Ga naar de inhoud

Oorlog om controle van de periferie

Bespreking van het boek A Game as Old as Empire: The Secret World of Economic Hit Men and the Web of Global Corruption. (San Francisco 2007) "Het boek is een gids over de intriges van het moderne imperialisme".

19 min leestijd
Placeholder image

Door Hannah
Holleman en R. Jonna in de Monthly Review van februari 2008
Vertaling
Tijn van Beurden

Net
voor John Perkins, auteur van de bestseller Confessions of an Economic Hit Man,
besloot dat hij niet langer kon blijven zwijgen over zijn nauwe betrokkenheid
bij de economische oorlog tegen de derde wereld-landen, zat hij vertwijfeld bij
de ruines van Ground Zero, niet in staat de tragedie te overzien. Het enige
beeld dat zich aan hem opdrong, was dat van een wapenhandelaar uit de VS die
voor miljoenen aan wapens leverde aan de mujahedeen in Afghanistan. Perkins was
voormalig adviseur van een multinationale aannemer op het gebied van
nutsvoorzieningen, zoiets als Bechtel. Hij voelde zichzelf net als anderen het
product van een ‘systeem dat de subtielste en effectiefste vorm van
imperialisme propageert dat de wereld ooit heeft gekend'(*1) Gerenommeerde
commentatoren die het boek van Perkins 
bespraken negeerden de levendige verhalen over zijn persoonlijke betrokkenheid
als economic hit man. Dat werd ongetwijfeld veroorzaakt doordat Perkins zijn
ervaring gebruikte, en nadruk legde op de aanzienlijke verbindingen tussen de
geheime diensten van de VS, de multinationale ondernemingen en de politieke
elite van de derde wereld landen, om zo de echte motieven van ‘ontwikkeling’
bloot te leggen. Als economic hit man produceerde Perkins bijna elke
economische voorspelling waarom men vroeg, zoals zijn bazen trouwens ook van
hem verwachtten. Zo ontstonden uiteindelijk zijn bezwaren tegen het economische
dogma van de VS in Confessions:

 

"We
geloven liever dat duizenden jaren van menselijke evolutie uiteindelijk het
ideale economische systeem heeft geperfectioneerd, dan dat we onder ogen zien
dat we in een verkeerd concept gestapt zijn, dat we vervolgens als goddelijk
dogma zijn gaan beschouwen. We hebben onszelf wijs gemaakt dat economische
groei goed is voor de mensheid………dat mensen die uitblinken in het
opstoken van economische groei, geprezen en beloond moeten worden, terwijl de
minderbedeelden beschikbaar zijn voor uitbuiting…..Het echte verhaal is dat
we leven in een leugen."(p. 216)

 

Critici
wezen terecht op het magere ondersteunende bewijs voor de belastende
verklaringen, ofschoon Perkins talrijke en goed gedocumenteerde historische
vergelijkingen leverde, zoals de betrokkenheid van de CIA bij het omverwerpen
van linkse Latijns-Amerikaanse regeringen en de wereldwijde bewuste aanwending
van schuldslavernij. Als antwoord op critici en de media-blokkade, hebben
Perkins en Berret-Koehler, de uitgever van Confessions, een groep
bij elkaar gebracht van activisten, academici, onderzoeksjournalisten,
voormalige economic hit men, en schrijver-activist Steven Hiatt, om A Game as
Old as Empire
uit te brengen. Het boek is een gids over de intriges van het
moderne imperialisme.

