Ga naar de inhoud

Ortega is geen Stalin, maar….

De Nicaraguaanse president Daniel Ortega is geen Jozef Stalin. Maar behalve grote verschillen zijn er ook zekere overeenkomsten, vooral in de wijze waarop ze aan de macht konden komen. Overeenkomsten die kunnen helpen om het karakter van het Ortega regime te begrijpen.

12 min leestijd

(Door Willem Bos, oorspronkelijk verschenen op Grenzeloos)

De verschillen tussen Ortega en Stalin zijn enorm, alleen al kwantitatief. Stalin heerste meer dan drie decennia over een wereldrijk waarmee vergeleken het Nicaragua van Ortega maar een vlekje op de wereldkaart is.  Stalins USSR had zo’n 150 miljoen inwoners tegen zo’n 6 miljoen in Nicaragua. Het aantal dodelijke slachtoffers van Stalin wordt in miljoenen geteld, dat van Ortega in honderdtallen. In Nicaragua zitten een duizendtal politiek gevangen in de cel, in Stalins Goelag waren dat honderd duizenden.

Nicaraguaanse politieke gevangen worden voorgeleid voor een door het regime gecontroleerde rechtbank, waar geen buitenlandse waarnemers worden toegelaten en voor delicten die ze nooit gepleegd hebben worden ze tot dertig jaar gevangenisstraf veroordeeld. In de USSR van Stalin wachtte tegenstanders, al dan niet na een showproces waarin ze door martelingen gedwongen zelf hun vermeende misdaden opbiechtten, de strop of de kogel of ten minste langdurige dwangarbeid.

Kortom, de repressie in Nicaragua is van een volstrekt andere orde dan die onder Stalin. Maar in de wijze waarop beiden aan de macht kwamen en de manier waarop ze die wisten te behouden, zijn zeker parallellen te trekken.

Interne democratie

De Bolsjewistische partij, of de bolsjewistische fractie van de Russische Sociaal Democratische Arbeiderspartij, zoals de latere Communistische partij van Rusland voor 1918 heette was een zeer democratische partij. Beslissingen werden na uitvoerige interne discussies op partijcongressen genomen. Verschillende stromingen, fracties en tendensen mochten en konden zich organiseren en kregen al naar gelang de steun die ze op congressen wisten te verwerven posities in leidinggevende organen van de partij. Lenin had een groot gezag in de partij, maar hij verkeerde regelmatig in een minderheidspositie.

Het gehanteerde organisatieprincipe: het democratisch centralisme betekende volledige democratie voor discussies binnen de partij en bij het bepalen van standpunten van de partij en eenheid, (centralisme) bij het uitvoeren van de beslissingen als die eenmaal langs democratische weg waren genomen. En met die eenheid bij de uitvoering werd regelmatig de hand gelicht. Bij waarschijnlijk het belangrijkste besluit in de geschiedenis van de partij, het besluit in oktober 1917 om de macht over te nemen, verzette twee vooraanstaande leiders van de partij: Grigori Zinovjev en Lev Kamenev zich daar niet alleen binnen de partij tegen maar ze bestreden die beslissing ook publiekelijk in de door Maxim Gorky uitgegeven krant.

Het is typerend voor de toepassing van het democratisch centralisme in die pre Stalinistische jaren dat beiden, ondanks deze schending van het democratisch centralisme op een zo een cruciaal moment al snel in uiterst belangrijke functies werden benoemd namens de partij: (Zinovjev onder andere in 1919 als voorzitter van de Communistische Internationale en Kamenjev voorzitter van Het Al Russisch Centraal Uitvoerend Comité het hoogste wetgevende, bestuurlijke en controlerende orgaan van de Russische Socialistische Federatieve Sovjetrepubliek.)

Voor de revolutie vormden de Bolsjewiki een relatief kleine politiek stroming die door het Tsaristische staatsapparaat heftig werd bestreden en tot aan de februari revolutie hoofdzakelijk ondergronds moest opereren. De schattingen van het aantal leden van de partij voor de revolutie lopen uiteen van enige duizenden tot enige tienduizenden. Tussen februari en oktober 1917 groeide de partij en vooral haar aanhang stormachtig.

