Ga naar de inhoud

Bolivia: Een veldslag van tin en dynamiet

Groen Gras 2006-4: Drie Schetsen uit Bolivia

11 min leestijd
Placeholder image

Vorige week donderdag (5 oktober, GI) gingen bij het stadje Huanuni, in de grootste tinmijn van Bolivia, twee groepen arbeiders elkaar met dynamiet en geweren te lijf. De nationale pers sprak van een ’tinoorlog’, in verwijzing naar de eerdere veldslagen om grondstoffen: de wateroorlog van 2000 en de gasoorlog van 2003. In 48 uur was er een saldo van 16 doden en meer dan 60 gewonden. De bloedige confrontatie was een indirect gevolg van de frauduleuze privatisering van de tinmijn te Huanuni door het Britse bedrijf Allied Deals in het jaar 2000, maar ook van slecht beleid tijdens het terugschroeven van die privatisering sinds 2002.

Ruim twintig jaar geleden vormden de mijnwerkers van Bolivia nog één groot en machtig politiek blok, wereldwijd beroemd vanwege haar onverzettelijke strijd tegen militaire dictaturen. Echter, de ontwerpers van het nieuwe Wereldrijk dicteerden in 1985 de afbraak van het Boliviaanse staatsbedrijf COMIBOL, hetgeen naast een chaotische binnenlandse migratie ook leidde tot een volledig verpauperde voortzetting van een deel van de Boliviaanse mijnbouw. Anno 2006 schrapen 63 duizend mijnwerkers op eigen kracht, zonder een vast inkomen en vaak onder levensgevaarlijke omstandigheden, met hamer en beitel hun dagelijks brood bijeen. Deze ‘cooperativistas’ vormen 82% van de werkkracht in Bolivia’s mijnbouw. Hun aantal is niet zo maar over het hoofd te zien, en de politieke steun van deze sector aan president Evo Morales vertaalde zich in januari dan ook in de benoeming van een Minister van Mijnbouw uit haar gelederen.

Onder deze omstandigheden en waarschijnlijk ook gestimuleerd door de flink gestegen tinprijzen, achtten de 4000 ‘cooperativistas’ uit Huanuni de tijd rijp voor hun eigen revolutie. Per slot tellen de mijnwerkers van de nieuwe COMIBOL, die met een vast salaris en onder beduidend betere arbeidsomstandigheden de rijkste tinaders van Huanuni exploiteren, niet meer dan duizend man. In hun poging om heer en meester van het mijnstadje te worden stuitten de ‘cooperativistas’ echter op het effectieve verzet van deze vastberaden en beter bewapende ‘sindicalistas’ van het overheidbedrijf.

Naast doden en gewonden, opgeblazen huizen en ingestorte stukken mijn, leidde de tinoorlog ook tot de val van een minister van de regering Morales. Na een als uiterst traag bekritiseerde gewapende interventie van het conflict, werd de vertegenwoordiger van de ‘cooperativistas’ in het kabinet vervangen door een ‘sindicalista’, waarmee de president de toekomstige steun van een belangrijk deel van de mijnwerkers vrijwel zeker op zijn buik kan schrijven. Zo werd Mijnbouw, in minder dan een maand tijd, het tweede ministerie van de regering Morales met een verandering van de wacht.

De eerste minister die vertrok

In september was ik een paar dagen in Sao Paulo, Brazilië, een stad van uitersten. Ergens tussen het enorme spinneweb van asfalt bevindt zich het Ibirapuera park dat groot genoeg is om in te verdwalen. Groepjes daklozen koken hun avondmaal op hardnekkige strookjes groen tussen kruisende rivieren van auto’s. Alom in het centrum siert -of ontsiert – hoekige grafitti in spijkerschrift de op het eerste gezicht onbereikbaar hoge gevels.

Livia, Boliviaanse, kwam anderhalf jaar geleden in deze wereldplaats wonen. ‘Brazilianen zijn erg hartelijke mensen’ zegt ze, ‘maar sinds president Morales op 1 mei de nationalisatie van de Boliviaanse energiesector afkondigde word ik op straat regelmatig uitgescholden. Op die bewuste dag werden in het zuiden van het land de installaties van de Braziliaanse oliegigant Petrobras door soldaten bezet. En al duurde die bezetting maar een paar uur, het beeld is veel Brazilianen bijgebleven. Ivan, die me na een gastles jiu-jitsu terug naar mijn hotel rijdt, windt er geen doekjes om: ‘dat was een flinke klap in ons gezicht. Was het nou nodig om zoveel spierballen te laten zien? Dat zijn taktieken waar Chavez om bekend staat’

