Ga naar de inhoud

Anarchie: ‘Zonder Regering’ – De Uitdaging Van Een Alternatieve Politiek

In een tijdperk waarin men zich wereldwijd bewust wordt van de noodzaak van een alternatieve politiek, stelt de Franse filosofe Catherine Malabou voor het filosofisch denken te richten op het anarchisme. Zij ziet er namelijk de enige visie in die ons in staat stelt de legitimiteit van zelfs de overheersing door de regering in twijfel te trekken. Tegelijk is het de enige visie die ons vertrouwen kan doen wankelen dat je leiding nodig hebt om te overleven.

14 min leestijd

(Door Thom Holterman, overgenomen van Libertaire Orde)

In haar boek Au voleur! Anarchisme et philosophie (Houdt de dief! Anarchisme en filosofie) bestrijdt Malabou, docente aan een Engelse en een Amerikaanse universiteit, de voornoemde legitimiteit vanuit haar visie op anarchie en anarchisme. Als filosofe is zij er mee bekend (eens was zij een medewerkster van de Franse filosoof Derrida) dat een aantal filosofen van de 20ste eeuw concepten van anarchie hebben ontwikkeld om de hedendaagse situatie van ethisch en politiek denken te begrijpen. Maar zo merkte zij, die filosofen pakten nooit door, zo zou ik het zeggen, naar het anarchisme. Merkwaardig dus, of niet…

Wat ik mij voorneem te doen is het volgende. Geopend wordt met een beschrijving van het anarchisme van Malabou zoals ik dat in haar boek vind. Vervolgens komt de opzet van het boek aan de orde. In dat boek treft men heel wat ‘weetjes’ aan, maar daar is het mij niet om te doen, reden waarom ik mij zal bezighouden met de ‘methodische inzichtverwerving’ zoals die is aan te treffen. Daarna ga ik kort in op de ‘gebruikelijke vijanden’ van het anarchisme en eindig met de paragraaf ‘Ik ben anarchist’.

Het anarchisme van Malabou

Om duidelijk te hebben waarover we schrijven is het goed het volgende op te merken. De term anarchie bestrijkt twee uitersten, wanorde en de hoogste vorm van orde (Élisée Reclus geciteerd door Malabou; p. 13). De tweede vorm (orde) is door meerdere anarchisten op uiteenlopende manieren in het kader van het anarchisme uitgewerkt. Vervolgens is de methodische opmerking van haar, waar zij eraan herinnert dat de gebruikelijke ‘lezing’ van de geschiedenis steeds verticaal is, van groot belang. Want aldoor vindt men daardoor een hiërarchische interpretatie van dominante posities.

In het anarchisme wordt verticaliteit verworpen. De politieke voorstelling gaat uit van horizontaliteit. Het anarchisme wijst verticaliteit af om wat het vertegenwoordigt: een logica van regeren. Die logica reduceert elke tweedeling tot een relatie van ondergeschiktheid. Welnu, om te regeren is er geen behoefte aan ondergeschiktheid, merkt Malabou op. De verwijdering van de behoefte aan ondergeschiktheid leidt tot introductie van allerlei politieke organisatievormen, die dat als (inherent) kenmerk dragen (horizontaliteit van de organisatie; leden zijn elkaars gelijken; rotatie bij rolbekleding). Hierop laat Malabou de uitspraak van Élisée Reclus volgen: ‘Ons politieke doel [..] is afwezigheid van een regering, dat is de anarchie [..]’. Malabou herkent zich in deze anarchie-opvatting.

