Ga naar de inhoud

Guy Debord: De Zieke Planeet En Het Dodelijke Kapitalisme

Het tijdschrift Internationale Situationniste (IS) verscheen uiteindelijk twaalf keer tussen 1958-1969. De situationist Guy Debord (1931-1994), eindredacteur van het tijdschrift, schreef in 1971 voor het nooit verschenen nummer 13, het stuk getiteld La planète malade (De zieke planeet). Dat stuk verscheen pas in druk in 2004. Het Hydra Ensemble heeft dit enige tijd terug opgepakt via een integrale vertaling van een artikel van de Duitse vertaler Max Henninger getiteld ‘Nieuws van de zieke planeet’. Hierin wordt het stuk van Debord geëvalueerd in relatie tot het toestand van natuur en milieu in onze tijd. De ruime inleiding van Hydra bij het vertaalde artikel en die vertaling zelf zijn beide op internet te lezen, klik HIER.

13 min leestijd

(Door Thom Holterman, Libertaire Orde) foto Guy Debord, Michèle Bernstein, Asgar Jorn – 1961 van website rudedo.be)

Deze teksten helpen begrijpen waarom we in welke ongelooflijke puinhoop van het kapitalisme zijn terecht gekomen. Ik zal nu eerst iets over de situationistische beweging zeggen, waarna ik een aantal passages uit De zieke planeet van Guy Debord vertaal. Tot slot verschaf ik enige informatie die de discussie over het onderwerp kan dienen. [ThH]

De situationistische beweging

In de tijd na de stormachtige mei-juni 1968 periode raakte de situationistische beweging in een stroomversnelling die niet paste bij wat Guy Debord en een handjevol overige situationisten voor ogen hadden. Van buitenaf leek er een neiging om te denken in termen van ‘situationisme’, wat situationisten altijd hadden afgewezen. Een en ander zou dan verworden tot een situationistische ideologie inclusief dogma’s en een leer. Steeds is echter volgehouden dat het om een situationistische theorie ging die berustte op een permanente kritiek en aan het ‘passeren’ daarvan. In 1972 werd geconstateerd dat de Situationistische Internatioale zelf een gepasseerde organisatie was geworden. Dat moest dus worden ‘gepasseerd’, waarna de leden van SI in hetzelfde jaar besloten de organisatie op te heffen.

Hoewel het hierboven weergegeven onderscheid tussen ideologie en theorie zeer strikt is, bestaat er een grijs gebied waar ideologie om de hoek komt kijken. Dat is te onderkennen bij de formulering van de ‘Minimum Definitie van Revolutionaire Organisaties’. Die is aanvaard tijdens de zevende conferentie (5-11 juli 1966) van de Situationistische Internationale en gepubliceerd in nummer 11 van IS onder de algemene kop ‘La pratique de la théorie’ (p. 54-55). Daar lezen we onder meer:

‘In overweging nemende dat het enige doel van een revolutionaire organisatie de afschaffing van bestaande klassen is op een manier die niet leidt tot een nieuwe verdeling van de samenleving, kwalificeren wij als revolutionair elke organisatie die de internationale realisatie van de absolute macht van de arbeidersraden nastreeft, zoals geschetst door de ervaring van de proletarische revoluties van deze eeuw’. [..] ‘Zo’n organisatie herkent het begin en einde van haar programma in de totale dekolonisatie van het dagelijks leven; zij richt zich daarom niet op het zelfbeheer van de bestaande wereld door de massa’s, maar op de ononderbroken transformatie ervan. Het is een radicale kritiek op de politieke economie, op het overwinnen van de koopwaar en op de loonarbeid. [..]’ [Vertaling thh.]

Wat is in relatie hiermee de achtergrond van het gebruik van de omschrijving ‘situationistisch’? Die is al in 1957 door Guy Debord omschreven in het ‘Rapport over de opbouw van situaties en over de voorwaarden voor de organisatie en actie van de internationale situationistische stroming’. Het levert het motto voor het absolute doel van alle activiteiten van die beweging.

‘Voor situationisten wordt het echte leven van het individu weerspiegeld in zijn of haar dagelijks leven. Alleen in de geleefde subjectiviteit kan hij het leven terugwinnen dat het spektakel hem heeft ontnomen. De SI gaat er dan ook vanuit, dat een revolutie die de dagelijkse realiteit van iedereen niet fundamenteel zou veranderen, niets meer of minder zou zijn dan een nieuwe vorm van overheersing en onteigening. Dit betekent dat dankzij de constructie van situaties het dagelijkse leven bevrijd moet worden van vaste structuren en gemechaniseerde processen van de realiteit van het leven.

