Ga naar de inhoud

Alles stort in: de Aziatische financiële crisis, tien jaar later

Vandaag,
tien jaar na de financiële crisis in Azië, heeft de economie van de landen rond
de Stille Oceaan zich nog steeds niet herpakt. Ondertussen nochtans blijft het
financieel kapitaal zich verzetten tegen elke vorm van mondiale regulering.
Daardoor blijft het gevaar van nieuwe financiële crisissen zeer reëel.

15 min leestijd
Placeholder image

Vertaling: Koen Dille, overgenomen van de website van attac-Vlaanderen .

Weliswaar
kent de economie van de landen aan de Westkant van de Stille Oceaan opnieuw een
ontegensprekelijke groei, maar die is zeker niet te vergelijken met de situatie
van voor de crisis. Men kan er niet omheen dat de regio zwaar getekend werd
door die crisis. Alle indicatoren wijzen op grotere armoede, meer ongelijkheid
en meer sociale ontwrichting in vergelijking met de periode voor 1997, jaar dat
de crisis uitbrak. De pijnlijke hervormingen van de arbeidsmarkt in Zuid-Korea
bijvoorbeeld hebben een latente wanhoop bij de mensen gezaaid, waardoor het
land nu een van de hoogste suïcidecijfers van de geïndustrialiseerde wereld
kent.

Welke
mondiale financiële architectuur?

Voorlopig,
en ondanks alle mooie woorden over een "nieuwe mondiale financiële
architectuur", merken we weinig van enige maatregel ter regulering van de
massale kapitaalbewegingen die aan cybersnelheid door de mondiale financiële
netwerken flitsen.

Aanhangers
van de vrije markt verzekeren dat we ons niet ongerust hoeven te maken. Vol
vertrouwen wijzen ze erop dat er zich sinds de financiële krach in Argentinië
van 2002 niet één grote crisis heeft voorgedaan. Mensen die beter weten, zoals
de Wall Streetspecialist, Robert Rubin, ooit nog Bill Clintons staatssecretaris
voor financiën, zijn er echter verre van gerust in, zelfs al verzetten ook zij
zich tegen regulering. "Financiële crisissen zijn in de toekomst bijna met
zekerheid onvermijdelijk en ze zouden best nog erger kunnen zijn. De markten
groeien in omvang, de informatie verspreid zich sneller, de geldstromen worden
groter en de handels- en kapitaalmarkten hebben zich nog meer geïntegreerd…Daarbij
moet men goed voor ogen houden dat niemand in staat is te voorspellen in welke
sector – die van het vastgoed, de economie van de ontwikkelingslanden of welk
onderdeel van de economie dan ook – de volgende crisis zal uitbreken." Een
recente studie van het Brookings Institution staaft de vrees van Rubin. De
laatste dertig jaar hebben er zich inderdaad meer dan honderd financiële
crisissen voorgedaan.

De
heerschappij van het financieel kapitaal

De
bedragen aan speculatief kapitaal die door de mondiale financiële circuits
gepompt worden tarten letterlijk elke verbeelding. Volgens het McKinsey Global
Institute liep de totale waarde van de financiële activa over de hele wereld in
2005 op tot 140 miljard dollar. Een aanzienlijk deel daarvan kwam van de traditionele
handelsbanken. Toch namen de niet-bancaire financiële operatoren, die een zeer
belangrijke schakel zijn geworden tussen enerzijds de spaarders of beleggers en
anderzijds de investeerders, zo'n 46 miljard voor hun rekening. De speculatieve
hefboomfonsen (hedge funds) waren goed voor 1,6 miljard, en de privé
beleggingsfondsen sluisden 600 miljoen door het systeem. Deze cijfers, samen
met nog andere gegevens werden gepresenteerd door de econoom C.P. Chandrasekhar
op een congres met als onderwerp "Een decade later: herstel en aanpassing
sinds de Oost-Aziatische crisis", gehouden van 12 tot 14 juli in Bangkok,
het epicentrum van de financiële aardverschuiving van 1997.