Voor haar onderzoek onder filosofen meent zij dat het nodig is, iets naders over de indeling van typen anarchisme te zeggen. Zij draagt twee nieuwe typen aan die ik als onjuist en onnodig afwijs. Tegenover elkaar zet zij ‘feitelijk anarchisme’ (anarchisme de fait) en ‘ontwakend anarchisme’ (anarchisme d’éveil). Ik ga ervanuit dat het anarchisme kernachtig te typeren is met behulp van twee parameters, (a) antikapitalisme en (b) antiautoritarisme. Het feitelijk anarchisme vult Malabou met onder meer anarcho-kapitalisme en ‘uberisatie’. We hebben hier van doen met verschijnselen die niet te rijmen zijn met de gegeven parameters. Het is in dat licht onjuist de term anarchisme ervoor te kiezen. Malabou weet dat ook, want zij herinnert er aan dat anarcho-kapitalisme zich de naam toe-eigent zonder deel uit te maken van de anarchistische traditie (p. 18). Al in 1981 is deze afwijzing terug te vinden in het nummer van de AS (54) met als thema ‘Schijnanarchisme’ (zie: Online).

In het ‘ontwakend anarchisme’ brengt zij verschijnselen onder als libertaire getinte experimentele, politieke alternatieven (zoals ZAD, zone om te verdedigen). Waarom zou je daar een nieuwe typering binnen het anarchisme voor gebruiken. Onnodig dus. Gelet op de parameters valt een verschijnsel binnen of buiten het libertaire denken. Ik zal dan ook verder geen aandacht schenken aan deze indeling. Dan hanteert zij nog een andere tweedeling, filosofisch anarchisme en politiek anarchisme. Ook aan deze indeling is iets merkwaardigs. Dat zal ik aan de orde stellen bij de behandeling van de opzet van het boek.

Opzet van het boek

Malabou viel het jaren geleden op, dat een aantal filosofen van naam zich met ‘anarchie’ beziggehouden hebben. Zij heeft toen onderzocht wat hun bevindingen waren. Achtereen volgens kwamen bij haar op de snijtafel: de Duitse priester en filosoof Reiner Schürmann – die veelal in het Frans schreef –, de Franse filosofen Emmanuel Levinas, Jacques Derrida (eveneens literair criticus), Michel Foucault, Jacques Rancière en de Italiaanse filosoof Giorgio Agamben. Waarom heeft Malabou hen gekozen?

Allen hebben geschreven over anarchie zonder (a) te komen tot het aangaan van een verbinding met het anarchisme en (b) zonder als consequentie de logica van regering af te wijzen. Dit alles zelfs waar zij in hun visie de verwerping van het piramidale dictaat van de regeringsmodellen opnamen. Malabou formuleert het nog eens zo: ‘De genoemde filosofen schrijven over anarchie als het hart van hun denken, maar onderstrepen systematisch de onherleidbaarheid tot politiek anarchisme’ (p. 24). Kortom, zouden zij doorpakken dan was te spreken over anarchisme. Nu blijven zij steken in wat Malabou noemt ‘filosofisch anarchisme’. Dit maakt die term onjuist, want de filosofen zijn niet aan het anarchisme toegekomen. En ‘politiek anarchisme’? Anarchisme is ‘politiek’. Malabou voelt dat zelf al, denk ik, want regelmatig schrijft zij over de ‘filosofen van de anarchie’…

Als consequentie blijft er dan een merkwaardig boek over, althans het valt op een zeer onevenwichtige manier uiteen. De eerste ruime zeventig pagina’s kunnen als een intellectuele uitdaging gelezen worden. De volgende driehonderd pagina’s hebben veel weg van het ‘raadplegen van een orakel’. Het meeste draait om een etymologische uitleg van de term anarchie bij de genoemde filosofen, die verschillend over een aantal zaken denken, maar allen uitkomen bij het punt waarvoor zij zich niet willen blootgeven (het doorpakken naar ‘politiek anarchisme’). Het ‘orakel’ moet worden geïnterpreteerd (dat is meestal zo met orakels), maar levert niets op.

Wellicht is dit een wat oneerbiedige uitdrukking van mij – want het is te onderkennen dat de auteure er heel veel werk aan gehad heeft – maar wat maakt het de lezer die in het anarchisme geïnteresseerd is duidelijk? Ik stel die vraag wel, maar beantwoord hem niet. Een ieder moet dat bij lezing zelf zien te doen.