Net als
Perkins hebben agenten van het imperialisme in het verleden dikwijls de
gevolgen van het beleid dat ze hielpen implementeren vastgelegd. Zo zijn
officiële rapporten aangevuld met de meest afschuwelijke gebeurtenissen en het
overlijden van de slachtoffers van het imperialisme. Imperialisme dat inherent
is aan kapitalisme als economisch systeem, heeft vanaf het begin een
ideologische dekmantel gekregen van de meest prestigieuze economen. Vrijheid,
vrije markt, hebzucht, economische ontwikkeling en plundering werden door
elkaar gehaald. Daarom zullen de uiteenzettingen en analyses in A Game as Old
as Empire
de kenners van de geschiedenis van de kapitalistische ontwikkeling
niet verrassen. Maar de lezers hebben waarschijnlijk nog nooit een dergelijke
verzameling essays van insiders, die hun eigen rol onthulden bij de versterking
van het kapitalisme, bij elkaar gezien. De activiteiten van die insiders
betekenden verpaupering van mensen over de hele wereld en de ondermijning van
democratische hoop. De verklaringen zijn daarom zo uniek, omdat ze zijn
samengebracht in een boek dat gericht is op sociale verandering.

Hiatt,
auteur van het eerste essay, ‘Global Empire: The web of control,’geeft
achtergrondinformatie over de samenwerking tussen de politiek en de wereld
economie na de Tweede Wereldoorlog. Toen veel Europese kolonies formele
onafhankelijkheid verkregen, was de westerse elite vastbesloten dat proces te
beheersen om zo hun toegang tot grondstoffen, arbeid, en markten van de derde
wereldlanden te handhaven. Zo werd een ‘subsidie van de voormalige kolonies aan
de voormalige heersers ingebouwd’. (17) Echte onafhankelijkheid vormde voor het
Westen op twee manieren een bedreiging: (1) ‘Aziatische, Afrikaanse en Latijns
Amerikaanse landen zouden baas over hun eigen economie kunnen worden, om zich
zo zelf te ontwikkelen,’ en (2) ‘er waren alternatieve modellen: Cuba en
Vietnam waren prominentste voorbeelden’ (17). Ondanks alle risico’s was het
voordeel van de westerse strategie op dat punt helder: ‘onafhankelijkheid bood
het Westen de mogelijkheid de kosten van directe heerschappij
-verantwoordelijkheid voor bestuur, toezicht, en ontwikkeling kwijt te raken-
en tegelijkertijd alle voordelen voor het imperium te handhaven’. (17)

Tijdens
de koude oorlog, concurreerde het Westen met de Sovjet Unie om
ontwikkelingsleningen te verstrekken aan nieuwe onafhankelijke staten om zo
‘die landen onder westerse economische en politieke controle te brengen’ (17).
Die leningen werden afgesloten, dikwijls door een corrupte elite voor eigen
verrijking, met garantstelling van westerse regeringen en de schatkist van de
derde wereldlanden als onderpand. Zoals Marx het een eeuw geleden het al
stelde:

 

‘Nationale
schuld, dat wil zeggen vervreemding (door verkoop) van staatseigendom, of het
nu despotische, constitutionele of republikeinse staten zijn, kenmerken het
kapitalistische tijdperk. Het enige deel van de zogenaamde nationale rijkdom
dat feitelijk in handen komt van het gemeenschappelijke bezit van een moderne
natie is de nationale schuld’. (Capital, vol. 1, 919 )

 

De
economieën van de derde wereld landen waren verzwakt door tientallen jaren, zo
niet eeuwen van koloniaal kapitalistische uitbuiting en konden daardoor
leningen niet meer aflossen. Dat werd natuurlijk wel geëist en het gaf het
Westen de gelegenheid economieën te herstructureren in de naam van de ‘vrije
handel.’ Die herstructurering was schijnbaar bedoeld om de schulden te betalen
en groei mogelijk te maken. De echte gevolgen waren openstelling en uitputting
van de markten van derde wereld landen en de exponentiële verhoging van rente
en leningenomvang, waardoor de bevolking met schulden werd overladen en
ondernemingen van westerse landen record winsten maakten. De elites hier en in
het buitenland hebben samengespannen om hun eigen klasse te verrijken en zo de
grootste inkomenskloof tussen rijk en arm te veroorzaken, met de grootste
opeenhoping van rijkdom in een paar handen die in de geschiedenis  bekend is. "Dit systeem wordt wel eens
een ‘omgekeerd Marshall plan’ genoemd waarbij de derde wereld landen de rijke
westerse landen subsidiëren, zelfs al leeft de halve wereldbevolking van minder
dan $ 2 per dag".(19)

