Ga naar de inhoud

Vooruitgang Als Moderne Religie

De Franse filosoof Jacques Bouveresse, hoogleraar aan het Collège de France, houdt zich al jaren bezig met de verlakkerij die vooruitgang wordt genoemd. Hij is niet de enige in ons tijdperk en er zijn anderen geweest in voorafgaande tijdperken. Bouveresse beroept zich op een aantal van hen uit die voorbije tijd. Het betreft mensen uit de periodes van voor de kernindustrie, de informatiegolf en de biotechnologie (voorbeelden van zogeheten ‘vooruitgang’). Dat weerhield hen er niet van scherp door te hebben dat vooruitgang een op niets berustende mythe is, die een bepaalde klasse – vanwege het geloof in de vooruitgangsreligie – rijker maakt en de rest armer – zoals gewoonlijk met religie. 

12 min leestijd

(Door Thom Holterman, oorspronkelijk verschenen op zijn website Libertaire Orde)

In een boek van beperkte omvang (het heeft zakformaat en omvat net 100 pagina’s), getiteld Le mythe moderne du progrès, bewerkt Bouveresse over dit onderwerp enkele lezingen (de eerste van 2001) en gepubliceerde artikelen (van 2002 en 2014). De ondertitel maakt duidelijk naar wie hij verwijst ‘Vertrokken vanuit de kritieken van Karl Kraus, Robert Musil, George Orwell, Ludwig Wittgenstein en Georg Henrik von Wright’.

Vooruitgang?

Wat moeten we aan met het woord vooruitgang? Het is een vorm zonder inhoud; het is geen beweging maar een toestand. Vooruitgang is een standpunt, een manier van kijken. Ja ‘vooruit’ en ‘gang’ doen iets anders vermoeden, een stap voorwaarts. Maar die stap voorwaarts vertegenwoordigt ook destructie. Een continue economische groei heet bijvoorbeeld een voorwaarde te zijn voor de oplossing van problemen, die een geïntensiveerde en gerationaliseerde productie zelf creëert (zoals lucht- water en grondvervuiling; sociale problemen door delokalisatie). Er is grover geschut dan dat om kritiek te leveren.

Een kleine tien jaar geleden besprak ik het boek van de Franse oud ingenieur Jean Druon, getiteld Un siècle de progrès sans merci (2009). Druon beschrijft een eeuw industriële verworvenheden in diverse bedrijfssectoren, waarbij telkens de vooruitgang van kennen en kunnen zou moeten blijken. Hoe geweldig was het niet dat de staalgieterij van Krupp in 1914 kanonnen maakte die een projectiel van 800 kg negen kilometer ver konden schieten. Slechts korte tijd later waren dat projectielen van meer dan 1000 kg met een bereik van 15 kilometer. Vervolgens wist Krupp enkele jaren nadien met kanonnen op de markt te komen die Parijs in maart 1918 met projectielen op een afstand van 120 km bereikten. Krupp’s kanonnen leverden in enkele weken tijd op het slagveld van de toen gevoerde oorlog een half miljoen menselijke kadavers op. Wat nou vooruitgang? Het gaat om regressie (terug naar barbarij), om destructie (vernieling, niet vernieuwing).

Business as usual

De vooruitgangsmythe is ook te illustreren aan de hand van de prestaties in de chemische industrie. In 1912, zo beschrijft Druon, arriveert de Duitse chemicus Fritz Haber in het chemische instituut van Keizer Wilhelm. Hij zet zich in voor ontwikkeling en fabricage van chemische wapens in oorlogvoering. Vanwege zijn goede contacten met de chemische industrie IG Farben gaat dat bedrijf het gas produceren (al in 1915 in gebruik genomen; de vrouw van Haber pleegt uit walging kort daarna zelfmoord; hijzelf zal in 1918 de Nobelprijs voor chemie ontvangen…). Vijf en twintig jaar later zal IG Farben het Zyklon B voor de gaskamers maken. Business as usual. Maar wat nu vooruitgang? Het is steeds weer regressie en destructie die men uiteindelijk tegenkomt.