Om aan te geven dat ik haar inzet niet geringschat, zal ik haar eigen denkbeelden over anarchie en anarchisme hieronder nog wat uitwerken.

Methodische inzichtverwerving

Het anarchisme gaat voor alles over een strijd tegen dominantiemechanismen – en daarmee voor vrijheid in gelijkheid. Het gaat niet alleen om statelijke domeinen maar alle domeinen van het leven waarin zulke mechanismen werken. Omdat Malabou later bij de zes genoemde filosofen hun gebruik van het anarchie-begrip onderzoekt, heeft zij het nodig om zelf aan te geven waar het begrip ontwikkeld is en hoe het gebruikt is. We zitten dan in het oude Griekenland.

Laat nu niemand denken dat anarchisten daar niet zelf achter gekomen zijn. Het tegendeel blijkt al onmiddellijk uit de openingszin van een inleiding die Élisée Reclus hield voor de vrijmetselarij loge van de Filantropische Vrienden in Brussel, in 1894. Ik citeer de zin: ‘Anarchie is geen nieuwe theorie. Het woord zelf, genomen naar de geaccepteerde betekenis van ‘afwezigheid van regering’, dus van ‘samenleving zonder leiders’, is van oude oorsprong en werd gebruikt lang voordat Proudhon hem gebruikte’ (mijn vertaling thh.; Élisée Reclus, L’anarchie; eerst verschenen in het tijdschrift Temps nouveau, 1895; heruitgave Éditions Mille et une nuits, 2009). Elke anarchist kan deze libertaire betekenis van anarchie kennen.

Nu is het niet absurd je bezig te houden met de ontwikkeling van een woord dat gebruikt wordt. Het kan voor een goed begrip interessant zijn te achterhalen wat er ‘in gebruik’ nog meer gebeurt. Een van de dingen is dat er gewenning bij mensen ontstaat omtrent de betekenis van een bepaald woord. Dat werkt weer door in de houding van mensen ten opzichte van machthebbers, leiders, leiding, boven ons gestelden.  In dit perspectief kan je je afvragen wat precies de betekenis is van archiekarkhè in oud Grieks, van ‘an-archie’? Precies? Of wordt er een keuze gemaakt om iets binnen een ‘verhaal’ passend te krijgen? Voor een tendentieel antwoord strooit Malabou met wat betekenissen bij die oude Grieken.

Onder vermelding waar zij de betekenissen vond, neem ik van haar over dat de geschiedenis van het begrip begint met anarkhia met als betekenis: ‘een regulier bestaand volk dat geen regering kent’, of ‘afwezigheid van een leider’, of ‘het ontbreken van gezag’, of ‘de weigering van gehoorzaamheid’. Maar dan krijg je gezagaanbidders als Plato waar anarkhia wordt geassocieerd bijvoorbeeld met anomia (anomie) ‘afwezigheid van wet’. Aristoteles maakt anarkhia een synoniem van ataxia, ‘wanorde’ (p.41). Is het toeval dat veel van wat wij als Westerse waarden mede ingegeven krijgen, via de filosofen Plato en Aristoteles tot ons komt – en niet van de eerdere filosofen?

Malabou verwijst dan naar een Amerikaanse theorie-criticus. Die construeert het ‘archistische paradigma’ als de filosofische versie van wat bij Proudhon heet: het ‘regeringsvooroordeel’ (p. 29). Proudhon kwam daarop omdat hij op veel plaatsen in de maatschappij onderschikking aantrof. De kritiek op de staat van hem en andere anarchisten is dus vooral kritiek op het feit dat de staat slechts een voorwendsel is voor regering. Deze observatie verbindt zich met de inrichting van politieke organisaties (en niet alleen die) waarin sprake is van een ongelijke verdeling van geregeerden en regeerders. Dat er bepaalde lui zijn die bevelen en anderen die gehoorzamen, dat is, zagen we, wat ook heet de ‘logica van regering’, het spoort met het bedoelde ‘regeringsvooroordeel’ bij Proudhon (p. 27). En nu volgt een constructie van een samenhang die de ogen mag openen.