De tien
volgende essays in het boek geven een fascinerend beeld van wat die
wereldeconomie betekent voor mensen. In plaats van abstract gepraat, krijgen
corruptie en omkoperij hier een gezicht, en beginnen we te begrijpen hoe
"corruptie als het vaste hulpje van de Macht, dient als een mechanisme van
winst en controle, en de aandacht afleidt van de echte machtsbron".(24)
Het boek toont aan hoe de wettelijke en staatsstructuur opgebouwd worden om de
elite van dienst te zijn. Voor Perkins is de echte machtsbron de
"corporatocracy": de machtige groep die aan de top staat van de
grootste ondernemingen van de wereld, de machtigste regeringen en het eerste
echte imperium in de wereldgeschiedenis"(2) In elk verhaal zijn de
ondernemingen stevige medespelers en zeker geen speelbal in de strijd om de
geopolitieke controle. De onthullingen van Lucy Komisar (hoofdstuk 4) met
betrekking tot de notoir corrupte Bank of Credit and Commerce International
(BCCI) introduceert ons in het schimmige raakvlak tussen enkele van de
afschuwelijkste dictators van de twintigste eeuw, beruchte drugkartels,
religieuze extremisten, machtige politieke elites (Democraten en Republikeinen)
en de bloedigste CIA operaties. Tegen die achtergrond moeten we ook de
bijdragen zien van S.C.Gwyne (hoofdstuk 2), voormalig internationaal bankier,
Steve Berkman (hoofdstuk 8), een voormalig fraude-onderzoeker van de
Wereldbank, en John Christensen (hoofdstuk 3), voormalig BCCI werknemer en
ambtenaar in Jersey, een politiek autonoom eiland en bloeiend offshore
belastingparadijs, dat deel uitmaakt van de British Isles. Ze leveren allemaal
bewijsmateriaal voor de stelling dat de praktijken van de BCCI systematisch
zijn en dus nodig voor het functioneren van de wereldeconomie.

Wyne
geeft een eerstehands verslag van het leven van een ondernemende internationale
bankier: "gekleed in een pak dat meer kost dan wat een gemiddelde inwoner
per jaar ontvangt, toont hij niet al te veel interesse voor de lokale
bevolking, hij is gehoorzaam, agressief en amoreel; zijn efficiency wordt bepaald
door die zeer nauwe blik van de wereld om hem heen."(34) Al wat hij moet
doen om zijn promotie veilig te stellen is het sussen van de maatjes van de
lokale elite (in dit geval de vrienden van Ferdinand Marcos), het negeren van
het feit dat de deal "minder gezond is" (bijvoorbeeld "pure
waanzin" vanuit financieel oogpunt) (36), en zichzelf indekken door een
regeringsgarantie. Het is natuurlijk bekend dat de nationale bank die de
verantwoordelijkheid op zich neemt "geen enkele kans heeft " om haar
borg terug te krijgen.(38) Tegen de tijd dat de betalingen zijn geschorst is de
bankier al weg, de lening herschikt en de gehate schuld vergroot ($ 28 miljard
toen Marcos ten val werd gebracht) en het Filippijnse volk mag
terugbetalen(39). De bijdrage van Berkman over de halsstarrigheid van de
Wereldbank met betrekking tot vele onderzoeken, die de welig tierende fraude
onthulden, wijkt niet veel af. De Wereldbank staat garant voor:

 

"Miljoenen
dollars voor wegen die niet konden worden gevonden, miljoenen die werden betaald
voor verbetering van infrastructuur die niet konden worden geverifieerd,
goedgekeurde miljoenen voor diensten die op de een of andere manier nooit de
armen bereiken, miljoenen om een betere economische politiek mogelijk te maken,
en miljoenen voor beter bestuur… Uit die rampzalige corruptie kan men alleen
maar concluderen dat fraude en bedrog meer regel dan uitzondering zijn in de
portefeuille van de Wereldbank."(173)

