Ga naar de inhoud

Globalizeuren voor beginners

De Volkskrant, Trouw en NRC bespreken Joseph Stiglitz’ ‘De perverse globalisering’

17 min leestijd
Placeholder image

Dit artikel verscheen in de jongste uitgave van Extra!, blad voor onderzoek en analyse van de Nederlandse media. website:

Koning, Keizer, Globalis’,
Recenseren is geen kattenpis.
(Anonymus, 398 a.d.)

De econoom Joseph Stiglitz is oud vice-president van de Wereldbank, oud-topadviseur van Bill Clinton en Nobelprijswinnaar. De recente publicatie van zijn boek, De perverse globalisering, in het Nederlands was voor zowel de Volkskrant als Trouw aanleiding om een uitgebreide recensie op te nemen. Het NRC Handelsblad pakte het iets bescheidener aan met een korte bespreking. Gezien de ‘actualiteit’ van het onderwerp globalisering, en de ‘vermaardheid’ van Stiglitz komen die ingeruimde kolommen wel vol, zou men denken. Vol met wat, is de vraag. De recensenten van de drie dagbladen situeren Stiglitz’ boek in de context van het huidige globaliseringdebat. Hun weergave van dit debat laat echter nogal wat te wensen over.

Sitalsings sage
Sheila Sitalsing gaat in haar recensie in de Volkskrant (28 juni 2002) verreweg het diepste in op het thema globalisering. Zij vergelijkt Stiglitz’ boek met twee andere onlangs verschenen werken over dit thema; de boeken van George Soros (Globalisering) en Jean-Francois Rischard (High Noon. 20 Global Problems, 20 Years to Solve Them). Op haar weergave van de context van het globaliseringdebat valt echter het een en ander aan te merken.
Allereerst schetst zij de achtergrond waartegen de boeken geïnterpreteerd dienen te worden: het denken over mondiale vraagstukken, zowel in de internationale economische instanties als op straat. Zij stelt vast dat de multilaterale instituten, het IMF, de Wereldbank en de Wereldhandelsorganisatie (WTO) niet in staat zijn mondiale problemen (honger, aids, migratie, armoede, ontbossing) het hoofd te bieden. Sitalsing beweert dat dit inmiddels bijna ‘mainstream-denken’ is geworden. Bijna, maar nog net niet helemaal. De Nederlandse media geven er nauwelijks blijk van dit zogenaamd alomtegenwoordige gedachtegoed op waarde te schatten. In bijvoorbeeld de berichtgeving over de crisis in Latijns-Amerika wordt vrijwel geheel voorbijgegaan aan de rol van het IMF en de Wereldbank. Het is typerend dat er een dissident als Stiglitz, die wegens zijn kritiek op het IMF de laan uit werd gestuurd, nodig is om een boekje open te doen over het IMF-beleid. De ‘mainstream’-economen babbelen immers nog steeds mee met de stroom verhalen over het ‘zelfregulerend vermogen van de markt.’ Volgens Sitalsing speelt de verandering in het denken over mondiale vraagstukken (“een kleine revolutie”) zich “aan het oog onttrokken” af. Als deze verandering zich aan het oog (van de Nederlander) onttrokken afspeelt, hoe is die verandering dan ‘mainstream-denken’ geworden? Een kleine tegenstrijdigheid.
Sitalsing veronderstelt in haar stuk dat de lezer van haar recensie allang weet wat de fundamentele bezwaren tegen het beleid van IMF, Wereldbank en WTO zijn. De media bieden hun lezers echter weinig analyses over van wat globalisering nu precies inhoudt. Op die manier verhinderen ze elk debat dat verder gaat dan ‘lang leve de globalisering’ of ‘fuck the system’. Een typisch voorbeeld van de berichtgeving is een artikel in de Volkskrant van 19 juni 2002, waarin wordt vastgesteld dat de armoedeval in de armste landen steeds hardnekkiger wordt, maar waarin het verband met het beleid van IMF, WTO en Wereldbank gewoonweg wordt weggelaten. Er wordt slechts gerefereerd aan de desastreuze gevolgen van ‘een programma van bezuinigingen’. Wie zouden dat programma toch hebben opgelegd? Het is op zijn minst opmerkelijk (zo niet alarmerend) dat de instituten die de