwde energie in duizenden downtown Caïro bezetten.

Het abrupte einde van Gamal’s Globalisering

Op 28 januari brandde het hoofdkwartier van Mubarak’s heersende Nationale Democratische Partij af, en ermee werd tegelijk Mubarak’s resterende autoriteit tot as gereduceerd. De in opkomst zijnde militaire en nationale kapitaalbelangen spuugden vervolgens op 5 februari symbolisch op het smeulende overblijfsel. Op die dag stelden ze het vertrek zeker van Gamal Mubarak als voorzitter van het partijbureau van de NDP. In zijn plaats werd Dr. Hosam Badrawy benoemd als algemeen secretaris van de partij. De keus voor Badrawy wijst uit wat ruwweg de windrichting in het land is. Badrawy heeft de dubieuze eer de man te zijn die in 1989 de eerste private gezondheidszorgonderneming van Egypte oprichtte. Alle Egyptenaren hebben constitutioneel gegarandeerde toegang tot gratis universele gezondheidszorg. Maar begin jaren ’80 initieerde Mubarak in eerbiediging van overeenkomsten met het Internationaal Monetair Fonds draconische bezuinigingen op het zorgstelsel. Badrawy was een van de pleitbezorgers van de privatisering van de gezondheidszorg, en heeft een nationale particuliere gezondheidszorgindustrie voortgebracht die inmiddels een aanzienlijk kapitaal en legitimiteit geniet. Deze industrie wordt echter bedreigd door mondiale concurrentie en beschrijft zichzelf daarom in nationalistische, paternalistische tonen. Gamal Mubarak, die diende als een voertuig voor buitenlandse investeringen, vormde een bedreiging voor nationaal-georienteerde zakenmannen als Badrawy. In het verleden was Badrawy chef van de aan de NDP gelieerde mensenrechtenorganisatie, een nogal dubbelzinnige job in een tijd van massale repressie en martelingen.

Naguib Sawiris, de zelfbenoemde voorzitter van de ‘Transitionele Raad van Wijzen’, is in sommige opzichten vergelijkbaar met Badrawy. Sawiris is een patriotische, succesvolle nationalistische zakenman. Sawiris staat aan de top van de grootste privé-onderneming van Egypte, Orascom. Het bedrijf heeft spoorwegen gebouwd, strandverblijven, gated communities, snelwegen, telecomsystemen, windenergieparken, appartementencomplexen en hotels. Hij is een majeure speler in de Arabisch-Mediterrane financiële wereld, en de vaandeldrager van Egypte’s ontwikkelingsnationalisten. Op 4 februari bracht Sawiris een verklaring naar buiten voor een ‘raad van wijzen’ die toezicht zou houden over Suleiman en de politie, en die Egypte door de overgangsperiode zou gidsen. De voorgestelde raad zou een zogenaamd ‘neutraal en technocratisch’ orgaan zijn, met in de gelederen onder andere Sawiris, een stel niet-ideologische leden van de Moslimbroeders’ zakenvleugel, enkele strategiedeskundigen, en een Nobelprijswinnaar. Zou deze Nobelprijswinnaar misschien Mohammed ElBaradei zijn, vredeslaureaat en oppositieleider? Nee, helaas voor hem. Ze hadden een Egyptische laureaat in de organische chemie gevonden.

Vrouwen, micro-ondernemingen en arbeiders

In de hierboven beschreven context is het begrijpelijk waarom we in de eerste week van februari 2011 een coalitie zagen ontstaan tussen nationalistische zakenmannen in alliantie met het leger – een leger dat zelf immers ook optreedt als nationaal gezinde burgerlijke ondernemers. Deze groep greep de gelegenheid aan om de “crony globalizers” en privatiseringsbaronnen rond Gamal Mubarak de deur uit te werken. Zou deze groep erin slagen hun greep op de macht te stabiliseren, met Suleiman als hun hamer? Nee. Teveel andere massale sociale krachten zijn ook in het spel. Ze zijn goed georganiseerd en beschikken over legitimiteit, organisatie, nieuwe visie en economische macht. Het nieuwe nationaal-militaire bloc kan het land niet ontwikkelen zonder de participatie en mobilisatie van deze andere krachten.