 

In al
die gevallen is het geleende geld veilig opgeborgen bij offshore belastingparadijzen,
zoals Christensen gedetailleerd beschrijft, wat resulteert in
"wijdverspreide werkloosheid, slechte publieke diensten en een algemeen
gebrek aan economische en sociale mogelijkheden."(66) Christensen
concludeert: "corruptie in de derde wereldlanden kan niet overleven zonder
de medeplichtigheid van de financiële instituten van de rijke landen."(45)
en "offshore bankieren is de kern van een systeem dat de zakenwereld en de
superrijken in staat stelt te opereren buiten bereik van de onshore publieke en
wettelijke autoriteiten."(54) 

De
beweging voor schuldkwijtschelding groeide als antwoord op die cyclus van
plunderingen, met de eis dat de USA en andere landen de gehate schulden kwijt
moesten schelden. James S. Henry maakt duidelijk dat na eindeloze
herschikkingen en prolongaties, en heel de hype over schuldkwijtschelding,
landen meer schulden hebben dan toen de hulpplannen begonnen. Henry levert
omvangrijke gegevens en een beknopt overzicht van de specifieke plannen met
betrekking tot schuldhulpverlening zoals die door landen zijn voorgesteld,
onder andere van de USA en de multilaterale instituten. Ook levert hij een
kritische beschouwing van de feitelijke resultaten van de geïmplementeerde
plannen. Hij geeft ook weloverwogen voorstellen die de dominantie van de
grootste wereldbanken over de derde wereldbanken echt kan verminderen. Ondanks
de mislukking van de schuldkwijtschelding, hebben die bewegingen uiteindelijk
de multilaterale instituties verzwakt en dat verklaart waarschijnlijk het
toenemende belang van de export credit agencies (ECAs), die door Bruce Rich
worden onderzocht in hoofdstuk 10. Volgens Rich pompen de ECAs jaarlijks
"meer geld in de ontwikkelingslanden dan alle ontwikkelingshulp
wereldwijd, bilateraal en multilateraal, inclusief de hulp van de VN bureaus en
de Wereldbank."(198) Ze zijn "nu het grootste collectieve publieke
financiële instituut van de wereld."(199)

Het
centrale doel van de ECAs is "handelsvergroting voor het eigen
land."(198) Omdat ze met weinig of geen toezicht opereren, bestaat de
neiging om sociaal en ecologisch schadelijke projecten te financieren, de
drieklovendam in China is daarvan een voorbeeld.(201) Maar een van het grootste
voordelen is verhoging van de bedrijfswinsten. ECAs doen dit door voor miljoenen
aan leningen uit te zetten, die de nationale schuld direct verhogen, en
additioneel geld beschikbaar stellen voor de volgende ronde van megaprojecten.
(214-215)

De
resterende drie stukken (exclusief de conclusie) nemen ons mee naar de meest
meedogenloze conflictgebieden in de wereld van vandaag. Cathleen Kern
(hoofdstuk 5) beschrijft in detail, hoe in de jacht op mineralen in de Kongo,
militaristische leiders en milities, aan beide zijden van het conflict, worden
getraind, bewapend en gemarteld door VS-militairen. In de jaren negentig, toen
de macht wisselde tussen Kongo en Rwanda/Oeganda, wisselden de mijncontracten
van meerdere miljoenen dollars, bankleningen en militaire hulpprogramma’s ook.
De "holocaust op de evenaar" werd ook ieder jaar meedogenlozer.
Verscheidene ondernemingen (bijvoorbeeld Bechtel, Brown & Root een
dochtermaatschappij van Halliburton, en mijnbouwondernemingen Barrick Gold and
Heritage Oil and Gas), waarvan de raden van bestuur bestonden uit machtige
politieke personages, leverden logistieke steun op sleutelplaatsen in het
conflict. Ze werden beloond met lucratieve contracten. De mijnbouwonderneming
kwamen tegelijk met militairen, net voor de invasies om zo contracten ter
plekke veilig te stellen. (99-100) De Kongolezen die door Kern werden
geïnterviewd wisten wel beter dan de schuld voor het conflict bij Rwanda en
Oeganda te leggen, "het mogen dan piraten zijn geweest, de multinationale
ondernemingen uit het Westen hebben ze uitgerust om de plunderingen uit te
voeren."(98)