laatste twee jaar zo hoog van de economische toren blazen over armoedebestrijding zelf bijdragen aan de armoedeval. Daarnaast schenken de dagbladen nauwelijks inhoudelijk aandacht aan de toenemende kritiek die vanuit diverse kringen wordt geformuleerd ten aanzien van de internationale investerings- en handelsverdragen. (Er zijn altijd uitzonderingen. Zoals bijvoorbeeld het Financieel Dagblad, dat op 13 november 2001 George Soros’ kritiek op de WTO opnam. Maar dat is slechts één artikel van één criticus). Als Sitalsing dus beweert dat “Stiglitz alomtegenwoordig is,” heeft ze het duidelijk niet over zijn kritiek.
Waarschijnlijk spreekt Sitalsing over ‘mainstream-denken’, omdat zij de invloed van de globaliseringbeweging ten onrechte hoog inschat. “Lang voordat de beweging groot en mediageniek werd, waren er al voedselopstanden in arme landen, maar pas toen witte, rijke kinderen met stenen gingen gooien en de oproerpolitie ook hen beschoot, kreeg het protest politiek gewicht”, stelt zij. En inderdaad, al decennia lang (vanaf de jaren ’70) is er in de arme landen verzet tegen het opdringen van economische maatregelen door het Westen. Maar óók uit het Westen kwam toen al verzet. De protesten zijn geen nieuw verschijnsel. Er werd alleen nauwelijks aandacht aan geschonken. Een zeer typerend voorbeeld was het verzet tegen het Multilaterale Verdrag voor Investeringen (MAI, waarover vanaf 1995 werd onderhandeld). De MAI zou moeten dienen als wereldgrondwet voor de internationale investeringen, waarbij wetgeving ondergeschikt zou zijn aan de winst op investeringen. (Lokale) overheden die wetgeving zouden aannemen die ten koste zou gaan van de winst, zouden het bedrijf in kwestie volledig dienen te compenseren. Dit verdrag sneuvelde door de ‘globale’ inzet van NGO’s en activisten. In Nederland was het niet mogelijk om enig journalist te informeren over de MAI, terwijl er toch zo’n tweeduizend hanenkammen salonanarchisten, krakers en andere halve gare wereldverbeteraars al anderhalf jaar lang bezig waren om hiervoor aandacht te vragen. Zelfs achteraf besteedden de Nederlandse media er geen aandacht aan (zie Extra! nummer 3 “WTO: Ideologie, macht en de arme landen”).
Sitalsing heeft gelijk wanneer ze opmerkt dat de aandacht voor de protestbeweging de laatste jaren groter is. Maar de focus in de berichtgeving ligt op de stenengooiende actievoerders en de gewelddadige reactie van de oproerpolitie. Dat is niet de reden voor de media-aandacht, want die groepjes stenengooiers zijn er al langer. De ware reden is dat de protesten niet meer te negeren waren, omdat de globaliseringbeweging zich internationaal en in grote getale heeft georganiseerd. In 1998, lang voordat ‘The Battle of Seattle’ aan de orde was, sprak een journalist van de Londense Financial Times – de belangrijkste bron voor de financiële wereld – zijn bezorgdheid uit over het groeiend aantal mensen dat kritiek had op de internationale investerings- en handelsverdragen. Hij waarschuwde ervoor dat de ‘netwerkguerilla’s’ hun krachten gebundeld hebben. En voilá, hij heeft gelijk gekregen.
De media-aandacht die er is, leidt af van de kwesties waar het werkelijk om gaat. ‘Mediageniek’ is de beweging alleen vanwege de relletjes. Aandacht voor inhoudelijke punten is er niet. Sitalsing suggereert met haar bewering over “bijna mainstream-denken” echter dat dat wel zo is.