Sommige
analisten schrijven de explosieve groei van financieel kapitaal toe aan de overcapaciteit
van de wereldeconomie. Dat zou een verslapping van de investeringsmarkt hebben
veroorzaakt in de belangrijkste delen van de wereldeconomie, behalve dan in
China en de VSA. In tijden van stagnatie zijn kapitalisten minder geneigd te
investeren in bijkomende productiecapaciteit. Ze beleggen hun kapitaal dan
liever in meer speculatieve activiteiten, met andere woorden ze proberen nog
meer opbrengst uit reeds gerealiseerde waarde te persen. Dat blijkt heel
duidelijk uit de verhouding tussen de waarde van de totale mondiale financiële
activa en de jaarlijks wereldwijd geproduceerde rijkdom. In 1980 bedroeg die
nog 109%. In 2005 was die opgelopen tot 316%. De cijfers komen van het McKinsey
Institute en werden geciteerd door Martin Wolf in de Financial Times.

Als
methode om waarde te genereren, zijn speculatieve operaties volop bezig de
klassieke handel te verdringen. Het dagelijkse volume van pure geldtransacties
op de internationale wisselmarkten loopt dagelijks op tot 1,9 miljard dollar.
Als je dat vergelijkt met de 9,1 miljard dollar die de handel in goederen en
diensten jaarlijks waard is, dan blijkt dat de speculatieve transacties van één
enkele dag 20% bedragen van wat de wereldhandel jaarlijks opbrengt! Martin
Wolf, een van de coryfeeën van de mondialisering, verwoordt heel nauwkeurig de
krachtsverhoudingen tussen de verschillende fracties van het wereldkapitaal,
als hij schrijft: "Het nieuwe financiële kapitalisme is de uitbeelding van
de triomf van de handelaar in activa op de producent van duurzame
waarden."

Tien
jaar nadat het IMF en de VSA de schuld van de crisis weten aan wat heette de
ondoorzichtigheid van de financiële transacties in de Aziatische landen, is die
vertroebeling vandaag algemeen als men kijkt naar de mondiale financiële operaties.
Inderdaad, de speculatieve kapitaalbewegingen hebben zich onttrokken aan de
greep van de nationale en multinationale reguleringsautoriteiten. Bovenop de
traditionele kredietinstrumenten en de klassieke obligaties en aandelen,
bestaat er nu een overvloed aan geheel nieuwe, haast esoterische financiële
formules, de zogenaamde "derivaten". Die derivaten betekenen in feite
de 'financialisering' ofte het kopen en verkopen van alleen het risico van een
waardepapier, waarbij dat waardepapier zelf dus niet wordt verhandeld.
Tegenwoordig kan om het even welk risico op wat dan ook 'gefinancialiseerd' en
verhandeld worden, van koolstofuitstoot tot taks op breedbandverbindingen of
weervoorspellingen.

Tegelijk
met de opkomst van die meer complexe financiële instrumenten was er die van de
hedge funds en de privé beleggingsfondsen (private equity funds) als meest
dynamische spelers in dit mondiale casino. Deze hedge funds, die al genoemd
werden als de hoofdschuldigen van de Aziatische financiële crisis, zijn vandaag
helemaal dolgedraaid. Er zijn er tegenwoordig al zo'n 9.500 en ze nemen zowel
korte als lange termijn posities in op de meest uiteenlopende
beleggingsmogelijkheden. Hun betrachting is het algemene risico zo klein
mogelijk te houden en hun profijt te maximaliseren. De privé beleggingsfondsen
hebben het dan weer gemunt op ondernemingen met de uiteindelijke bedoeling ze
eerst te controleren, ze vervolgens te herstructureren om ze dan met veel winst
opnieuw te verkopen.

Reserves
accumuleren als een defensieve strategie

Bij
ontstentenis van een mondiaal financieel reguleringsysteem om de wereldwijde
financiële wervelwind te temmen, hebben de landen in Azië dan maar zelf
maatregelen getroffen om zich te beschermen tegen de onberekenbare speculanten
op de wereldmarkt. Die hebben inderdaad de economie in Zuidoost Azië geruïneerd
door in een panische reflex zomaar eventjes 100 miljard dollar in 1997, in een
paar weken tussen juli en augustus, uit de regio weg te trekken. De landen van
de ASEAN1 hebben zich met China, Japan en Zuid-Korea verbonden in de
"ASEAN Plus Drie". De bedoeling is een financiële groepering te
vormen die de lidstaten in staat stelt om onderling een beroep te doen op hun
respectieve financiële reserves in het geval de munt van een van hen, zoals in
1997, bedreigd wordt door speculanten.