Cruciaal is dat deze opstand níet begonnen is met de Moslimbroeders of de nationalistische zakenmannen. De revolte begon geleidelijk als gevolg van de convergentie van twee parallelle krachten: de beweging voor arbeidersrechten in de nieuwe fabriekssteden en micro-sweatshops van Egypte, met name gedurende de laatste twee jaar, en ten tweede, een beweging tegen politiegeweld en marteling die de laatste drie jaar vrijwel elke gemeenschap op de been heeft gebracht. Beide bewegingen kenmerken zich door het leiderschap en massale participatie van vrouwen (van alle leeftijden) en jeugd (van beide sexen). Er zijn structurele oorzaken voor dit feit.

Ten eerste, de passie van de werkers die deze beweging deed uitbarsten komt niet voort uit marginalisering en armoede; integendeel, die wortelt in hun centrale betrokkenheid in de nieuwe ontwikkelingsprocessen en dynamiek. In het zeer recente verleden heeft Egypte zich ontpopt als industrieland, doch onder buitengewoon stressvolle en dynamische omstandigheden. De werkers in het nieuwe Egypte zijn gemobiliseerd omdat er continu nieuwe fabrieken worden gebouwd, in een tumult van omstreden mondiale investeringsstromen. Er zijn verscheidene vrijhandelszones en fabrieksgebieden voor Russische bedrijven opgezet, en China heeft geïnvesteerd in vrijwel alle onderdelen van de Egyptische economie. Brazilië, Turkije, de Centraal-Aziatische republieken en de Emiraten zijn bezig hun investeringen te diversificeren, weg van de exclusieve afhankelijkheid van olie en vastgoed. Deze investeerders breiden hun portfolio’s uit in de richting van industrie, stukgoederen, informatica, infrastructuur etcetera. Fabrieken door het hele land heen die leegstonden, zijn afgestoft en heropend, andere worden nieuw gebouwd. En al die winkelcentra, besloten buitenwijken, snelwegen en luxeverblijven moeten ook door iemand gebouwd en bemand worden. In de Perzische golf gebruiken softwareontwikkelaars op grote schaal Bangladeshi’s, Filippijnen en andere expats als voornaamste groep arbeidskrachten. Maar in Egypte zijn het grotendeels zijn eigen arbeiders geweest. Veel werkers in de weer tot leven gebrachte Egyptische textielindustrie zijn vrouwen. Als je de trappen beklimt in de grote woonblokken van Caïro of de cementen blokken in kleinere dorpen, zie je ruimtes vol vrouwen die werken aan tassen en schoenen, of speelgoed en computercircuits monteren voor Europa, het Midden Oosten en de Golf. Deze sweatshopwerkers, samen met fabrieksarbeiders hebben in 2008 de 6 Aprilbeweging gelanceerd. Zij begonnen het organiseer- en mobilisatieproces dat uitmondde in de opstand van 2011, de uitbarsting die geïnitieerd werd door de hartstochtelijke YouTube-video van Asmaa Mahfouz, en de handmatige verspreiding van tienduizenden flyers in de sloppen van Caïro, een dag voor de grote demonstraties van 25 januari. Mahfouz, een poltieke activiste met een MBA van de Universiteit van Caïro, riep mensen op die dag te komen protesteren, en de rest is geschiedenis.

Het economische, gender- en klasselandschap van Egypte’s micro-ondernemingen is op een reeks dynamische manieren gepolitiseerd geraakt, wederom met belangrijke gender- en sexuele dimensies. Sinds de vroege jaren ’90 heeft Egypte sterk bezuinigd op haar sociale stelsel voor arbeiders en de middenklasse. Zoals Julia Elyachar heeft betoogd, heeft de Egyptische staat in plaats van voedselsubsidies en banen haar bevolking schuld geboden. Met de enthousiaste steun van het IMF en de Wereldbank werden programma’s voor microkredietleningen uitgerold, om ondernemerschap en zelfvoorzienendheid te bevorderen. Dit type leningen werd vaak specifiek gericht op vrouwen en jongeren. Aangezien economisch achtergestelde personen voor zulke leningen geen onderpand kunnen bieden, wordt de terugbetaling vaker afgedwongen via strafrechtelijke dan civielrechtelijke middelen. Dit betekent dat je lichaam je onderpand is, en als je niet terugbetaalt, is het de politie die pijn en vernedering komt opleggen. Kortom het microondernemerschap is uitgemond in een massale reeks politiezwendel- en andere woekerpraktijken. De gesexualiseerde mishandeling van jongeren en vrouwen kwam centraal te staan in de ‘regulering’ van de inmiddels enorme economie van kleine bedrijvigheid. Voor veel vrouwen en jongeren is het een taaie strijd om hierin te overleven, maar een feit is wel dat de betrokkenen zichzelf daardoor zijn gaan zien als vechters, en bovendien zichzelf beschouwen als een georganiseerde kracht tegen de politiestaat. Niemand zul je horen over de deugden van de markt als onzichtbare hand. De economische belangen van deze massale klasse microondernemers zijn de basis voor de enorme en gepassioneerde mobilisaties tegen het politiegeweld. Het is geen toeval dat toen deze beweging twee jaar geleden een nationale politieke kracht werd, nadat een jongeman, Khalid Said, mede-eigenaar van een internetcafé waar hij zelf ook werkte, door de politie op straat voor zijn winkel vermoord werd. De politiemannen vroegen zijn identificatie en eisten een bedrag aan smeergeld, dat hij weigerde te betalen. In vergelding werd hij doodgeslagen door de agenten die voor het oog van zijn geschokt toekijkende buurtgenoten, zijn schedel verbrijzelden.