Vervolgens presenteert de recensent in haar stuk een aantal aannames als feiten, terwijl het geen feiten zijn. Ten eerste: ” […] dankzij de ‘darwinistische’ vrije markten zijn de twintig rijkste landen in veertig jaar tijd veertig keer rijker geworden dan de armste landen.” Dit heeft natuurlijk niets te maken met de zogenaamde vrije markt. De economische besluitvorming van bijvoorbeeld WTO wordt gedomineerd door de rijke landen. De UNDP stelt in haar Human Development Report 2002, zo vermeldt de Volkskrant op 24 juli jongstleden (op de voorpagina nota bene!), “dat de bestaande handelsbeperkingen die invloed van de rijke landen weerspiegelt: zo zijn importheffingen die geïndustrialiseerde landen hanteren voor producten van ontwikkelingslanden gemiddeld vier keer zo hoog als die op goederen van andere geïndustrialiseerde landen”. En: “De leden van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) geven een miljard dollar per dag uit aan landbouwsubsidies -meer dan zes keer zoveel als aan ontwikkelingshulp.” Hoezo ‘vrije markt’? Er is totaal geen sprake van een ‘vrije markt’, dat is een hardnekkig in stand gehouden mythe. Als markten echt vrij zouden zijn, dan zouden alleen de sterkste bedrijven overleven. Een werkelijk vrije markt (die in alleen in theorie bestaat) zou per definitie darwinistisch zijn. De term “darwinistische vrije markten” is dus een tautologie. Stigliz ontmaskert in zijn boek de mythe van de vrije markt, dus Sitalsing had wat inzichtelijker kunnen zijn. Het rapport van de UNDP brengt trouwens niets nieuws, het bevestigt slechts officieel wat helaas veel mensen nog niet wisten. De Volkskrant kan niet om het rapport heen, natuurlijk.
Ten tweede: Sitalsing stelt in de ondertitel dat ‘de zittende macht machteloos is geworden in de grenzeloze wereld.’ Uit haar stuk blijkt dat zij met ‘de zittende macht’ de overheden van soevereine naties bedoelt. Correct, hun gezag is in verregaande mate beperkt. Maar die andere ‘zittende macht,’ de “ondernemingen met vestigingen in tientallen landen,” zoals Sitalsing ze noemt, de “netwerken van NGO’s,” die “zich steeds minder aantrekken van nationale grenzen, wetgeving en belastingheffing,” zitten steviger dan ooit in het zadel. Als we staten en ondernemingen beiden als economische eenheden beschouwen, dan tellen de honderd grootste eenheden in de wereld 49 nationale overheden en 51 multinationals. Een betere ondertitel voor haar stuk zou dan ook zijn: “De grenzeloze macht van de multinationals.”
In tegenstelling tot vele andere journalisten en recensenten, geeft Sitalsing er gelukkig blijk van te weten dat de globaliseringbeweging geen homogene, relschoppende groepering is, waarop een scala aan uiterst transparante vooroordelen van toepassing is. Zij kenschetst de protestbeweging als een “wonderlijk amalgaam van geitenwollensokken-wereldverbeteraars (vooruit dan maar, meestal blijft het hierbij), professionele voorvechters van transparant bestuur en een eerlijker verdeling van de welvaart (zou zij hiermee Stiglitz bedoelen?), beroeps-hooligans (niet te vergeten!), libertaire geesten die een grenzeloze wereld willen, en ultranationalisten die zich keren tegen elke vorm van open grenzen.” En zij vervolgt; “Met klassiek links-rechtsdenken heeft deze lappendeken, die ten onrechte ‘anti-globalistisch’ of ‘globofoob’ wordt genoemd, weinig meer te maken.” Bravo!
Na haar inleidende betoog gaat Sitalsing over tot de inhoudelijke bespreking van de boeken. Zij stelt vast dat de vraagstukken die de drie auteurs aansnijden zich niet “in een ideologische mal laten drukken”. Deze opmerking herbergt de subtiele veronderstelling dat de protestbeweging de vraagstukken wél in een ideologische mal duwt (anders had ze die zin achterwege kunnen laten), en dat Stiglitz, Soros en Rischard op neutrale wijze de feiten brengen. Vreemd, want heeft Sitalsing niet min of meer aangegeven dat mensen als de drie academici in kwestie ook deel uitmaken van het ‘wonderlijke amalgaam’ dat de protestbeweging is? Ik hoor wat rammelen. Ook in Sitalsings stuk kruipt het kunstmatige onderscheid tussen de ideologisch gemotiveerde horden van de protestbeweging en de respectabele, feitenbrengende academici via een achterdeurtje heimelijk weer binnen.