Nog
belangrijker is dat ze aanzienlijke financiële reserves hebben opgebouwd door
grote handelsoverschotten te realiseren. Dat kon omdat ze er voor gezorgd
hebben dat hun respectieve munt ondergewaardeerd bleef. Volgens Jozeph
Stiglitz2 hebben tussen 2001 en 2005 acht Oost-Aziatische landen (Japan, China,
Zuid-Korea, Singapore, Maleisië, Thailand, Indonesië en de Filippijnen) hun
totale reserves meer dan verdubbeld, van zo'n 1.000 miljard dollar tot 2,3
duizend miljard. Alleen al de reserves van China, de leider van de groep,
worden geschat op meer dan 900 miljard. De tweede grootste is Japan.

Dat
heeft een bijzonder paradoxale situatie met zich gebracht. In een mondiale
economie die gekenmerkt wordt door een sterke tendens tot stagnatie, zijn
China, als producent, en de VSA, als consument, de twee motoren die de
wereldeconomie draaiende houden. Maar om de Amerikaanse economie aan de gang te
houden is er een bestendige toevloed nodig van kredieten uit China en de andere
Oost-Aziatische landen richting VSA, en dit om de Amerikaanse middenklasse in
staat te stellen Chinese en Aziatische producten te blijven consumeren.
Ondertussen echter gaat dat ten koste van bijvoorbeeld tal van Afrikaanse
landen, voor wie dat kapitaal een reële noodzaak is, maar die nauwelijks over
financiële reserves beschikken omdat ze onvoldoende kredietwaardig worden
geacht.

Het
falen van het IMF

Dat de
Aziatische landen zulke enorme reserves hebben aangelegd is het rechtstreekse
gevolg van hun bittere ervaring met het IMF. In hoofde van de regeringen is de
crisis het resultaat van de drievoudige uppercut die het IMF ze heeft
toegediend. Eerst heeft het IMF, samen met het Amerikaanse departement van
financiën ze onder druk gezet om hun kapitaaltransacties te liberaliseren, wat
de uittocht van buitenlands kapitaal makkelijker maakte en dus hun eigen
muntstabiliteit ondergroef. Daarna verstrekte het IMF ze voor vele miljarden
dollar leningen, niet om hun economie te ondersteunen, maar om buitenlandse
crediteuren ter wille te zijn. En dan, toen hun economie begon te wankelen,
legde het IMF ze een procyclische politiek3 van besnoeiingen in de
overheidsuitgaven op. Het gevolg was dat ze nog sneller in een diepe recessie
terecht kwamen.

"Dat
nooit meer" werd de slogan van heel wat regeringen. In Thailand kondigde
de regering van Thaksin, na in 2003 haar schulden te hebben afbetaald, haar
"financiële onafhankelijkheid" van het IMF af. Meteen verklaarde ze
nooit meer een beroep op het IMF te zullen doen. Indonesië zal zijn schulden in
2008 hebben afbetaald. De regering van de Filippijnen heeft er van afgezien om
opnieuw leningen bij het IMF aan te gaan, terwijl Maleisië het IMF trotseerde
door een controle op de kapitaalverrichtingen in te stellen toen de crisis haar
hoogtepunt had bereikt.

Ironisch
genoeg werd nu het IMF het voornaamste slachtoffer van het debacle van 1997.
Deze arrogante instelling, met haar duizendtal elite economen, kwam de ernstige
legitimiteit- en geloofwaardigheidcrisis niet meer te boven. In 2002 werd die
crisis nog erger, toen ook de beste leerling van de klas, Argentinië, bankroet
ging. In 2006 betaalden Argentinië en Brazilië, in navolging van Thailand, al
hun schulden af om zo onafhankelijk te worden van de bemoeienissen van het IMF.
Uiteindelijk deed Hugo Chavez er nog een laatste schep op met aan te kondigen
dat Venezuela het IMF en de Wereldbank zou verlaten.

Wat dus
eigenlijk een boycot was vanwege zijn grootste schuldenaars, draaide uit op een
budgetcrisis voor het IMF. De laatste decaden werden de IMFtransacties
voornamelijk gefinancierd met de terugbetalingen van leningen door de
ontwikkelingslanden, eerder dan met de bijdragen van de regeringen uit de rijke
lidstaten van het noorden. Maar nu die grote ontleners weigeren om nog verder
te lenen, komen de terugbetalingen nog maar druppelsgewijs binnen. Het gevolg
van deze ontwikkeling is dat volgens de vooruitzichten van het IMF zelf, de
terugbetalingen en de inkomsten uit intresten meer dan gehalveerd zullen
worden, namelijk van 3,19 miljard dollar in 2005 tot 1,39 miljard in 2006, en
dat ze nogmaals meer dan gehalveerd terug zullen vallen op 635 miljard in 2009.
Die inkrimping is er de oorzaak van, zo stelt Ngaire Woods, een IMFspecialist
van de Universiteit van Oxford , dat "de begroting van de organisatie
zwaar onder druk komt te staan".