Partij aan de macht

Na oktober 1917 veranderde de positie van de partij en haar leden radicaal. Van een ondergronds functionerende oppositiepartij  was het de heersende partij geworden. Ofschoon er de eerste jaren na 1917 strenge criteria voor toelating tot de partij werden gehanteerd groeide het aantal partij leden snel. Vooral na de dood van Lenin in 1924 werden de poorten van de partij open gegooid en traden honderd duizenden nieuwe leden toe.

De door de westerse mogendheden gesteunde burgeroorlog legde een enorme druk op de jonge Sovjetunie en de partij. De verdediging van de revolutie tegen de externe en interne vijanden werd de absolute prioriteit en de interne democratie kwam steeds meer onder druk te staan. Na de moordaanslag op Lenin in augustus 1918 door Fanny Kaplan lid van de sociaal revolutionaire partij  werden andere socialistische partijen verboden. In 1921 worden ook interne fracties binnen de partij verboden. Dat oorspronkelijk als tijdelijk bedoelde verbod werd nooit meer opgeheven en werd onder Stalin het voorwendsel om ieder dissident geluid binnen de partij (mond)dood te maken.

Van een partij van toegewijde revolutionairen veranderde de partij in de loop der jaren steeds meer in een partij van functionarissen en bureaucraten. Van een partij met intense en heftige interne discussies werd het een partij van uitvoeren van bevelen van bovenaf. Van een partij van dwarsliggers in een partij van jaknikkers. Het democratisch centralisme bleef als term bestaan maar werd in de praktijk bureaucratisch centralisme, zonder enige vorm van democratie.

Het is op dit bureaucratisch apparaat dat Jozef Stalin zijn macht wist op te bouwen. En die macht werd door hem meedogenloos gehanteerd. Iedere vorm van oppositie werd in bloed gesmoord. In plaats van een spervuur van argumenten werden tegenstanders bestreden met het spervuur van het executiepeloton.

Hoe groot de breuk was tussen de partij die in Oktober de revolutie leidde en de partij onder Stalin blijkt wel als we kijken naar de leden van het Centraal Comité (het hoogste partijorgaan) in 1917 en hoe het hen is vergaan. Van de 26 leden daarvan zijn er vijf een natuurlijke dood gestorven, vier bij een ongeluk of oorlogshandelingen omgekomen, tien onder Stalin geëxecuteerd, één in de gevangenis overleden en één (Leo Trotski) op bevel van Stalin vermoord.

Het FSLN

Het Frente Sandinista de Liberación Nacional (FSLN) werd in 1961 opgericht. De oprichters waar voor het merendeel afkomstig uit de Partido Socialista Nicaraguense (PSN), een orthodoxe communistische (Stalinistische) partij. Onder invloed van de Cubaanse revolutie braken de oprichters van het FSLN op twee cruciale punten met de opvattingen en de praktijk van de PSN.

Het eerste punt was het perspectief van de strijd. Volgens de met Moskou verbonden communistische partijen zoals de PSN moest de strijd in Latijns Amerika gericht zijn op het aan de macht brengen van de nationale bourgeoisie. Onder leiding van ‘hun’ nationale bourgeoisie moesten de Latijns-Amerikaanse landen eerst een kapitalistische ontwikkeling doormaken voor er van een socialistische strijd sprake kon zijn.

Het tweede punt was de vorm van de strijd. In tegenstelling tot de PSN waren de oprichters van het FSLN van mening dat de door de Amerikanen gesteunde Somoza dictatuur alleen door een gewapende strijd omver geworpen kon worden. Daarbij werden ze behalve door de ontwikkelingen in Cuba ook geïnspireerd door de strijd die Sandino in de dertiger jaren voerde tegen de Amerikaanse bezetters van Nicaragua.