De politie die smeergeld eist, kleine ondernemers lastigvalt en degenen mishandelt die weigeren mee te werken: dit zijn in Egypte standaardpraktijken geworden. Internetcafe’s, kleine werkplaatsen, callcenters, gamehallen, micro-transportdiensten, was- en strijkdiensten, kleine sport- en fitnessgelegenheden vormen het landschap van microbedrijvigheid die de banen en het sociale netwerk vormen van Egypte’s lagere middenklasse. De zogenaamde ‘Facebookrevolutie’ gaat niet over mensen die zich in de virtuele ruimte organiseren, maar eerder over Egyptische internetcafé’s en hun publiek, de jongeren en vrouwen die ze vertegenwoordigen, in werkelijke sociale ruimtes en gemeenschappen. Deze groepen benutten de cyberspace-ruimtes die ze zelf hebben opgezet en nu dienen als de basis van hun revolte.

Het Egyptische Verschil

In het geval van de Iraanse Revolutie in de jaren 1970, waren het de ‘bazaari’s van Teheran’, de kleine winkeleigenaren en handelslieden die de cruciale swing-voters vormden, en met hun gewicht de revolutie van een linkse in een rechtse omwenteling deden verkeren, van een socialistische opstand naar de vestiging van een Islamitische Republiek. In het geval van Egypte, zal de sociale en politieke kracht van vrouwen en jonge micro-ondernemers de geschiedenis een omgekeerde wending geven. Deze groepen hebben een zeer ontwikkeld en geraffineerd begrip van het moreel-politieke toneelspel van sommige Islamisten, en ze hebben een hele heldere sociaal-economische agenda, die bovendien de levendige jongerenvleugel van de Moslimbroederschap aanspreekt. De progressieve groepen bestaan bij gratie van een nauw netwerk van bedrijfjes, fabrieken, identiteiten en passies. Ze zouden alles doen om de terugkeer te voorkomen van het politiegeweld en de morele hypocrisie die de overheersing van de afgelopen generatie kenmerkte. De vrouwen en jongeren achter deze micro-ondernemingen, en de arbeiders in de nieuwe door Russische, Chinese, Braziliaanse, Golf- en Egyptische belangen gefinancieerde fabrieken, lijken inmiddels in hun eisen en doelstellingen verenigd te zijn. En die eenheid wordt met de dag sterker.

Micro-ondernemers, nieuwe groepen werkers, en massale organisaties tegen politiegeweld delen overduidelijk niet de economische belangen van Sawiris en Badrawi en de rijke mannen die de “Raad van Wijzen” vormen. Niettemin, zijn er significante punten van overlapping en affiniteit tussen de belangen en politiek van op nationale ontwikkeling-georienteerde krachten, het nieuwe ondernemingsgezinde leger, en de vitale, goedgeorganiseerde sociale bewegingen van jongeren en vrouwen. Deze samenkomst van sociale, historische en economische krachten zal zorgen dat deze opstand met geen mogelijkheid gereduceerd kan worden tot een instrumenteel mediamoment voor Suleiman en een paar van zijn cronies.

Alsof de Cheshire Cat neergrijnst op Omar Suleiman’s gedoemde theekransje.

– 8 februari 2011

——————————–

Paul Amar is Associate Professor Global & International Studies aan de Universiteit van California in Santa Barbara.

Hij heeft de volgende titels gepubliceerd Cairo Cosmopolitan ; The New Racial Missions of Policing ; Global South to the Rescue ; zijn volgende boek heet Security Archipelago: Human-Security States, Sexuality Politics and the End of Neoliberalism.

oorspronkelijk gepubliceerd op jadaliyya.com

vertaling: Thijs Vissia voor flexmens.org