Het ‘archistische paradigma’, waarin dit alles is ondergebracht en waarover de Amerikaanse theorie-criticus schreef, tekent de structuur, die aan het begin van de Westerse denktraditie staat, en die verbonden is met de statelijke soevereiniteit en regering. Deze structuur heeft een naam, te weten arkhè, waar Aristoteles – daar is hij weer – het filosofische begrip inwijdt door het tegelijk te definiëren als ‘begin’ en ‘bevel’, aldus Malabou (p. 29). Dit paradigma vormt de hoeksteen van alle politieke filosofie tot in de 20ste eeuw. In de tweede helft daarvan begint het ontmantelen ervan als het gezamenlijke werk van de filosofen van de anarchie en anarchisten. Maar waar de anarchisten doorpakken houden de filosofen stil. De filosofische anarchie neemt de paradoxale vorm aan van een anarchie zonder anarchisme (p. 34).

Gebruikelijke vijanden

Het kan natuurlijk erger. Het anarchisme kent zo zijn gebruikelijke vijanden. Dat het wordt afgewezen door politiek rechts is niet verbazingwekkend. De gebruikelijke vijanden zitten echter ook bij  een aantal elementen in politiek links en radicaal links. Malabou wijst er een enkele keer op. Zo noemt ze de Franse linksradicale filosoof en econoom Frédéric Lordon, die een vernietigende aanklacht houdt tegen het anarchisme (‘de zwakte van het horizontalistische denken’, enz.) (p. 48). Ook citeert zij de Franse marxistische filosoof Alain Badiou, die over de anarchistische figuur opmerkt: ‘[..] die nooit iets anders is geweest dan de ijdele kritiek, of de dubbelganger, of de schaduw, van communistische partijen, net zoals de zwarte vlag slechts de dubbelganger of de schaduw is van de rode vlag’ (p. 35). Wat een onzin wordt hier uitgekraamd. Maar we weten wie het zegt. Deze marxistische filosoof is in zijn lange leven opeenvolgend aanhanger geweest van Lenin, Stalin, Mao, Pol Pot (Rode Khmer). Hij heeft hun slachtingen onder de burgerbevolking in de respectieve landen goedgepraat (33 jaar na zijn steunverlening aan het regiem van Rode Khmer, ondanks de genocide, heeft hij ervoor zijn spijt betuigd; Online).

Wat met betrekking tot deze hoek van politiek en radicaal links immer opvalt, is dat men aldoor ‘grote’ leiders omarmt, dat de leer die zij aanhangen die van de ‘grote’ leider is (marxisme, marxisme-leninisme, stalinisme, maoïsme). Dat deel van links kan niet zonder leider, gelooft in de leider. Het wordt beheerst door verticale denkpatronen. En ongeacht links of recht, elk horizontaal geprojecteerd en opgezet sociaal(economisch) experiment, zal naar hun oordeel vernietigd moeten worden. Want er zou eens een precedentwerking kunnen ontstaan, wat hun ideeën over macht zal aantasten. Men wil niet dat duidelijk kan worden dat mensen in associaties en op solidaire manier zonder leider, zonder regering hun gemeenschap een levend bestaan kunnen geven.

Dit spreekt ook uit het onlangs verschenen boek The Forgotten Revolution, The 1919 Hungarian Republic of Councils(2022). Uit de inleiding bij het boek vertaal ik enkele eerste korte alinea’s: ‘Na de ineenstorting van het Oostenrijks-Hongaarse keizerrijk, na de Eerste Wereldoorlog, werd Boedapest in 1919 overspoeld door revolutie en plunderende buitenlandse legers. Fabrieksarbeiders, gedesillusioneerde ex-soldaten, landloze boeren, kunstenaars en intellectuelen begonnen volksraden te vormen om het land weer op de been te helpen.