Al die
gebeurtenissen hebben gemaakt dat het IMF nauwelijks nog enige invloed heeft op
de grote ontwikkelingslanden en dat ze hulpeloos rondkijkt naar een nieuwe rol.
Maar die afkalvende autoriteit en macht van het IMF wordt niet alleen
veroorzaakt door het verzet tegen nog verdere inmenging van het fonds in de
zaken van de ontwikkelingslanden. Ook de regering onder president Bush heeft
ertoe bijgedragen dat het fonds het moeilijk heeft om een zinvolle rol te
spelen in de wereldfinanciën. Bush gebruikte namelijk zijn veto tegen een
voorstel van de conservatieve Ann Krueger, de Amerikaanse onderdirecteur van
het fonds. Zij stelde voor om een "Sovereign Debt Restrucuring Mechanism4"
(SDRM) op te richten. Dat SDRM had de ontwikkelingslanden een moratorium op hun
schulden kunnen toestaan. In die tijdspanne zouden ze dan nieuwe
terugbetalingsvoorwaarden met hun schuldeisers hebben kunnen negotiëren. Heel
wat ontwikkelingslanden vonden zelfs dat voorstel al erg slapjes. Het veto van
Washington toonde echter aan dat de entourage van Bush niet bereid was om ook
maar de minste controle op de internationale operaties van de Amerikaanse
financiële instellingen toe te staan.

De
verwerping van het neoliberalisme: Thailand

Niet
alleen het IMF is over de nasleep van de crisis gestruikeld. Ook het
neoliberalisme, de dominante ideologie van de jaren negentig, heeft klappen
gekregen. Maleisië stelde controlemaatregelen in op kapitaaltransacties en
stabiliseerde aldus zijn economie. Daardoor kon het beter dan de andere
getroffen landen het hoofd bieden aan de recessie, die van 1998 tot 2000
duurde. Thailand echter brak op de meest radicale manier met het
neoliberalisme. Eerst onderging de regering van dat land drie jaren van
stagnatie. Al die tijd voerde ze trouw de neoliberale voorschriften van het IMF
uit. Maar dan kwam de nieuw verkozen regering van Thaksin Shinawatra met een
anticyclisch, neo-Keynesiaans vraag stimulerend beleid om de economie opnieuw
op de sporen te zetten. Zo bevroor ze de schulden van de landbouwers. Ze
financierde een algemene gezondheidszorg en elk dorp kreeg een miljoen bath om
een speciaal project te financieren. Ondanks de meest alarmerende
voorspellingen vanwege neoliberale economen, hebben die maatregelen bijgedragen
tot een matige economische herleving, die sindsdien aangewakkerd werd door een
groei van de export als gevolg van China's economische oververhitting.

De
financiële crisis van 1997 maakte dat een miljoen Thais in luttele weken onder
de armoedegrens zakten. Daardoor keerde de Thaise bevolking zich tegen de
neoliberale globalisering. Ook toen de regering met een inkomenssteun aan de
lagere klassen de binnenlandse vraag zowel op het platteland als in de steden
wilde aanwakkeren, bleef de bevolking gekant tegen de vrije markt. Op 8 januari
2006, ondernamen verschillende duizenden Thailanders een bestorming van het
gebouw waar de onderhandelingen plaats vonden voor een FTA5 tussen de VSA en
Thailand. De onderhandeling werden opgeschort. Dat eerste minister Thaksin de
FTA verdedigde, werd een van de factoren die bijdroegen tot de ondermijning van
zijn legitimiteit en wellicht zijn afzetting in september 2006.

Die
verzuring tegen de mondialisering liep parallel met de toenemende volkssteun
voor een economisch model dat gepromoot werd door de populaire koning Bhumibol.
Bekend onder de benaming van 'zelfbedruipende economie' (sufficiency economy),
gaat het om een op het binnenland gerichte strategie die de nadruk legt op
economische zelfstandigheid van de lagere bevolkingslagen en de versterking van
de plaatselijke economische netwerken. Profiterend van de populariteit van de
koning zou de militaire junta die Thaksin van de macht heeft verdreven dat
model van 'zelfbedruipende economie' als voorwendsel hebben genomen om haar
machtsgreep te legitimeren. Zo luidt tenminste de kritiek. Wat er ook van zij,
in het huidige Thailand is het begrip 'globalisering' wel degelijk onpopulair.

