Ga naar de inhoud

Coronavirus En De Structurele Uitputting Van Het Kapitalisme

Zal de coronacrisis de doodsklok luiden voor het kapitalisme? Zal dit het einde betekenen van de industriële en consumptieve samenleving? Sommigen vrezen het, anderen hopen het. Met de coronapandemie is een onverwachte economische crisisfactor ontstaan. Onverwacht? We zullen zien. Het essay dat vier Franse ketterse, marxistische auteurs, Anselm Jappe, Sandrine Aumercier, Clément Homs et Gabriel Zacarias, schreven gaat in op die kwestie.

8 min leestijd

(Door Thom Holterman, oorspronkelijk verschenen op Libertaire Orde)

Het gaat over het begrijpen van het verband tussen de huidige situatie door de coronapandemie ontstaan en de structurele uitputting van het kapitalisme. In het verlengde daarvan wordt tevens de noodzaak beargumenteerd om aan de noodrem te trekken. De titel van hun boek luidt De virus illustribus. Crise du coronavirus et épuisement structurel du capitalisme (Over het illustere virus. Crisis van het coronavirus en de structurele uitputting van het kapitalisme). Hieronder een bespreking van het boek.

De auteurs

Het coronavirus wordt regelmatig als verschijnsel gepresenteerd dat het kapitalisme zodanig aantast, dat het in crisis komt te verkeren. Dit is een incorrecte voorstelling van zaken. Het gaat namelijk om ‘crisis-kapitalisme’: de kapitalistische crisis was er al ruim voor de uitbraak van covid-19. Dat is het uitgangspunt van de vier genoemde auteurs. In hun essay streven zij naar een ontrafeling van de complexe samenhang tussen de twee verschijnselen. En het laat zich raden dat zij geen overmatige aandacht aan gezondheidszorg zullen besteden, maar juist aan de inherent, zelfvernietigende kracht van het kapitalisme.

Dat ik de auteurs onder de categorie ‘ketterse’ marxisten schaar vloeit uit het volgende. Zij maken deel uit van de beweging ‘waarde-kritiek’ (‘value-dissociation critique’). Het betreft een internationale beweging die een radicale kritiek op het kapitalisme en het patriarchaat ontwikkelt op basis van een innovatieve herlezing van Marx (een uitleg over de waarde-scheiding vindt men op hun site Palim-psao; klik op: kritiek op de waarde-scheiding).

Reddingsoperaties kapitalisme

De structurele uitputting van het kapitalisme vindt in de ogen van de auteurs plaats vanaf de jaren 1960 (uiteraard wordt er al veel langer gedacht in termen van conjunctuurgolven en crisis in het kapitalisme; vergelijk economen als N. Kondratieff, J. Schumpeter, de eerste met zijn cycli, de tweede met diens ‘innovatie als creatieve destructie’). De uitputting waar de vier auteurs het oog op hebben, laat zich beschrijven in een uitwerking van hun theorie over waarde (ontleend aan een herlezing van Marx).

De complexiteit van de analyse heeft te maken met het feit dat het niet alleen gaat om (1) economie, maar ook om wat er zich binnen de maatschappij (2) ideologisch voltrekt en hoe (3) de staat zich tot dit alles verhoudt. In de economie ziet men activiteiten van (multinationale) ondernemingen zoals ‘dislocatie’ (verplaatsing van productie-eenheden naar lage lonen landen). Dit levert (grote) werkloosheid op, waarmee de categorie ‘nutteloze’ mensen wordt uitgebreid. De categorie vormt de verzameling van uitgeslotenen. Dit past binnen het bestaan van uitsluitingsideologieën, die men ziet floreren: racisme, antisemitisme, anti-Roma’s, sociaaldarwinisme. In het kader van de coronacrisis komen daar allerlei groepen bij, zoals ouderen, gepensioneerden, die door sommigen als ‘dor hout’ worden beschreven.

De relatie van de staat ten opzichte van de economie was er al een van ‘ingrijpen’, van ‘sturen’ (denk aan 2008, redden van banken). Daar komt nu de coronacrisis bij. Dit betekent dat je twee crisis hebt die door elkaar lopen: die van de volksgezondheid en die van het redden van het kapitalisme. Wat kort door de bocht kan je zeggen dat alles wat wordt gedaan om het crisis-kapitaal te redden weggegooid geld is. Waar men dus bij het beoordelen van statelijke maatregelen aan moet denken, is dat maatregelen ten behoeve van de volksgezondheid niet een dekmantel vormen van een reddingsoperatie van het kapitalisme.

Fictief kapitaal

De auteurs leggen in zeven hoofdstukken uit hoe een en ander in elkaar steekt. De kern daarvan is de volgende. Zoals al opgemerkt gaan zij uit van de interne tegenstelling van het kapitalisme die al in de jaren 1960 is op te merken. Met ondersteuning van het neoliberalisme wordt dan eindjaren 1970 het crisis-kapitaal geherstructureerd. Er wordt een nieuw accumulatie systeem ingericht dat rust op de exponentiële vermeerdering van fictief kapitaal. Dit wil zeggen dat het gaat om een vooruitlopen op toekomstige productie van meerwaarde. Je kan dus gerust zeggen dat het berust op drijfzand. Want het betreft een reeds ‘geconsumeerde’ toekomstige meerwaarde, die nooit zal worden geproduceerd (de intrinsieke tegenstelling binnen dit kapitalisme).