Deze aardverschuiving leidde tot een unieke alliantie tussen verschillende klassen in het streven naar sociale rechtvaardigheid, constitutionalisme en duurzame economische ontwikkeling, wat al snel leidde tot de vorming van de Hongaarse Republiek van Raden op 21 maart 1919.

Na slechts vier maanden eindigde dit radicaal nieuwe experiment in zelfbestuur echter in een tragedie. In de loop van de tijd werd de revolutie besmeurd door een reeks tegenrevoluties die volgden en tot op de dag van vandaag blijft zij onbegrepen en grotendeels vergeten door de rest van de wereld’. Tevens wordt er iets verwoord dat geheel passend is bij het anarchisme zoals Malabou dit behandelt. De aansluiting ligt in de volgende woorden: ‘[..] de 100 jaar durende karaktermoord op de Commune van Boedapest van 1919 door hen die het idee niet kunnen aanvaarden dat werkende mannen en vrouwen het recht hebben zichzelf te besturen en te beslissen wie wat krijgt, wanneer, en hoe binnen hun gemeenschap’ (mijn curs. thh.).

‘Ik ben anarchist’

In 1840 publiceerde Pierre-Joseph Proudhon zijn boek Wat is eigendom? Onderzoek naar de beginselen van recht en bestuur (dit boek is in het Nederlands vertaald, zie Online). Het ging niet om een strafrechtelijk inzicht, maar om een structureel inzicht in de gang van zaken bij diefstal. Dat is wat Malabou oppakt en waarmee zij zich richt tegen de filosofen van de anarchie. Zij neemt van Proudhon over de manier waarop hij diefstal omschrijft. Daarbij gaat het niet alleen om een feitelijke ontvreemding, maar altijd ook om zichzelf te verstoppen. Elke diefstal vindt tweemaal plaats: eerst wegnemen dan verbergen – niet alleen het object, maar ook de dader zelf. Is het niet te sterk, overweegt zij, om over een filosofische diefstal te spreken van de anarchie van anarchisten? Een verdekte diefstal, heimelijk of niet. Maar hoe anders het zwijgen van de filosofen van de anarchie te begrijpen, wat het politieke anarchisme aangaat? (p. 44-45).

Wie zich bezighoudt met an-archie moet durven doorpakken op het thema ‘afwezigheid van regering’. Kijk naar een van de filosofen van de anarchie, Derrida, die het archistische paradigma ontmantelt. Hij onderneemt eveneens de deconstructie van dominantie, maar de mogelijkheid dat mensen zouden kunnen leven zonder geregeerd te worden of te regeren, neen, zover gaat hij niet, aldus Malabou (p. 46-47).

‘Ik ben anarchist’ merkt Proudhon op in zijn genoemde boek. Dat is hij omdat hij een groot voorstander van orde is (in de Nederlandse vertaling van zijn boek, zie p. 241). Volgens de filosofen van de anarchie is het om allerlei redenen volgens hen onmogelijk te zeggen dat je anarchist bent. Maar wie zijn zij eigenlijk? Wel, de lui tegen wie de titel van Malabou’s boek roept ‘Houdt de dief!’ (Au voleur!). Klaar ben je met het stelletje filosofen van de anarchie, dat in feite niet veel meer doet dan het verrichten van etymologisch onderzoek in de vorm van het oproepen van een orakel, terwijl het steelt van Proudhon. Want allen hebben een schuld ten opzichte van de proudhonnistische transformatie aangaande anarchie (p. 43).

Malabou sluit haar boek dan ook af met: ‘Anarchist zijn. Er valt van boven niets meer te verwachten’ (p. 401).

Thom Holterman

Malabou, Catherine, Au voleur! Anarchisme et philosophie, Presses Universitaires de France, Paris, 2022, 407 blz., prijs 21 euro.