Ga naar de inhoud

“Geen groter stuk van de taart, maar de bakkerij waar die gemaakt wordt”

Gisteravond namen in Amsterdam zo’n 30 mensen deel aan de protestbijeenkomst van de Bijstandsbond tegen toenemende armoede en de groeiende kloof tussen arm en rijk in Nederland. Ze brainstormden over inflatie, energiekosten, voedselprijzen en wat te doen tegen structurele verarming. Ter plekke kon de petitie worden ondertekend om het noodplan van de Bijstandsbond te ondersteunen. Tijdens wekelijkse discussiekomsten op woensdagmiddag geeft de Bijstandsbond een vervolg aan de brainstorm van gisteravond. Een van de sprekers tijdens de bijeenkomst was Doorbraak-activist Harry Westerink. Hieronder de integrale tekst van zijn praatje.

10 min leestijd

(Door Harry Westerink, Doorbraak)

Ik heb een bijstandsuitkering, ik ben baanloos, maar niet werkloos. Ik ben een van de armen over wie we vanavond praten. Ik spreek dus mede uit eigen ervaring. Ik ben lid van Doorbraak, een landelijke organisatie die onder meer actie heeft gevoerd tegen dwangarbeid voor mensen in de bijstand en die heeft meegedaan aan de strijd voor een hoger minimumloon, van 14, 15 of waarom niet meteen van 20 euro. In de zaal zitten nog een paar andere mensen van Doorbraak. Wij zijn hier bij deze bijeenkomst, omdat we graag meer strijd van onderop willen zien tegen de toenemende armoede in Nederland. We zijn op zoek naar een perspectief en naar een bredere beweging tegen die armoede en tegen de groeiende kloof tussen arm en rijk. Jullie zoeken dat ook, denk ik. Ik hoop dat we aan het einde van de bijeenkomst iets van inspiratie, motivatie en energie hebben gekregen om verder aan de slag te gaan.

Scherpe eisen

Ik noemde al een minimumloon van 20 euro. “Wees realistisch, eis het onmogelijke”, zeiden activisten vroeger wel eens. En ook nu nog. Als er in Nederland door belangenorganisaties voor kwetsbaar gemaakte groepen eisen worden gesteld, dan moeten die vooral “haalbaar” zijn. Zo zijn we, of liever gezegd: ze, het gewend. Het zijn vaak eisen van een paar procentjes meer, van “doe maar normaal, dan doe je al gek genoeg”. Dat soort “haalbare” eisen kunnen in poldermodelland misschien wel onze tegenstanders paaien, de bazen, het kapitaal, de staat en zijn handlangers, maar ze kunnen de mensen om wie het gaat, de armen, de mensen met een laag inkomen, bepaald niet enthousiast maken. Want een paar procentjes meer, dat is nog steeds veel te weinig. Een paar extra kruimels van de taart, dat volstaat niet. We willen namelijk niet alleen een groter stuk van de taart, nee, we willen ook de bakkerij in handen krijgen waar die taart wordt gemaakt. Het zou dus best kunnen dat het stellen van te lage eisen een van de problemen is bij het voeren van strijd van onderop, door en voor de armen.

Dat roept dan de vraag op of het stellen van scherpe eisen en het opbouwen van een beweging van onderop ooit een succes zou kunnen worden. En dan wijs ik graag naar de jarenlange strijd tegen Zwarte Piet. In 2011 begonnen twee zwarte mannen met hun publieke protest tegen blackface. Twee mensen die een scherpe eis stelden, onder het motto “Zwarte Piet is racisme”. En moet je zien hoe ver de beweging tegen Zwarte Piet nu is gekomen. Hoe hopeloos zag het eruit in 2011, en hoe hoopvol is het nu. Hetzelfde geldt in het algemeen voor anti-racistische strijd. Kijk naar de Black Lives Matter-beweging wereldwijd, kijk ook naar de succesvolle dekoloniale strijd in Nederland. Voor al deze strijden geldt: er is kei-, kei-, keihard voor gewerkt, er is enorm veel voor georganiseerd. Daar kunnen we een voorbeeld aan nemen. En tegen degene die schamper opmerkt: “Ach, dat gaat toch niet lukken, joh”, zou ik willen zeggen: “Hoe weet je dat? Kun je soms in de toekomst kijken?”