Wat moet gebeuren is het dagelijks leven bevrijden van zijn functionele beperkingen. Het moet weer magisch worden gemaakt door het vrije spel van voortdurende creatie van nieuwe situaties, wat het verwerpen van elke reeds bestaande ‘politiek’ betekent. De actionistische wanorde, radicalisering, ont-vervreemding, de omkering van waarden en de speelse enscenering van concrete alledaagse situaties moeten het bewustzijn van de betrokkenen losrukken uit de lethargie van het ‘spektakel’ en leiden tot een permanente revolutie.’ [Vertaling thh.]

Dit alles staat evenwel niet los van theoretische activiteiten als analyse en kritiek. Al met al was het onderwijl niet meer gekomen van een nummer 13 van het tijdschrift IS (de twaalf nummers die wel verschenen zijn, kan men op internet raadplegen, klik HIER), maar Guy Debord had er al wel zijn De zieke planeet voor geschreven…

De zieke planeet

‘‘Pollution’ (vervuiling) is vandaag de dag in de mode, net als revolutie. Het neemt het hele leven van de maatschappij over en is illusoir vertegenwoordigd in het spektakel. Het is een saai geklets in een overvloed aan foutieve en mystificerende geschriften en toespraken, en het knijpt eigenlijk iedereen de keel dicht. Het wordt overal blootgelegd als een ideologie, en het wint terrein als een echt proces.

De twee tegenstrijdige bewegingen, de hoogste fase van de marktproductie en het project van de totale ontkenning, die op zich ook rijk is aan tegenstrijdigheden, groeien samen. Het zijn de twee kanten waarmee hetzelfde langverwachte historische moment zich manifesteert en vaak wordt voorzien onder ontoereikende deelfiguren: de onmogelijkheid om het functioneren van het kapitalisme voort te zetten.

Het tijdperk heeft alle technische middelen om de levensomstandigheden op aarde absoluut te veranderen. Tegelijk is dit het tijdperk dat, door dezelfde afzonderlijke technologische en wetenschappelijke ontwikkeling, alle middelen van controle en mathematisch onbetwistbare voorspelling in huis heeft om precies te meten waartoe en wanneer de automatische groei van de vervreemde productiekrachten van de klassenmaatschappij leidt. Dat laatste wil zeggen, het is in staat de snelle achteruitgang van de levensomstandigheden zelf te meten en wel in de meest algemene en triviale zin van het woord.

Terwijl idioten uit het verleden nog steeds ruziën over, en tegen, een esthetische kritiek op dit alles, en geloven dat ze modern zijn door zich met hun eeuw te vereenzelvigen, door te verkondigen dat de autoroute of de gemeente Sarcelles ieder hun schoonheid hebben. Die zou men volgens hen  de voorkeur moeten geven boven het ongemak van de ‘pittoreske’ oude wijken. Dezelfde lui wijzen er serieus op dat de hele bevolking beter eet, ondanks de nostalgie naar lekker eten. Het probleem van de achteruitgang van het hele natuurlijke en menselijke milieu is al volledig opgehouden te bestaan op het niveau van de zogenaamde oude kwaliteit, esthetiek of anderszins, om radicaal het probleem te worden van de materiële bestaansmogelijkheden van de wereld die een dergelijke beweging nastreeft. De onmogelijkheid is in feite al perfect aangetoond door alle afzonderlijke wetenschappelijke kennis, die nu alleen nog maar de deadline bespreekt; en de lapmiddelen die, als ze stevig worden toegepast, de deadline enigszins kunnen terugdraaien. Een dergelijke wetenschap kan de wereld die haar heeft voortgebracht alleen maar begeleiden en houdt haar in de richting van vernietiging; maar ze wordt gedwongen dit te doen met open ogen. Het toont dus, tot op zekere hoogte, karikaturistisch de nutteloosheid van kennis zonder werkzaamheid. [..]