Kochs klakkeloze kolder
Was Sitalsings weergave van de globaliseringbeweging schijnbaar genuanceerd, Han Koch bezigt al in de eerste alinea van zijn recensie in Trouw de heersende vooroordelen. “Op zichzelf is globalisering goed noch slecht, stelt Stiglitz in zijn jongste boek. En na die zin zullen veel antiglobalisten (daar gaan we weer!) die in Seattle, Praag, Genua en Washington demonstreerden tegen de internationale instellingen -IMF, Wereldbank en de Wereldhandelsorganisatie op één hoop gooiend- het boek snel sluiten. Zij vinden de globalisering per definitie fout.” Deze voorstelling van zaken is pertinent onjuist. Zoals Sitalsing het al treffend zei, de globaliseringbeweging is een wonderlijk amalgaam. Als Koch de afgelopen twintig jaar eens de moeite had genomen om een boekje te lezen van een van de vele critici van de multinationale instituten, in plaats van de vooroordelen van zijn eigen krant klakkeloos over te nemen, dan had hij geweten dat de wereld toch iets complexer in elkaar steekt. De globaliseringbeweging protesteert “tegen de internationale instellingen”, tegen hun wanbeleid en ondemocratische besluitvorming. Zij vragen aandacht voor de feiten: de toenemende armoede, conflicten, infectieziekten, milieuaantasting, enzovoorts, en het klaarblijkelijke onvermogen van de instellingen deze problemen op te lossen. En inderdaad, er zijn ook
activisten die deze instituten als veroorzaker van al dit leed zien.
Kochs voorstelling dient een bepaald doel. De ‘antiglobalistische beweging’ riekt naar ideologisch onraad, althans, zo is het geconstrueerde beeld. Om Stiglitz voor vol aan te kunnen zien, dient hij expliciet gedistantieerd te worden van dit stelletje ongeregeld. Koch, en met hem vele anderen, is niet in staat zijn beeld van de globaliseringbeweging overeenkomstig de werkelijkheid bij te stellen, zelfs niet nu een kundig man als Stiglitz zich achter het gedachtegoed van het gros van deze beweging schaart. Dus brengt hij een kunstmatig onderscheid aan waar geen discussie over mogelijk is. Voor het geval het nog niet helemaal tot de lezer doorgedrongen was, wendt Koch dit vrij doorzichtige staaltje propagandistische retoriek nog tweemaal aan. Hij geeft aan dat Stiglitz pleit voor een sociaal contract dat zou moeten luiden: “de armen delen in de baten van de samenleving wanneer deze groeit, de rijken delen in de pijn van de samenleving in tijden van crisis”. En dan komt de steek: “De zin is even te lang voor een spandoek, maar menig demonstrant zal zich door de tekst geïnspireerd weten.”
In de slotalinea moet Koch nog eenmaal uithalen naar de globaliseringbeweging ditmaal naar aanleiding van het feit dat in het boek van Stiglitz een kritisch hoofdstuk over de Wereldbank ontbreekt: “Dat maakt het boek voor de antiglobalist die voor de gebouwen van 19th street in Washington staat, toch wat minder boeiend. Die betoger veegt immers nog altijd IMF en Wereldbank op één hoop, ook al kan Stiglitz nog zoveel begrip voor de antiglobalistenbeweging opbrengen.” Koch gooit het IMF en de Wereldbank kennelijk niet op één hoop, maar dat blijkt uit niets anders dan dat hij opmerkt dat Stiglitz heeft nagelaten deze instelling kritisch onder de loep te nemen. Waarom IMF en Wereldbank niet (of juist wel) op een hoop gegooid zouden kunnen worden, weet Han Koch zelf waarschijnlijk niet. Hij geeft er althans geen blijk van het te weten. Hij had de spaarzame ruimte van de laatste alinea ook kunnen gebruiken om het verschil tussen Wereldbank en IMF aan te geven, waarmee hij dan ook meteen zijn kritiek had gefundeerd. Daarvoor had hij bijvoorbeeld te rade kunnen gaan bij Mark Weisbrot, publicist voor onder andere Z-magazine (www.zmag.org), die zeer inzichtelijk uiteenzet wat de aard van de macht van de Wereldbank is. De Wereldbank heeft allereerst invloed, omdat zij bijvoorbeeld in 2001 circa 17 miljard dollar uitleende. Maar de grootste invloed van de bank bestaat eruit dat zij een van de belangrijkste leden is van het kartel van geldschieters (‘creditors’cartel’) dat geleid wordt door het IMF. “Dit kartel monopoliseert internationale kredietmarkten op dezelfde manier als de OPEC de productie en distributie van olie monopoliseert.” Eenvoudig gezegd komt het er dus op neer dat als de regering van een ontwikkelingsland geen goedkeuring heeft van het IMF, zij niet in aanmerking komt voor de meeste leningen van de Wereldbank, andere multilaterale instituten, rijke regeringen en het bankwezen.1 Zou de ‘antiglobaliseringbeweging’ daarom IMF en Wereldbank op één hoop gooien…?
Het staat in ieder geval vast dat Koch weigert de door hem geconstrueerde ‘antiglobaliseringbeweging’ serieus te nemen. Gelukkig (?) kan hij niet om Stiglitz, en “de kritische economen Paul Krugman en Jeffrey Sachs vóór hem” heen. Had hij zich maar beperkt tot zijn heldere uiteenzetting van de argumenten in Stiglitz’ boek en zijn kritiek dat de rol van de Verenigde Naties en de Wereldbank onderbelicht zijn gebleven. Nu is de lezer niet in staat een oordeel te vellen over het boek van Stiglitz, maar blijft hij achter met de prangende vraag of hij nu een BigMac moet halen bij McDonalds of er een steen door de ruit moet gooien.

