Ga naar de inhoud

De ideologie van de kenniseconomie

Over de fictie van de kenniseconomie en de ongebreidelde welvaart voor iedereen

5 min leestijd
Placeholder image

Twee jaar geleden lanceerde de Europese Raad op de Top van Lissabon een nieuwe economische strategie. Tegen 2010 zou Europa ‘de competitieve kloof’ met de Verenigde Staten moeten dichten door zichzelf te transformeren in ‘de meest competitieve en dynamische kenniseconomie in de wereld’. Het probleem is echter dat zowat elk kapitalistisch land op deze wereld voor zichzelf de rol van de meest competitieve kenniseconomie ter wereld weggelegd ziet. En er kan natuurlijk maar één het meest competitieve zijn. Vandaag zijn dat nog steeds de Verenigde Staten.

Toen tijdens de jaren ’70 steeds meer traditionele industrieën vanuit de Verenigde Staten delokaliseerden naar de lage-loonlanden en de Verenigde Staten bovendien zware concurrentie van Japan te verduren kreeg, gingen er een aantal Amerikaanse neo-liberale denktanken zich beraden over een nieuwe economische strategie. Ze gingen na in welke sectoren de Verenigde Staten het grootste competitief voordeel had op haar concurrenten. Uit hun onderzoek bleek dat de Verenigde Staten het economisch vooral goed deed op het vlak van culturele produkten (oa. Hollywood) en sectoren waarin kennis en innovatie cruciaal zijn. Het probleem van de economie van de Verenigde Staten was echter dat men niet in staat bleek de voorsprong in cultuur, kennis en innovatie te verzilveren, met andere woorden in winst te vertalen. Om daarin verandering te brengen werd de de strategie van de kenniseconomie gelanceerd.

In die strategie wordt kennis de belangrijkste produktiefactor, die factor die het meest toegevoegde waarde (lees: winst) creëert. Maar winst maken in een kapitalistische economie vooronderstelt privaat eigendom. En daar wrong het schoentje. De Verenigde Staten waren niet in staat om hun voorsprong in kennis en innovatie in winsten te vertalen, omdat de intellectuele eigendomswetgeving daar niet genoeg op afgesteld was. Daarom begonen de Verenigde Staten op internationaal vlak te ijveren voor een hervorming en uitbreiding van de intellectuele eigendomsrechten. Het controversiële TRIPS-akkoord, een akkoord over de handelsgerelateerde eigendomsrechten dat goedgekeurd werd in de schoot van de Wereldhandelsorganisatie, is een van de hun successsen op dat vlak.

De retoriek van de kenniseconomie dient om de aandacht af te leiden van de materiële belangen achter de economische strategie van de Verenigde Staten. Natuurlijk is het juist dat kennis en innovatie de laatste decennia belangrijker geworden zijn (zie de enorme bedragen die bedrijven besteden aan onderzoek en ontwikkeling). Waar er vroeger vooral op basis van prijzen geconcurreerd werd, is het nu in steeds meer sectoren voor het overleven van een bedrijf van cruciaal belang om voortdurend nieuwe, meer gesofisticeerde produkten te ontwikkelen. De first mover, diegene die het eerst een nieuw produkt op de markt brengt, is zijn concurrenten te vlug af en daarom in staat superwinsten te maken (als het produkt succes heeft tenminste). Aangezien bedrijven nu via een uitgebreid systeem van intellectuele eigendomsrechten kunnen verhinderen dat concurrenten hun innovaties direct copiëren of er voor betalen indien ze dit willen doen, zijn ze in staat over een langere periode superwinsten te maken.

Maar politici en kapitalistische elites gebruiken de retoriek van de kenniseconomie vooral om bij de bevolking de illusie te creëren dat de aard van onze economie fundamenteel anders en beter geworden is. Er vond inderdaad een verschuiving in competitiepatronen plaats, maar, en dit is wat verborgen wordt achter de nieuwlichterij van de kenniseconomie, het is nog steeds in een kapitalistische economie. Meer zelfs, het kapitalisme penetreert onder de dekmantel van de kenniseconomie nog verder in onze leefwereld. Kapitalististen, onvermoeibaar op zoek naar nieuwe winstbronnen, transformeren cultuur en kennis steeds meer in marktgoederen. De belofte van politici dat de kenniseconomie ons naar het beloofde land van ongebreidelde welvaart zal leiden, is dus een fictie. Wat neo-liberale politici en zakenlobby’s bedoelen als ze het hebben over de kenniseconomie en de informatiesamenleving, is een economie en een samenleving waarin kennis en cultuur ordinaire marktgoederen geworden zijn.

In een kenniseconomie, zo gaat het neoliberale sprookje verder, is de tegenstelling tussen kapitaal en arbeid verdwenen. Er is enkel kennis en informatie. En iedereen kan zich die toch eigen maken en er dus zijn of haar voordeel uit halen, nietwaar? Gemakshalve gaan onze neoliberale beleidsmakers voorbij aan de flexibelisering en precarisering van de statuten van de kenniswerkers (zie bv. het aantal journalisten dat als free-lancer werkt). Want het is niet voldoende de kennis en cultuur zelf te controleren, men moet ook de producenten ervan disciplineren. En hoe disciplineer je die producenten beter dan ze flexibele, makkelijk opzegbare statuten te geven? Het resultaat is genoegzaam bekend: de ‘pensée unique’ in de media, patenten op planten en genen, de invasie van publieke universiteiten en onderzoekscentra door zakenlui op zoek naar commercialiseerbare uitvindingen, een makke, ongevaarlijke kunst, de commercialisering en standaardisering van de muziek-, literatuur- en filmwereld,… .

De auteur van dit artikel is Stijn Oosterlynck, lid van Attac Vlaanderen Het verscheen oorspronkelijk op: de website van Attac-Vlaanderen:

(Dit artikel was oorspronkelijk op GlobalInfo gepubliceerd door Stijn Oosterlynck.)