De wetenschappelijke triomf ligt dan ook bij napalm en Agent Orange, chemische middelen voor oorlogvoering gebruikt door het Amerikaanse leger in Korea en Vietnam. Het zijn de Amerikaanse agrarisch-biotechnische bedrijven Monsanto (de fabrikant van de kankerverwekkende onkruidverdelger Roundup) en Dow Chemical die als makers en leveranciers van Agent Orange (ontbladeringsmiddel) in de triomf delen. Beide bedrijven werden veroordeeld door het Hoog Gerechtshof van Zuid-Korea tot schadevergoeding. Monsanto is inmiddels door een burgertribunaal schuldig bevonden aan ecocide. De triomf wat bommen aangaat leerden we enige tijd geleden kennen, na het afwerpen door de Amerikanen van de ‘Moeder van alle bommen’, waarvan met trots verteld wordt, dat het gaat om de grootste niet-kernbom ooit vervaardigd. Geweldig die vooruitgang!

Vos & Wolf…(VW)

Met dit als feitelijke achtergrondkennis over wetenschap en industrie wordt toch beweerd dat ‘een miljard extra voor wetenschap goed is voor heel Nederland’. De Nederlandse wis- en natuurkundige Robbert Dijkgraaf, directeur van het Institute for Advanced Studies in Princeton (USA) kwam hier onlangs mee aan. Nog nooit is zoiets voor een heel land goed geweest. Indien er al van goed sprake was, dan toch steeds voor een beperkt deel van een land, veelal de rijken en machtigen, nimmer voor de sociale klassen, die altijd armoede en onzekerheid hebben ervaren. Het is dus in feite ongehoord dat iemand van een statuur als Dijkgraaf, zegt: ‘Het is een fors bedrag, maar wie goed en betaalbare gezondheidszorg wil, wie veiligheid wil en geen ontregeld klimaat, kan beter slimme en effectieve maatregelen treffen dan zomaar wat. En waar haal je die slimme oplossingen? In de wetenschap. Dat miljard voor de wetenschap maakt andere agenda’s goedkoper en effectiever. De wetenschap zegt het. Het bedrijfsleven zegt het’ (geciteerd in de Volkskrant van 19 april 2017). In één ding kan ik met hem meedenken. Dat is het volgende.

Hij wijst erop dat je beter slimme en effectieve maatregelen kan treffen dan zomaar wat. Natuurlijk. Dat zomaar wat wordt door bestuurskundigen al ruim een halve eeuw genoemd doormodderen (muddling through). Dit betekent dat al die miljarden publiek geld die in de laatste halve eeuw naar wetenschap en industrie zijn gegaan geen enkele ‘slimme oplossing’ hebben opgeleverd, want dan was de gezondheidszorg allang goed en betaalbaar geweest, dan zou het klimaat niet ontregeld zijn. In plaats van aandacht voor wis- en natuurkunde had Dijkgraaf wellicht beter kennis kunnen nemen van de inzichten van (voormalig) hoogleraar politicologie en economie aan de universiteit van Yale, Charles E. Lindblom, die al in 1959 publiceerde over The science of Muddling Through. Inderdaad regeringen modderen maar wat aan. Als, zoals Dijkgraaf zegt, wetenschap en industrie daaraan een halt zouden kunnen toeroepen met ‘slimme oplossingen’, dan had dat allang vanwege die vele miljarden gebeurd moeten zijn. Dijkgraaf ‘kan mij nog meer vertellen’*.

Wetenschap en industrie willen dat namelijk helemaal niet. Ze willen gewoon werken vanuit het dienen van het eigen belang. Zo had de automobielindustrie een ‘slimme’ maatregel bedacht om de ontregeling van het klimaat tegen te gaan door de uitstoot van broeikasgassen aanzienlijk terug te brengen. Mooi initiatief toch? Tot het VW-concern als eerste aangeklaagd werd slim bezig te zijn geweest te eigen bate met ‘sjoemeltechnologie’. Kortom, Dijkgraaf ‘kan mij nog veel meer vertellen’…

Hierboven hebben we gezien wat wetenschap en industrie niet nalaat te doen, te weten regressie en destructie voorbereiden en ter uitvoering geven voor het voeren van oorlogen! Hieronder komen we dat opnieuw tegen.

Stoommachine

De vooruitgangsreligie stamt al uit de tijd dat de stoommachine werd uitgevonden en de ontdekking van de economische doctrine van de dominantie, het liberalisme. Die kracht (stoommachine) en doctrine (liberalisme) raken innig verstrengeld in het idee vooruitgang als ideologie, aldus leert de oud ingenieur Druon. Op deze gedachte bouwt Bouveresse eveneens zijn gedachten op, maar dan als filosoof.