Strijdexperimenten

Het noodplan van de Bijstandsbond is een geslaagde opzet van een aantal concrete eisen en actiepunten. Het is ook goed dat het is ingedeeld in korte en lange termijn-plannen en wat er op lokaal niveau dient te gebeuren. Ik kan me er goed in vinden en ik denk dat er met een flink aantal punten aan de slag kan worden gegaan. Sterker nog, voor een aantal actiepunten van het noodplan geldt dat daarover al een strijd gaande is. Ik denk bijvoorbeeld aan de strijd voor een hoger minimumloon, de actie voor afschaffing van het eigen risico in de zorgverzekering en het protest tegen de huurverhoging. Heel in het algemeen zie ik twee typen acties, de meer defensieve acties tegen verdere verslechteringen, bijvoorbeeld strijd tegen huisuitzettingen, en meer offensieve acties, bijvoorbeeld strijd voor hogere lonen en uitkeringen en voor lagere vaste lasten en betere en betaalbare woningen voor iedereen.

Het noodplan omvat een breed geheel aan actiepunten. Het is duidelijk dat al die punten niet zomaar aangepakt kunnen worden. Veel zal afhangen van de tijd, energie, menskracht en organisatiekracht waar de uitvoering van deze plannen van afhankelijk is. Veel hangt ook af van de mogelijkheden die er op lokaal niveau zijn om strijd aan te gaan. In feite kun je spreken dat het bij al die actiepunten gaat om strijdexperimenten. We weten niet hoe al die strijden gaan aflopen, we weten vaak niet eens goed waar we moeten beginnen met verzet, maar we weten wel dat we zullen moeten opstaan tegen onrecht, tegen structurele verarming, tegen de groter wordende kloof tussen arm en rijk, tegen neo-liberalisering en privatisering. En we beseffen terdege dat we hoe dan ook solidariteit zullen moeten gaan opbouwen, dwars tegen de maatschappelijke individualisering in die ons als atomen op elkaar laat botsen.

Doelgroepen

Als we in actie willen komen, met het noodplan in gedachten, dan moeten we ons de vraag stellen: tot wie richten we ons, over wie hebben we het, welke mensen zouden we graag in beweging willen krijgen om samen te gaan strijden voor een betere toekomst? Daar horen nog wat vragen bij. Welke groepen mensen kennen we? Welke groepen mensen zouden we moeten leren kennen? Wat voor organisatiestructuren zien we voor ons om al die strijden aan te gaan of te vervolgen? Welke eisen stellen we op welk gebied?

Als we het hebben over armoede, dan ligt het voor de hand om te denken aan de doelgroep van mensen met een minimuminkomen. Dat zijn mensen met een uitkering en mensen met een minimumloon. Waar vinden we die mensen? Voor bijstandsgerechtigden is die vraag makkelijk te beantwoorden: bij de spreekuren van de Bijstandsbond, bijvoorbeeld. Maar voor minimumloners is die vraag veel moeilijker te beantwoorden, is mijn ervaring vanuit de Voor 14-beweging. Er zijn nu eenmaal geen specifieke instanties of organisaties voor mensen met het minimumloon. Verder kan ik me goed voorstellen dat het ook nog om andere groepen mensen gaat. Al deze groepen hebben problemen met armoede. We zouden aan onszelf en deze mensen moeten vragen: wat vinden we het belangrijkste om te doen tegen die armoede? Want we moeten niet alleen weten welke problemen er zijn. We moeten ook weten op welke manier mensen in actie willen komen tegen welke problemen.

Tegen zondebokpolitiek

Stel nu dat we voldoende zouden weten waar onze doelgroepen zitten, maatschappelijk gezien. Dan doemen er een aantal problemen en vraagstukken op waar we ons terdege bewust van moeten zijn. Ik noem er een paar. De eerste kwestie zit op bewustzijnsniveau. Veel armen voelen zich machteloos. Ze leven met een gevoel van “er is geen ontsnappen mogelijk uit de ellende waar ik in zit”. Vroeger heette dat: als je voor een dubbeltje geboren bent, dan word je nooit een kwartje. Bij veel mensen in de bijstand heerst er een cultuur van angst en moedeloosheid, en een gebrek aan geloof in verbeteringen. Gecombineerd met het spook van “er is geen ontsnappen mogelijk” leidt dat tot gedachten als: “Ze, dat wil zeggen: de ambtenaren, bazen, politici, bestuurders, ze zijn almachtig en ik kan er toch niks aan doen. En die linksen die denken dat dat wel kan, die zijn naïef of die houden de mensen voor de gek.” Het gaat er volgens mij om dat we dat denken proberen te doorbreken. We hebben heel hard een breed gedragen houding nodig van: “Het kan wel. En ook al zeggen ze dat het niet kan, het moet gewoon, want we moeten zien te overleven. Verzet is bittere noodzaak”.