De leiders van de maatschappij zijn nu verplicht om over vervuiling te praten en deze te bestrijden (omdat ze immers op dezelfde planeet leven als wij; dit is de enige zin waarin we kunnen aanvaarden dat de ontwikkeling van het kapitalisme in feite een zekere versmelting van klassen heeft bereikt) en deze te verbergen: omdat de eenvoudige waarheid van de aanwezige overlast en risico’s voldoende is om een immense factor van opstand te vormen. Ze levert een materialistische eis van de uitgebuitenen, net zo belangrijk als de strijd van de proletariërs van de 19e eeuw voor de mogelijkheid om te kunnen eten. Na het fundamentele falen van alle reformismen uit het verleden – die allemaal een definitieve oplossing voor het klassenprobleem nastreefden – is er een nieuw reformisme aan het ontstaan dat aan dezelfde behoeften voldoet als de vorige: het oliën van de machine en het openen van nieuwe winstkansen voor hightechbedrijven. De modernste industriële sector werpt zich op de productie van verschillende lapmiddelen tegen vervuiling omdat daar een nieuwe afzetmarkt voor te vinden is. Deze is des te winstgevender omdat een groot deel van het door de staat gemonopoliseerde kapitaal daar moet worden gebruikt en geëxploiteerd. Maar dit nieuwe reformisme heeft op voorhand de garantie dat het mislukt, om precies dezelfde redenen als eerdere reformismen. Zij zullen echter volhouden dat er een radicale verschil is vanwege het gebrek aan tijd.

De ontwikkeling van de productie is tot nu toe volledig beschouwd als een prestatie van de ‘politieke economie’. Die prestatie is te observeren: de ontwikkeling van de ellende die het leefmilieu zelf is binnengevallen en beschadigd heeft. De maatschappij waarin arbeiders zichzelf op het werk doden [‘Werken is dodelijk’; thh.]en waar ze slechts hoeven na te denken over het resultaat. Dit geeft hen het algemene resultaat te zien en in te ademen: vervreemd werk, dat wil zeggen het resultaat in de hoedanigheid van de dood. In de maatschappij van de door-ontwikkelde economie is alles in de sfeer van de economische goederen terechtgekomen. Zelfs water uit natuurlijke bronnen en stadslucht zijn dat. Alles is economisch kwaad geworden. De ‘volledige ontkenning van de mens’ heeft zijn perfecte materiële afsluiting bereikt. Het conflict tussen de moderne productiekrachten en de relaties van de productie, burgerlijk of bureaucratisch, van de kapitalistische samenleving is de laatste fase ingegaan. De productie van niet-leven is in een steeds sneller tempo doorgegaan met het lineaire en cumulatieve proces. Waar het een laatste drempel in zijn ontwikkeling heeft overschreden, zal het nu rechtstreeks tot de dood leiden. [..]

De zogenaamde ‘beheersing van de vervuiling’ door de staat en de regelgeving, zal vooral nieuwe specialisaties, ministeriële diensten, banen en bureaucratische vooruitgang creëren. En de doeltreffendheid ervan zal in verhouding staan tot de middelen. Het kan alleen maar echt tot verandering leiden, door het huidige productiesysteem in zijn wortels te transformeren. En het kan alleen grondig worden aangevat wanneer alle beslissingen, die democratisch en met kennis van zaken door de arbeiders worden genomen, te allen tijde door de arbeiders zelf worden gecontroleerd en uitgevoerd (schepen zullen bijvoorbeeld onvermijdelijk hun olie op zee dumpen zolang ze niet onder het gezag van echte zeelieden-raden staan). [..]’.

De oplossing ligt niet bij de kapitalisten. Als slotzin formuleert Guy Debord immers: ‘Door alles, met uitzondering van onszelf, over te dragen aan de enige macht van de arbeidersraden, die te allen tijde de hele wereld bezitten en weer opbouwen, dat wil zeggen, aan een nieuwe legitimiteit, aan een echte rationaliteit.’ [Vertaling thh.; integraal in het Frans op internet te lezen, klik HIER.]

Voor discussie!