Het thema
van onmenselijke en corrupte leiders die samenspanden met staten en
multinationals doemde weer op in Nigeria, de leidende olie-exporteur in
West-Afrika en een van de snelst groeiende bronnen van olie en gas voor de
Amerikaanse markt. Andrew Rowell en James Marriott (hoofdstuk 6) volgen een
gijzelaarsituatie in de Nigerdelta. In het proces beschrijven ze de sluimerende
geopolitieke rivaliteit tussen China en de VS en de vertwijfelde weerstand van
de inheemse stammen. De vorige OPEC-president en oud minister van oliezaken,
Dr. Edmund Daukoro, bagatelliseerde cynisch genoeg onlangs de onrust onder de
bevolking in de regio en was het eens met de lokale militaire commandant,
majoor Paul Okuntimo, die verklaarde dat een ononderbroken oliewinning in de
Nigerdelta onmogelijk is "tenzij meedogenloze militaire operaties worden
ondernomen."(123)

In Irak
waar "meedogenloze militaire operaties de norm zijn", onderzoekt Greg
Muttit (hoofdstuk 7) de "non-profit" organisatie International Tax
and Investment Center (ITIC), die opschept over een raad van bestuur…waarin
directeuren zitten van enkele van de grootste multinationals ter
wereld."(134) De ITIC was verantwoordelijk voor het opstellen van de
beruchte production sharing agreements (PSAs), waarmee de oliewinning wordt
geregeld, en op grond waarvan Irak nominale controle over de oliereserves
krijgt en de oliemaatschappijen directe controle. De ITIC is volgens Ken
Potter, vice president van Chevron Overseas, "een privaatachtige versie
van de OECD of het IMF" (135) en werd bekend door de olie en gaswetten van
het Oostblok te "hervormen". Het hoofd van de ITIC, Dan Witt, ging
naar Irak net na de invasie, met de bedoeling het proces te herhalen.
Geprivilegieerde toegang tot de centrale personen bij de bezettingsautoriteiten,
samenspanning met het IMF, en de aanwezigheid van 150.000 USA militairen,
garandeerde het succes, maar desondanks niet zonder conflicten.

Muttit
interviewde ook Irakese oliearbeiders die geconfronteerd werden met racistische
oordelen over hun bekwaamheid de olie-installaties te beheren, de voortzetting
van een organisatieverbod uit 1987, en voortdurend getreiter door de bezettende
macht. Ondanks die hindernissen blijven die arbeiders de voorhoede vormen van
de strijd tegen de privatisering. Niettegenstaande plunderingen (in het bijzijn
van US militairen) begonnen de arbeiders van de Iraqi Drilling Company
onmiddellijk na de invasie, de derde in twintig jaar tijd, met het herstel van
de installaties. Ook organiseerden ze zich illegaal. Dat deden ze niet alleen
met het oog op de arbeidsrechten, maar volgens de vakbondsleider Hassan Juma,
"om de nationale economie te beschermen, want we wisten heel goed dat de
Amerikanen en hun bongenoten kwamen voor de olie."(142) Juma, leider van
de 23.000 leden tellende vakbond van oliearbeiders, zegt dat de Irakezen
"de privatisering zien als economisch kolonialisme. De autoriteiten zeggen
dat privatisering nuttig is en zal helpen onze sector te ontwikkelen, maar wij
zien dat helemaal niet als ontwikkeling: we zien ieder plan om de olie sector
te privatiseren als een totale mislukking."(154)

Uit het
voorgaande blijkt dat A Game as Old as Empire zeer de moeite waard is om te
lezen, terwijl het uitzicht geeft op veranderingen en begrip van processen. Het
boek verschaft informatie die voor de meeste van ons moeilijk te krijgen en te
begrijpen is. Maar het boek heeft twee zwakke plekken die het deelt met andere
boeken over "globalisering": een gebrekkige historische benadering en
een naïeve economische analyse. Die zwakheden zijn vooral duidelijk in het
laatste hoofdstuk.