Het tweede vraagstuk betreft het risico van verdeel- en heerspolitiek, van zondebokpolitiek. Laten we ons er allemaal van doordrongen zijn en blijven dat armoede veelal gekleurd is. Veel migranten en vluchtelingen zijn arm, gemiddeld genomen veel meer dan witten als ik. En gemiddeld genomen zijn ook vrouwen armer dan mannen. Door de jaren heen hebben machthebbers verdeeldheid in de arbeidersklasse weten te zaaien door zondebokken aan te wijzen. Dat gebeurt nu ook. Daar moeten we ons tegen uitspreken en verzetten. Anti-racisme en anti-seksisme zijn geen vage randvoorwaarden, maar moeten in onze strijd centraal staan. En nog een ander wezenlijk punt: we hebben te maken met de dreiging van een wereldwijde ecologische catastrofe. Ook dat is geen ver-van-ons-bed-show.

Zeggenschap

Dat centraal stellen geldt ook voor een derde kwestie. Mensen met een minimuminkomen, mensen met een kwetsbare maatschappelijke positie, die moeten de regie hebben over de strijd. De armen zelf moeten kunnen bepalen waar hun eigen strijd over moet gaan. Zij hebben zeggenschap over die strijd, zij dienen ook de prioriteiten vast te stellen voor die strijd. Het gaat dus om een vergaande mate van zelforganisatie en zelfbeheer. Daarbij moet het meer activistische deel van de onderklasse beseffen dat zij niet de blijde boodschap van de linkse strijd moet komen verkondigen, alsof dat voor de armen allemaal nieuw is en alsof die zitten te wachten op hun verlossers. Nee, armen voeren zelf al een strijd, een dagelijkse strijd om te kunnen leven in plaats van alleen maar te overleven. En het kan letterlijk zelfs gaan om een pure overlevingsstrijd. Denk aan de vele tienduizenden mensen zonder verblijfsrecht. Denk aan vluchtelingen die buiten bij aanmeldcentrum Ter Apel staan en niet eens een tent mógen hebben om buiten te kunnen overnachten. Dat is het Nederland waar we leven. Individueel en soms ook collectiever wordt er dus al volop gestreden door armen. Wat er nodig is, dat is om al die strijden meer samen te brengen en te gaan werken aan zelforganisatie en machtsopbouw.

De vierde kwestie gaat over het spanningsveld tussen aan de ene kant “verkondig geen gemakkelijke overwinningen” en aan de andere kant “maak mensen niet moedeloos”. We moeten er aan de ene kant van doordrongen zijn dat de strijd heel lastig en zwaar is en aan de andere kant moeten we niet bij de pakken gaan neerzitten, dus niet teleurgesteld raken als het niet snel genoeg lukt. Daarbij geldt: de ergste nederlagen zijn de gevechten die we niet hebben gevoerd. En wat met name van belang is: we moeten met een gezond wantrouwen en met frisse tegenzin omgaan met de parlementaire politiek en met het hele maatschappelijke middenveld. Met gezond wantrouwen en met frisse tegenzin dus. Maar we moeten niet in complotdenken vervallen, maar richting de parlementaire politiek en de hele middenklasse een houding hebben van: eerst zien, dan nog eens goed kijken, dan weer zien, en dan misschien ooit een klein beetje geloven.

Dit zijn wat kernpunten die volgens mij in het hart van onze strijd voor menswaardigheid en rechtvaardigheid moeten zitten. Het is aan ons en aan zoveel anderen om de strijd van en voor de armen te gaan uitbouwen. Want het leven wordt steeds duurder, de inflatie rijst de pan uit, de energiekosten vliegen tegen het plafond, de armen worden armer en de rijken worden rijker. Het is de hoogste tijd voor verzet.

Harry Westerink