Hydra merkt in zijn ruime inleiding bij het artikel over Guy Debord op, dat zijn manuscript over onze zieke planeet uit 1971 ‘een bijzondere maar ook nog verrassend actuele tekst is uit een tijd toen nog over de bedreigde natuur werd gedacht in termen van ‘smog’, ‘zure regen, ‘vervuiling’ en ‘gat in de ozonlaag’. Over de opwarming van de aarde had men het toen nog nauwelijks.’ Hydra vervolgt met erop te wijzen, dat begin jaren 1970 ‘in kringen van de Situationistische Internationale (met name Debord en Sanguinetti) al een bewustzijn leeft over de dramatische en cruciale gevolgen van de schade die de kapitalistische warenproductie toebrengt aan de bestaansvoorwaarden en de natuurlijke grondslag van de samenleving’. Daarnaast noemt de Franse auteur Clément Homs Guy Debord in een artikel van hem uit 2006 de ‘vader van de  décroissance’ met als opdracht: bevrijdt de groei van de vervreemdende productiekrachten (voor het artikel zie 1libertaire.free.fr/DebordPeredeladecroissance01.html, een overigens niet beveiligde hyperlink). Wat de discussie aangaat, wil ik nog wijzen op het themanummer van de AS134/135 (zomer 2001) Guy Debord en het situationisme.

Met de marxe invalshoek van Debord, zoals die bij hem is te signaleren, is er een aanvulling op te merken op de al vóór Debord (1971) ontwikkelde milieukritiek van bijvoorbeeld Provo (1965-1967)… It was all-in the air! Iemand die een sterke verwerking demonstreert van het marxe gedachtengoed in relatie tot de verwerping van het destructieve, dodelijke kapitalisme, is de actieve filosoof Anselm Jappe (zie de bespreking van zijn boek over die kwestie, klik HIER). Van dezelfde auteur is bekend een tekst over de actualiteit van Guy Debord. Kortom, er is heel wat te lezen en te bediscussiëren over een onderwerp dat er een halve eeuw over heeft gedaan om echt actueel te worden…

Thom Holterman

* Een dergelijke kreet kan erop rekenen te worden afgedaan als ‘sterk overdreven’. Maar we zijn nu een halve eeuw verder en we blijven in Frankrijk. Daar vond de Franse econoom Jean-Claude Delgènes het vruchtbaar in 1989 een instituut op te zetten genaamd  Technologia. Dat ging zich bezighouden met evolutie en preventie van risico’s gekoppeld aan beroepsactiviteiten. In feit is deze omschrijving een eufemisme voor werk-gerelateerde suïcide (zelfmoord). Een eerste grote activiteit voor Technologia was de explosie van de chemische fabriek AZF in de stad Toulouse in 2001 (29 doden, 2500 zwaargewonden, 8000 lichtgewonden). Andere zaken volgden zoals van 2007-2010: zelfmoordcrisis in het Technocentre van de autofabriek Renault en in 2009: zelfmoordgolf bij France Telecom. In 2013 werd het ‘Observatoire national du suicide’ opgezet en in 2014 werd de campagne gestart voor erkenning van het uitputtingssyndroom als beroepsziekte (burn-out). Werken, dat wil zeggen vervreemd werken is dodelijk. (Zie ook het Franse weekblad Marianne van 12-18 oktober 2018.)

Dat werken dodelijk is, zoals roken dat is – maar dat wordt openlijk geafficheerd op het pakje –, weten we allemaal. En de Arbowet dan? Die is er om te omzeilen in een neoliberale wereld, zo lijkt het onder meer in de bouwsector na instorting van een parkeergarage in Eindhoven. De constatering van een onderzoeksraad: ‘Prijs krijgt in bouw vaak voorrang op veiligheid bouwvakkers’.

De dood zit overal in vervreemde arbeid, zoals ook in het agrarisch bedrijf. Onder het mom van ‘modernisering’ moest de boer een nog grotere tractor enz. aanschaffen en zich nog meer binden aan één agrochemische multinational voor zijn kunstmest, zijn granen, zijn pesticiden (‘La mort est dans le pré’, zo luidt het artikel in Le Monde libertaire nr. 1799, oktober 2018), waarin dit proces wordt beschreven. Sinds de jaren 1990 is de Franse boer ‘leider van een onderneming’ (‘boerderij’ is een ouderwets woord). Hij werkt voor de bank en voor de multinational. Zijn vrouw moet buitenshuis werken. Haar verdiensten gelden als compensatie van het feit dat de agrarische activiteit wel verhoogde productiecijfers kent, maar het inkomen daaruit is verlaagd. En wat blijkt? Frankrijk verliest jaarlijks 600 boeren aan zelfdoding, wat vooral komt omdat ze financieel geen uitweg meer zien (cijfer ontleend aan Foodlog.nl). Een samenvattend artikel over zelfmoord als ‘risico van het vak’ is te vinden in Marianne van 1 – 7 februari 2019, getiteld ‘Le suicide, un risque du métier’. [ThH]