Opgedrongen
neoliberalisme: Zuid-Korea

Terwijl
Thailand met het neoliberalisme en het IMF brak, heeft Korea de neoliberale
hervormingen die het IMF oplegde bijna letterlijk toegepast. Het land
herstructureerde zijn arbeidsmarkt radicaal en liberaliseerde de handel en de
investeringen. Volgens de socioloog Chang Kyung Sup "was het afstoten van
arbeiders de meest cruciale maatregel om de Zuid-Koreaanse ondernemingen weer
vlot te helpen. Zelfs toen de hachelijkste momenten voorbij waren gingen de
grootste ondernemingen door met organisatorische en technische herstructureringsmaatregelen
die erop gericht waren vooral op arbeid te besparen, waardoor ze zich herpakten
en competitieve exporteurs werden op de wereldmarkt."

Ooit
werd Zuid-Korea aangezien als het land dat zijn economische ontwikkeling bij
uitstek op de klassieke activistische wijze aanpakte. In een rapport
karakteriseerde de Amerikaanse handelsvertegenwoordiger Zuid-Korea als de
"moeilijkste plaats ter wereld" voor Amerikaanse ondernemingen om
zaken te doen. Onder IMFvoogdij is Korea's economie nog veel liberaler geworden
dan die van Japan. De denationalisatie van Korea's financiële en industriële
ondernemingen gebeurde "aan een onthutsende snelheid", vertelde Chang
op een congres in Bangkok. Buitenlandse belangen hebben zich voor meer dan 40%
ingekocht in de top van Korea's financiële en industriële conglomeraten, de
zogenaamde chaebol. Zo is Samsung voor 47% in buitenlandse handen. Bij Posco,
een staalbedrijf, is dat voor meer dan 50%, Hyundai Motors 42% en LG
Electronics 35 %.

Het IMF
bestempelt Korea als "een succesverhaal". De Koreanen echter haten
het IMF en verwijzen naar de hoge sociale kostprijs van dit zogenaamde succes.
Zo is de armoede scherp gestegen, van 3% van de bevolking in 1996 tot 11, 6 %
in 2006. De Ginicoëfficiënt6 is van 0,27 op 0,34 gesprongen. De sociale
samenhang brokkelt af: mensen emigreren, gezinnen vallen uit elkaar,
echtscheidingen nemen onrustwekkend toe samen met de suïcidecijfers. "Wij
zitten opgescheept met één grote ongelukkige samenleving, die terugkijkt op de
periode van voor de crisis als op de Gouden Tijd" zegt Chang.

Alles
stort in

Wanneer
we nu terugblikken dan is het misschien wel waar dat de Aziatische financiële
crisis van 1997 het IMF een bijzonder zware klap heeft toegebracht. Maar op het
hiervoor genoemde congres in Bangkok stipte de econoom Jayati Ghosh ook aan dat
1997 het einde heeft betekend van het Oost-Aziatische ontwikkelingsmodel. Dat
model was er tot dan in geslaagd om zijn economie op een agressieve maar ook
zorgvuldig overwogen wijze te integreren in de wereldeconomie, zodanig dat het
door de mondiale economische krachten versterkt eerder dan gemarginaliseerd
werd. Welke verschillende wegen de landen van Oost-Azië sinds de crisis van
1997 met hun economie zijn ingeslagen, allemaal zijn ze erdoor verzwakt en
getekend. Sinds die crisis behoren ze niet meer tot de snelst groeiende
ontwikkelingslanden, ze worden niet meer aangehaald als voorbeelden ter
navolging. De eenentwintigste eeuw waarvan gezegd was dat ze hun eeuw zou
worden, is nu buiten bereik. Na de ramp van 1997 heeft China de fakkel
overgenomen. Inderdaad, de verzwakte economie van de kleinere Oost- en
Zuidoost-Aziatische landen is in veel grotere mate afhankelijk geworden van het
dynamisme van hun gigantische buur.

Walden
Bello, lid van het Transnational Institute, is professor in de sociologie aan
de Universiteit van Diliman (Filippijnen) en senior analist in het Institute
Focus on the Global South in Bangkok.