Het
boek focust voornamelijk op imperialistische activiteiten, vooral van de USA,
vanaf de recessie van 1970. De schrijvers veronderstellen dat de beschreven
gruwelijkheden een afwijking zijn van een gezonder verleden, of eervolle
bedoelingen, vooral wat betreft de USA. (dit strookt met de mythe dat een
"neoconservatieve sekte" verantwoordelijk is voor het onheil wat we
nu aanschouwen.) Het is daarom belangrijk, het historische gegeven dat de uitbuiting
die in dit boek wordt beschreven, geen nieuw fenomeen is, toe te lichten.

Uitbuiting
heeft diepe wortels in de vroegste kapitalistische regimes. De gedwongen
levering van grondstoffen en arbeid door de niet kapitalistische gebieden van
de wereld aan het groeiende kapitalistische centrum, begon met de opdeling en
overheersing van het Oosten, Afrika, en daarna de Atlantische gebieden, door de
Portugezen, Spanjaarden, Nederlanders, Fransen, en later de Engelsen. Het lijkt
nogal op de gevolgen van de huidige politiek, "miljoenen overleden, niet
buiten het ‘moderne wereldsysteem’, maar juist tijdens het proces van gedwongen
opname in de economische en politieke structuren. Ze stierven in de gouden eeuw
van het liberale kapitalisme; velen werden vermoord….door de theologische
toepassing van de heilige principes van Smith, Bentham en Mill."(*2) De VS
werd geboren uit dat tijdperk van wereldwijde veroveringen en zocht als land
een plaats in het imperium van het kapitaal. Zoals historica Roxanne-Ortiz duidelijk
maakt, "dit was niet het alleen het stichten  van een republiek voor goedgeklede, meestal slavenhoudende witte
mannen, maar vooral van een kolonisten kolonie en een agressieve
imperialistische staat."(*3) Onder Jefferson en later Jackson, "werd
de term ‘vrijheid’ een eufemisme voor de continentale en wereldwijde expansie
van de grootste slavenhouder in de wereld." Ze herinnert er ons aan dat de
VS niet de machtigste militaire machine heeft gekregen en de dominante macht is
geworden op de wereld door thuis te blijven en op de koeien en banken te
letten."(*4)

In het
eerste hoofdstuk legt Hiatt verder uit dat de stagflatie-crisis in de jaren
zeventig leidde tot veranderingen in de optiek van de Amerikaanse ondernemingen
en politiek. Hij verbindt die crisis met de toenmalige overvloed aan
oliedollars in de Amerikaanse banken, maar in de discussie wordt geen link
gelegd met de historische ontwikkelingen in het kapitalisme. Daarom worden
lezers aangemoedigd om "globalisering"of "neoliberalisme"
te zien als afwijkingen, of als nieuwe en onafhankelijke verschijnselen. Op die
manier wordt voorbijgegaan aan het feit dat we hier te maken hebben met
aspecten van een systeem dat de laatste tijd wordt gedomineerd door een
monopolie van financieel kapitaal, waarbij "een eindeloze cyclus van
stagnatie en financiële uitschieters" kenmerkend zijn.(*5) Een veel
uitgebreidere economische analyse zou helpen verklaren waarom ondernemingen en
staten door het gebrek aan investeringsmogelijkheden in de productie hun toevlucht
nemen tot financiële producten en eindeloze oorlogen. De historische ontwikkelingen van het systeem begrijpen is cruciaal als we enige hoop willen hebben ons te
kunnen richten op de oorzaken van onze pijn en lijden in plaats van op de
symptomen.