Dit crisis-kapitalisme wordt door de intrinsieke tegenstelling meer en meer leeggezogen. Daarover het volgende. De onmiddellijk verrichte arbeid in het productieproces als bron van produceren van waarde, neemt steeds meer af. Elk nieuw, verbeterd productieproces heeft steeds minder levende arbeid nodig om een groeiende hoeveelheid van verrijkt materiaal op te leveren. Kortom, de vervanging van menselijke arbeid door geautomatiseerde industriële productie, zuigt zijn eigen basis leeg. De concurrentiele logica daarvan is dat elke onderneming zal proberen door verlaging van de prijzen van zijn aangeboden waren, zijn concurrenten te vernietigen. Het kapitalisme is in die zin zelfdestructief en een maatschappij die zich van een kapitalistische economie bedient, werkt mee aan haar eigen ten gronde gaan (ze wordt als het ware in de draaikolk van de kapitalistische zelfdestructie mee gezogen).

Niet-essentiële productie

Wat er inherent misgaat in de kapitalistische economie staat los van covid-19. Dit betekent niet dat de coronacrisis geen ernstige zaak is. Integendeel. Zeker is, dat het een verschijnsel is, dat grote maatschappelijke inzet verlangt om er het hoofd aan te bieden. Langs die weg komen we weer bij de economie uit en het statelijke ingrijpen [echter: ‘wel mondkapjes, niet muilkorven’]. Een van de elementen die in het boek aandacht krijgt, gelet op de combinatie coronavirus/staat, is de benoeming van ‘niet-essentiële’ productie.

Door ingrijpen van staten als reactie op de pandemie (terugdringen van het besmettingsgevaar), is een groot deel van de productie, aangemerkt als ‘niet-essentieel’. Zo werden in menig land tijdens de eerste coronagolf alle productie industrieën van niet-essentiële goederen stilgelegd. Het productieapparaat werd daarmee zodanig afgeremd dat er een aangepaste ‘economische continuïteit’ kon bestaan op een lager niveau dan voor de coronacrisis. Dit had van doen met het besluit dat alleen de productie en distributie sectoren voor handelswaar actief bleven die als ‘essentieel’ benoemd waren. De vier auteurs gaan hierop in omdat het een ongekende actie was (nu met de tweede golf: is), dat ‘vele kapitalistische staten besloten het mondiale kapitalisme in coma te brengen’.

Zelf zie ik er de economische mogelijkheid in van een niet-gewelddadige revolutionaire actie à la Peter Kropotkin’s boek De verovering van het brood (1892; Nederlandse vertaling 1894, 1903, 2004). Kropotkin wees erop dat bij het fundamenteel wijzigen van de economische structuur van de maatschappij (sociale revolutie) er eerst en vooral gedacht moet worden aan het voortbrengen van: levensmiddelen, kleding, woningen (volkshuisvesting), infrastructuur (wegen en productiemiddelen) – om te blijven bij de ‘essentiële middelen’ die hij hoofdstuksgewijs in zijn boek behandelt. Ik wil hiermee wijzen op: het is zelfs in een niet-anarchistische sfeer mogelijk (en noodzakelijk) uit te zuiveren wat essentieel/niet-essentieel zal zijn en om het productieapparaat dáárop gericht te houden. Nooit in de geschiedenis van het kapitalisme is een dergelijke verdragende politieke beslissing genomen, aldus de vier auteurs. Ontegenzeggelijk heeft het ‘primaat van de politiek’ opgeleverd, dat de staten de ‘wetten van de markt’ buiten werking hebben gesteld.

De auteurs werken dit verder uit, waarbij zij tevens de rol van de staat beschrijven. Uiteraard krijgt de opbouw van een repressieapparaat daarbij de nodige aandacht. Opvalt is dat deze auteurs de situationistische kritiek van Guy Debord oppakken om er de actuele situatie mee te duiden (Guy Debord, De spektakelmaatschappij, 1967, Nederlandse vertaling 1976 ervan op internet te raadplegen in de uitgave van De Dolle Hond). Een aantal zaken die Debord formuleerde zijn, volgens de auteurs, in de actuele context als ‘vooruitlopende beschrijvingen’ te lezen. Zo schreef hij dat blijkt, dat de zichtbare materiële overvloed in de industriële maatschappijen alleen maar het probleem van het noodzakelijke (‘essentiële’) naar een ander niveau tilt – in plaats van het te passeren, zo schreef Debord al in 1967. Dat is precies wat de verdedigers van de technische voortuitgang wilden en nog steeds willen (het probleem van de vervalste progressie).

Het moge duidelijk zijn: de coronacrisis is door de vier auteurs geanalyseerd om een fundamentele kritiek op het kapitalisme te verwoorden. Niet ontkend wordt dat de coronacrisis een economische impact op de maatschappij heeft, maar die staat vanwege de immanente tendens van (zelf)destructie van het kapitalisme los van die crisis. Een boek om op dat punt te bestuderen.

Thom Holterman

Jappe, Anselm, Sandrine Aumercier, Clément Homs et Gabriel Zacarias, De virus illustribus. Crise du coronavirus et épuisement structurel du capitalisme, Éditions Crise & Critique, Albi, 2020, 199 blz., prijs 12 euro.