Van Bergeijks heilige huisjes
Sitalsing en Koch nemen in ieder geval Stiglitz’ kritiek serieus. Dat is uiteindelijk ook de beste reden waarom je zijn boek zou lezen. NRC-recensent Peter van Bergeijk verwerpt daarentegen Stiglitz’ kritiek volkomen. Hij maakt geen expliciet onderscheid tussen Stiglitz en de ‘antiglobalisten’. De enige hint die hij geeft is dat hij Stiglitz (de man heeft nu eenmaal de Nobelprijs voor de Economie gewonnen) een ‘respectabele klokkenluider’ noemt, zoals de titel van de recensie luidt. Dat in tegenstelling tot de rest van het schorriemorrie dat zich luidruchtig op de straten ophoudt, waaraan hij geen woord vuil maakt.
Het feit dat Stiglitz een uitstekende staat van dienst heeft in het internationale bankwezen en toch ongezouten kritiek levert op zijn voormalige collega’s is voor Bergeijk moeilijk te verteren: “een topwetenschapper onwaardig.” Het boek van Stiglitz vindt hij om die reden een “faliekante mislukking.” Hij noemt Stiglitz’ boek weliswaar “een initiatief tot inhoudelijke discussie,” maar deze is “tot mislukking gedoemd als men die discussie vanaf het begin kruidt met beledigingen en insinuaties.” Hij heeft er geen goed woord voor over. “Stiglitz slaat in Globalization and its discontents ongenuanceerd om zich heen in de zelfgenoegzame stijl van de Nobelprijs-laureaat die het allemaal beter weet. Hij trekt daarbij de goede naam van integere en gekwalificeerde beleidsmakers in twijfel en voor zover dat valt te overzien [cursivering AW] gebeurt dat volkomen ten onrechte of ten minste zonder overtuigend bewijs.” Van Bergeijk noemt toch een goede reden om het boek te lezen: “het gegeven dat Kenneth Rogoff, hoofd economisch onderzoek van het IMF, het boek in een felle en persoonlijke aanval op de index heeft geplaatst. Een boek van een Nobelprijswinnaar dat niet gelezen mag worden van een top IMF-man: een betere aanbeveling bestaat haast niet.” Smullen dus. De open brief van Rogoff aan Stiglitz staat overigens op de website van het IMF (www.imf.org).
De crux van de recensie van Van Bergeijk is dat hij Stiglitz’ aanval op een van de heilige huisjes der wereldeconomie ongehoord, onrechtmatig en onovertuigend vindt. Ten eerste vindt hij de manier waarop Stiglitz de “gekwalificeerde beleidsmakers” aanvalt onfatsoenlijk. Hij heeft de economen van IMF en Wereldbank hoog in het vaandel staan. Je kunt het natuurlijk voor hetzelfde geld prijzenswaardig noemen dat Stiglitz deze godheden van de economische wetenschap in twijfel trekt. Vervolgens stelt hij dat Stiglitz geen rechtmatige en overtuigende bewijzen levert die zijn kritiek zouden rechtvaardigen. Ik mis op mijn beurt Van Bergeijks bewijs voor deze stelling.