De
zwakke historische en economische analyse van het boek is vooral belangrijk
omdat begrip van de problemen ons voert naar strategieën voor oplossingen en de
prioritering van ons werk. In het laatste hoofdstuk van het boek wijst Antonia
Juhasz erop dat "manipulatie even oud mag zijn als het imperium, maar dat
het verzet ertegen en de alternatieven ook een belangrijke, leerzame, en lange
geschiedenis hebben."(265) Dat is waar, maar de geschiedenis die wordt
behandeld begint na de Tweede Wereldoorlog, onder weglating van de historische
continuïteit van het kapitalisme en het verzet ertegen. Eveneens ontbreekt een
analyse van de huidige oorzaken en de machtsverhoudingen die ten grondslag
lagen aan de nukken van het huidige systeem. Verzet waar we wat van kunnen
leren, begint in haar essay met de global justice beweging als antwoord op de
komst van de Bretton Woods instituten. In werkelijkheid, begon het verzet niet
met het oprichten van die instituten (IMF, Wereld Bank, WTO, GATT, etc.) en zal
ook niet met hen eindigen. In werkelijkheid bestaat verzet niet alleen tegen de
diverse uitingen van macht, maar juist tegen de oorzaken van die macht in de
sociale relaties van het kapitalistische systeem. Eigenlijk begon het verzet
tegen het systeem (en gaat nu nog door), met de enclosure bewegingen en de
onderwerping en gedwongen afhankelijkheid van grote groepen mensen van de
irrationaliteit van een markt systeem, om te kunnen voorzien in hun basis
behoeften. Het neoliberale model, en de tendensen die we nu
"globalisering" noemen zijn het logische gevolg van de praktijken van
imperialistische naties vanaf het begin, hoe veranderd ze ook zijn.
Machtsrelaties, en de verdeling tussen wie er betaalt en wie ervan profiteert
blijven fundamenteel hetzelfde.

Zoals
Eduardo Galeano schrijft, "in omgekeerd georganiseerde systemen, neemt de
sociale ongelijkheid toe als de economie groeit."(*6) Onze enige hoop is
een fundamentele verandering van dit systeem en de bijbehorende
machtsverhoudingen. De kern van een dergelijke verandering is de uitbreiding
van democratie naar de economie en de politiek, dat wil zeggen socialisatie van
de productie en besluitvorming op een brede maatschappelijke basis. Met de
beslissingen over productie en distributie regelrecht in handen van de demos,
of het volk, in plaats van privé eigenaren van kapitaal, zouden we een wereld
kunnen aanschouwen zoals beschreven door Elvira, een textielarbeider uit de
Filippijnen. Hij stelt zich een wereld voor "waar wordt voorzien in de
basisbehoeften, waar genoeg voedsel en huisvesting zijn voor iedereen, alle
kinderen naar school kunnen, ziekenhuizen en banen zijn voor iedereen, banen
waarmee mensen al hun mogelijkheden als menselijk wezen kunnen
ontwikkelen."(263) Wat er anders gezegd nodig is, is een wereld die niet
langer onderworpen is aan "a game as old as empire".      

*
Noten:

1. John
Perkins, Confessions of an Economic Hitman (San Fransisco: Berrett-Koehler
Publishers, 2004).

2. Mike
Davis. Late Victorian Holocausts (Londen, New York : Verso, 2001), 9.

3.
Roxanne Dunbar-Ortiz, "The Grid of History, "Monthly Revieuw 55, nr.
3 (juli-augustus 2003), 88.

4.Ibidem,
89-90.

5.John
Bellamy Foster, The Financialization of Capitalism,"Monthly Revieuw 58,
nr. 11 (april 2007), 1.

6.Eduardo
H. Galeano, Open Veins of Latin America (New York: Monthly Revieuw Press,
1997), 282.