Hij haakt aan bij Kraus om aan te geven hoe die het idee vooruitgang kritiseert door erop te wijzen dat levensmiddelen op de plaats van levensdoelen zijn gezet. Vooruitgang ‘leeft’ van eten, maar men kan ook net zo goed doodgaan van eten. Dit is geen overdrijving meent Bouveresse want het exces van consumentisme impliceert en rechtvaardigt het productivisme. Dat kan zich transformeren als een concrete bedreiging. ‘Steeds meer produceren en consumeren, en de rest zien we morgen’. In deze volgorde kennen we de industrie weer. Een hedendaags voorbeeld is het volgende. Er bestaan zorgen over lozingen van de stof GenX door Chemours in het rivierwater, waaruit drinkwater wordt gewonnen, bij Dordrecht. Het bedrijf vindt die zorgen prematuur, want het is niet zeker of die lozingen kankerverwekkend zijn. Hoelang was echter al niet bekend dat asbest kankerverwekkend was voordat het probleem serieus werd genomen? Het tijdverloop in de kwestie asbest is ongeveer een eeuw geweest! De industrie heeft dan zijn geld van de vooruitgang terugverdiend…

Omdat we in het kader van vooruitgang niet over waarheid in absolutie zin spreken, maar over verschillende zienswijzen, neemt Bouveresse in dit verband een deel van de discussie aangaande ‘conservatisme’ over. Daartoe wordt een onderscheid gemaakt tussen mensen, onder wie wetenschappers, economen, politici, intellectuelen, die wel dan niet de gemeenschappelijke overtuiging delen die men kan noemen ‘het geloof in de grenzeloze economische groei’. Onder de volgers van dit geloof vindt men hen die er financieel wijzer van worden (politiek ‘rechts’ met name) maar ook vele sociaaldemocraten en intellectuelen die hen weer steunen. Daarnaast vindt men de groep die dat geloof afwijst of zelfs bestrijdt. Het zijn mensen die, zoals Bouveresse het formuleert, in het algemeen gevoeliger zijn dan anderen voor de sociale en menselijke kosten van vooruitgang en in het bijzonder van de ongelijkheden, onrechtvaardigheden en verschijnselen van uitsluiting die het voortbrengt.

Stenentijdperk conservatief

Deze tweede groep wordt vaak weer door de aanhangers van het vooruitgangsgeloof als conservatief bestempeld – zodat de vooruitgangsgelovigen zich kunnen afficheren als progressief (van ‘progrès’, vooruitgang). Deze discussie loopt al lang. De Amerikaanse anarchist Paul Goodman (1911-1972) profileerde zich een halve eeuw geleden al als een stenentijdperk conservatief. In zijn Notes of a Neolithic Conservative (1969) wijst hij erop ‘dat liberalen vooruitgang willen door het vergroten van de groei door politieke middelen. (…) We zien evenwel dat alle bronnen van de staat kinderen geen onderwijs kunnen bezorgen, noch een wijk verbeteren, noch een onderdrukte persoon waardigheid verschaffen’. ‘Voor groen gras en schoon rivierwater’, zo schrijft hij, ‘voor kinderen met heldere ogen en een frisse huid – van welke kleur ook –, voor mensen beschermd tegen heen en weer geslingerd worden zodat zij zichzelf kunnen zijn, wel voor alle zaken van deze soort ben ik bereid al die andere politieke, economische en technologische voordelen weg te denken’.

‘(…) Als mensen sociaal worden gekneed en als de biosfeer in gevaar is, hebben we meer stenentijdperk conservatisme nodig. Ik houd dus van leuzen als: ‘De juiste strekking van elementair onderwijs is: socialisatie uitstellen’ en ‘Vernieuw teneinde te vereenvoudigen, zonder schraperig te zijn’. Met het oog op deze doelen noemt Goodman zich ‘a conservative anarchist’ of ook wel ‘conservationist’. De doelen waarop hij onder meer mikt lijken, zoals we zagen, van een alledaagse soort. Ze zijn het ook. Nochtans weten we dat het bereiken van deze doelen een fundamentele maatschappelijke (sociaaleconomische) omslag nodig maakt. En op datzelfde moment spreken we dus over een revolutionair project. Het scheldwoord ‘conservatief’ wordt hier een geuzennaam.