Hij geeft zelf aan dat het eigenlijk “nauwelijks valt te overzien” of Stiglitz kritiek rechtmatig is. Als Van Bergeijk dat niet kan overzien, hoe is hij dan in staat om Stiglitz’ kritiek in twijfel te trekken? Het boek van Stiglitz staat vol met voorbeelden over wat er mis is met het IMF en de geprefereerde vorm van globalisering. Het minste wat Van Bergeijk had kunnen doen, is een van deze voorbeelden gebruiken om aan te tonen dat het boek een “faliekante mislukking” is. Het is een goede recensent onwaardig deze aantijgingen te doen zonder ze met argumenten te funderen.
Tot slot is Van Bergeijk van mening dat Stiglitz niets nieuws brengt. Immers: “de kosten van globalisering worden binnen de economische professie al geruime tijd serieus onderkend.” Nu zijn er dus twee mogelijkheden: óf het boek is een “faliekante mislukking” waarbij de “goede naam van integere en gekwalificeerde beleidsmakers” in twijfel wordt getrokken “zonder overtuigend bewijs”, óf het boek gaat over reële problemen die “binnen de economische professie al geruime tijd serieus onderkend” zijn. De lezer blijft in vertwijfeling achter. Van Bergeijk beperkt zich tot het volgende non-argument: “de internationale beleidswereld wordt niet bevolkt door ideologen die achter het neoklassieke marktdenken aan hollen en blind zijn voor de negatieve kanten van globalisering.” Stiglitz zegt ‘welles!’ en ondersteunt dat met geldige argumenten. Van Bergeijks enige repliek is ‘nietes!,’ gevolgd door een reeks van non-argumenten.
Laten we Van Bergeijks stelling eens spiegelen: “de internationale globaliseringbeweging wordt niet bevolkt door ideologen die achter het neomarxistische gedachtegoed aan hollen en blind zijn voor de positieve kanten van globalisering.”

Bronnen:
van Bergeijk, Peter, ‘Respectabele klokkenluider’, in: NRC Handelsblad, 19-7-2002, p.26.
Koch, Han, ‘De lange arm van het Witte Huis’, in: Trouw, 29-6-2002.
Sitalsing, Sheila, ‘Een kalkoen stemt niet graag voor Kerstmis. De zittende macht is machteloos in de grenzeloze wereld’, in: de Volkskrant, 28-6-2002, p.24.

Noot 1) Weisbrot, Mark, ‘World Bank Opposes Changing Loans to Grants for Poor Countries’, in: Znet. Global Economics Watch, www.zmag.org, 19 maart 2002.

(Dit artikel was oorspronkelijk op GlobalInfo gepubliceerd door Anna Windgassen.)