Maar wat betreft het interne leven van de organisatie was er geen sprake van een breuk met de opvattingen en de praktijk van de PSN. Het FSLN was van het begin af aan een sterk hiërarchische organisatie. Van interne democratische besluitvorming was geen sprake en van openlijk politiek debat nauwelijks.  In dat opzicht leek het Frente niet op de bolsjewistische organisatie van voor, en de eerste jaren na de Oktoberrevolutie. Het eerste partijcongres van de Sandinisten werd pas in 1991 gehouden na de desastreuze verkiezingsnederlaag.

Het Frente aan de macht

Na de val van de Somoza-dictatuur en het aan de macht komen van het FSLN in juli 1979 maakte de organisatie een vergelijkbare ontwikkeling door als de bolsjewieken vanaf oktober 1917. Voorheen was het lidmaatschap van het FSLN vooral een ticket voor de gevangenis of voor een heroïsche dood als guerrillastrijder. Maar na 19 juli 1979 waren de Sandinisten de winnende en de regerende partij.

Over de omvang van het FSLN voor de overwinning zijn mij geen betrouwbare cijfers bekend. Sommigen spreken over 300-400 kaderleden. Ook als dat er een paar duizend waren is dat op een bevolking van zes miljoen een klein aantal. Maar nu stond, met uitzondering van de harde kern van Somoza aanhangers, vrijwel iedereen in Nicaragua achter de Sandinisten en hun revolutie. Net als in Nederland in mei 1945 hadden velen met terugwerkende kracht deel uitgemaakt van het verzet.

Net als bij de bolsjewieken waren er ook onder de nieuwe aanhang heel veel mensen die volledig achter de idealen van de revolutie stonden en die zich vol inzetten voor de verwezenlijking daarvan. Oude en nieuwe Sandinisten stonden vooraan bij de alfabetiseringscampagne en later bij de oorlog tegen de contra’s. En velen moesten daar met hun leven voor betalen.

Maar de lidmaatschapskaart van het Frente was nu ook een mogelijk toegangsbewijs voor allerlei functies en posities, en werd steeds meer een bron van privileges. Gezien de verticalistische wijze van functioneren van het Frente was gehoorzaamheid aan de directieven van bovenaf de manier om je in de organisatie te handhaven en om carrier te maken. En omdat de staat en de partij vrijwel samenvielen gold dat niet alleen voor de partij maar evenzeer voor functies binnen het staatsapparaat.

Net als de Bolsjewieken werden de Sandinisten geconfronteerd met door het buitenland, in dit geval de VS, gesteunde, georganiseerde en bewapende tegenstanders: de contra’s. En ook voor hen stond het verdedigen van de revolutie tegen de buitenlandse agressie centraal. Ondanks het feit dat (een deel van) de binnenlandse oppositie ook door de VS werd gefinancierd en de contra steunde, werd Nicaragua in de jaren tachtig gekenmerkt door een grote mate van democratie. Oppositiepartijen konden functioneren, er was sprake van een vrije pers, waar tegen slechts sporadisch, als er in de ogen van de autoriteiten sprake was van steun aan de contra’s werd opgetreden.

Maar van een interne democratisering van de partij aan de macht was geen sprake. Net zo als de Bolsjewistische partij veranderde ook het FSLN langzaamaan van een organisatie van toegewijde revolutionairen in een organisatie van gezagsgetrouwe functionarissen en bestuurders. En uiteindelijk werd het de organisatie in dienst van de belangen van de ondernemers en functionarissen rond de familie van Daniel Ortega.

Hoe groot het huidige FSLN verschilt van de organisatie die de revolutie leidde zien we ook bij de Sandinisten door de leiding van toen (1979) te vergelijken met die van nu. In 1979 stond het FSLN onder leiding van een nationale leiding (dirección nacional) bestaande uit negen leden. Van die negen leden zijn er inmiddels twee overleden (Carlos Núñez enTomás Borge), één door dementie niet meer functionerend (Victor Tirado), één (Bayardo Arce) steunt Daniel Ortega en de andere vijf hebben hem heftig bekritiseerd (Humberto Ortega) of staan openlijk aan de kant van het verzet tegen Ortega. En dat geldt ook voor een hele serie andere voormalige strijdmakkers, waaronder de voormalige vicepresident Sergio Ramírez.