Om dezelfde toon te zetten citeert Bouveresse een constatering uit George Orwell’s The Road to Wigan Pier (1937). We zijn dan zo’n dertig jaar verder terug in tijd, gerekend vanaf het citaat uit de tekst van Goodman. Orwell onderstreept dat ‘(…) de arbeider slechts vraagt om te zorgen dat een minimum van middelen voorhanden is om het leven mogelijk te maken: voldoende te eten, verlost te zijn van de angst van werkloosheid, weten dat zijn kinderen in staat zullen zijn hun leven te leiden, elke dag een bad nemen, regelmatig van kleding wisselen en een werkdag van een duur die maakt dat men aan het eind van de dag nog energie over heeft. (…)’. Het verdomde is, zo kunnen we nu constateren, dat met heel het vooruitgangsgeloof tachtig jaar na dato dit nog niet voor iedereen op deze wereld is geregeld en dat in hedendaags Nederland voedselbanken moeten worden ingericht (onlangs begreep ik dat er 500 van dit soort uitgiftepunten bestaan), regressie dus in plaats van vooruitgang.

Leven in verklaarde oppositie

Bouveresse voert aan dat men er zeker van kan zijn, dat Wittgenstein de zaken niet anders zag dan Orwell – zoals hierboven beschreven. De Oostenrijks-Britse Ludwig Wittgenstein (1889-1951) wordt wel een van de grootste filosofen (taalfilosofie, logica) van de 20ste eeuw genoemd. Zijn bekendheid dankt hij aan zijn filosofische werk; weinig is men op de hoogte hoe hij politiek in het leven stond. Wittgenstein had oorspronkelijk een opleiding als vliegtuigbouwkundig ingenieur. Hij stond dan ook in beginsel niet onwelwillend tegenover het gebruik van de techniek (en hij wist dus ook waarover het ging). Maar Wittgenstein is wel met mensen in verband te brengen, die zich onderscheiden door de verwerping van het optimistische geloof in de groei en in de mogelijkheden tot verbetering door de weg te volgen van de wetenschappelijke en technische moderniteit. Hij zit daarmee in de hoek van het conservatisme waarvan hierboven sprake was.

Wittgenstein geloofde niet in een stralende toekomst noch in iets als de ‘goeie ouwe tijd’. Zijn grote scepsis spreekt ook uit het volgende citaat dat aansluit op wat Jean Druon al beschreef: ‘De mechanische middelen in gebruik om mensen te doden (…) – de brandbommen op Dresden, de gaskamers in de concentratiekampen, de atoombommen op Japan –, dit alles demonstreert met kracht en definitief dat het inderdaad de wetenschap en de industrie zijn die tot oorlogen besluiten’. Uiteraard hoor ik Dijkgraaf nu niet meer…

Bouveresse meent, in tegenstelling tot wat weleens beweerd wordt, dat Wittgenstein’s stellingname niets van een conservatief heeft en zelfs progressief is te noemen. Dit is dan weer een progressiviteit van revolutionaire intentie: de schadeveroorzakende vooruitgang zal niet opgelost worden met het doorvoeren van kleine correcties, maar alleen door een radicaal veranderde houding. Wittgenstein heeft er, aldus Bouveresse, voor gekozen te leven in een verklaarde oppositie met zijn tijdperk. Hij heeft opgemerkt dat de rijken en machtigen zich aan het fascisme aanpassen, zoals ze het gedurende  een aantal jaren hebben gedaan, of het bestrijden, zoals zij daartoe uiteindelijk besloten. Maar zij zijn nooit tot iets anders echt in staat geweest dan hun eigen belangen en voordelen te verdedigen.

Wij kunnen nu aanvullend opmerken, dat zij in hun zucht naar vooruitgang nieuwe kathedralen laten bouwen, zoals het CERN (deeltjesversneller in de omgeving van Genève), om het vooruitgangsgeloof beloftevol te kunnen aanprijzen. Zo stimuleren de rijken en machtigen de wetenschap zich te profileren als ultieme religie. Het hele ‘verhaal’ wordt door het bestaan van voedselbanken en armoedewinkels gemaakt tot leugen. De Eve of destruction is trouwens al in 1965 op muziek gezet en niet zolang geleden van een clip voorzien. Om niet te vergeten dat omkering noodzakelijk is.

Thom Holterman

BOUVERESSE, Jacques, Le mythe moderne du progrès, à partir des critiques de Karl Kraus, Robert Musil, George Orwell, Ludwig Wittgenstein et Georg Henrik von Wright, Agone, Marseille, 2017, 110 blz., prijs 9,50 euro.

* Een toespeling op de titel van Willem van Iependaal, De commissaris kan mij nog meer vertellen (1949).