Het systeem van een collectieve leiding in de vorm van de dirección nacional is al lang vervangen door de tweehoofdige leiding van Daniel Ortega en zijn vrouw Rosario Murillo. Het huidige Ortegistische FSLN verschilt kwalitatief van het Sandinisme van voor en de eerste jaren na de revolutie van 1979. Het verschilt in samenstelling, in leiding en in de belangen waarvoor het staat.

Karakters

De karakters van de protagonisten bepalen niet de geschiedenis. Het is juist omgekeerd: de geschiedenis bepaalt via selectie en vorming de karakters van haar protagonisten. De opkomst van het nationaal socialisme in Duitsland was niet het gevolg van het karakter van Adolf Hitler. De omstandigheden in het toenmalige Duitsland leidde tot een politiek klimaat waarin uiterst rechtse sentimenten groeiden en uiterst rechtse groepen zich versterkten. Onder de duizenden potentiële fuhrers bleek Adolf Hitler uiteindelijk het geschiktste voor die rol. Hetzelfde geldt voor mannen als Stalin en Ortega. En het is dan ook geen toeval dat zij die in geheel andere tijden en omstandigheden een vergelijkbare rol speelden, de liquidatie van binnenuit van een revolutionaire beweging, vergelijkbare karakters hebben. De karakters die nodig waren voor die rol.

Van Stalin is bekend dat hij iedereen wantrouwde, ook in zijn directe omgeving. Bij de minste of geringste twijfel aan hun loyaliteit waren ook zijn naaste medewerkers hun leven niet zeker. Voor zover bekend is Ortega nooit zo ver gegaan om politieke tegenstanders fysiek te laten elimineren. Maar hij heeft een zelfde diep wantrouwen als Stalin. In een fascinerend tv interview vertelt de psychologe en stiefdochter van Ortega, Zoilamérica Narváez, die van haar elfde tot haar 21e jaar bij Ortega en haar moeder Rosario Murillo in huis woonde en die hele periode systematisch door Daniel Ortega seksueel misbruikt werd, over de persoonlijkheid van Ortega. Volgens haar is Ortega niet in staat om een normale relatie met mensen te onderhouden. Ze wijt dat aan zijn periode in de gevangenis van Somoza waar Ortega van 1967 tot 1974 onder erbarmelijke omstandigheden vastzat en gemarteld werd. Sindsdien vertrouwt hij niemand behalve een kleine groep kameraden die gelijk met hem gevangen zaten, aldus zijn stiefdochter.

Ook vertelt zij dat toen zij indertijd met het verhaal van seksueel  misbruik van Ortega naar buiten kwam, ze merkte dat Ortega nooit gedacht had dat zij daar ooit mee naar buiten zou komen. Hij was daar volstrekt door verrast. Hij was immers de machtige man, en zij het afhankelijke meisje, en hij kon zich gewoon niet voorstellen dat ze zo iets zou durven. In dat interview vergelijkt ze de manier waarop Ortega nu heel Nicaragua gevangen houdt in zijn macht met haar situatie indertijd.

Ook andere bronnen geven een vergelijkbar beeld van Ortega, als een man die geobsedeerd is door zijn eigen macht, zich niet in kan leven in anderen en die als hij zich in zijn macht bedreigd voelt ongekend hard kan uithalen. Het is die karaktertrek die verklaart waarom Ortega op het verzet reageert zoals hij reageert. Waarom hij weigert de dialoog aan te gaan, waarom hij vooral hard op laat treden tegen dissidente Sandinisten en waarom hij bijvoorbeeld zijn oude strijdmakker en voormalige kolonel van het Sandinstische leger Carlos Brenes op liet pakken en in eenzame afzondering gevangen laat houden op basis van beschuldiging van terrorisme.

De recente onthullingen van Ortega’s voormalige steunpilaar Rafael Solís bevestigen het beeld van een Ortega die alle macht naar zich toegetrokken heeft en die macht met alle middelen verdedigt. Een tropische Stalin in mini formaat.