Hugo Chavez, president van Venezuela, werd al vóór de Boliviaanse verkiezingen van eind vorig jaar regelmatig in één adem genoemd met Evo Morales. De meer traditionele, zo je wilt rechtse, sectoren van de Boliviaanse partijpolitiek presenteren week in week uit nieuwe aanwijzingen voor wat zij zien als de ‘export van de Venezolaanse dictatuur naar Bolivia’. Zo simpel liggen de verhoudingen in mijn ogen echter niet. Om de ontwikkelingen in dit land te begrijpen moeten we uitgaan van de juiste vragen. En de hamvraag waar de regering Morales mee worstelt is: hoe schroeven we onze wurgende afhankelijkheid van politieke goedkeuring uit Washington terug? Andere vragen die hieruit voortkomen zijn: wie o wie gaan ons daarbij helpen, en wat staat er tegenover?

Vóór de verkiezingen leek het allemaal zo eenvoudig, die nationalisatie van Bolivia’s natuurlijke rijkdommen. ‘We zijn er klaar voor’, was vrij vertaald de boodschap van Morales’ politieke platform. Ik had mijn twijfels, en die zijn in deze eerste 8 regeringsmaanden helaas alleen maar groter geworden. Moed heeft Morales genoeg, maar om terug te nemen wat de Boliviaanse bevolking in de afgelopen twintig jaar is ontvreemd, is meer nodig dan lef.

Wat betreft olie en gas beloofde zijn verkiezingsprogramma twee acties die elkaar op zijn minst nog vijf jaar flink bijten. Volgens één van die voorstellen moeten de inkomsten uit de energie-sector ten goede komen aan de gezondheidszorg, het onderwijs, de minimumlonen en het winstaandeel van de provincies (‘departamentos’). Het andere voorstel betreft de opwaardering van de brandstoffen die in Bolivia gewonnen worden, zodat die én in Bolivia zelf gebruikt kunnen worden, én in het buitenland een hogere prijs opbrengen. En tsja, een dergelijke industrialisatie behoeft in eerste instantie vooral veel geld en gespecialiseerde kennis. Als je daarvoor bij de internationale oliebedrijven (als Petrobras) aan wilt kloppen moet je van goede huize komen als je ze tezelfdertijd het beslissingsrecht over de Boliviaanse energievoorraden wilt ontnemen.

Andrés Soliz Rada, tot voor kort onze Minister van Energie, komt zeker van goede huize. Toen ik met deze veteraan van politiek Bolivia in augustus vorig jaar een kop koffie dronk, legde hij me in een klein uur overtuigend uit hoe Bolivia het zeggenschap over haar energetische grondstoffen terug zou kunnen winnen. Na zijn ministeriële aanstelling toonde hij al gauw zijn intenties om werk van zijn plannen te maken, en kwam daardoor te boek te staan als één van de ‘hardliners’ in het kabinet. Zijn val was dan ook geen toeval. Tijdens de voordracht waarmee hij zijn functie aan een niet minder vaardige maar wel gematigder opvolger overdroeg deed hij een stevig boekje open over de stand van zaken in de Boliviaanse politiek. “Het is in dit land onmogelijk om iets te doen dat de oliemaatschappijen kwaad zou kunnen maken”, zei Soliz, “In 46 landen over de hele wereld is (het Amerikaanse concern) Enron voor het gerecht gedaagd, maar niet in Bolivia”. Het werd hem na zijn benoeming als minister, aldus Soliz, niet toegestaan om zelf zijn team van vice-ministers samen te stellen, en zijn ministerie “heeft dingen gedaan die zodanig gepland werden dat ze niet uitgevoerd zouden worden”.

Ik migreer, jij migreert, zij migreert, wij migreren

Wie is bereid vijf jaar op betaald werk te wachten? Niet de gemiddelde ‘cochabambino’. Dit derde verhaal gaat over mensen als de 16-jarige Gustavo, die zich in mijn Dojo in vier jaar tijd ontplooide als een toekomstige aspirant voor het Wereldkampioenschap jiu-jitsu. Helaas voor ons vertrok hij in juli op uitnodiging van zijn vader naar Barcelona waar hij nu, als sjouwer in de bouw, 800 Euro per maand verdient.

Boliviaanse metselaars hebben ook in het buitenland de naam hun vak goed te verstaan. Tot voor een paar jaar kwam je ze in het centrum van Cochabamba tegen met een bordje op de borst waarop ze hun diensten aanboden. Vandaag de dag mag je blij zijn als je er nog eentje vinden kunt. Dat geldt zelfs voor de onderwijzers en artsen die zich in zes maanden tijd omschoolden tot bouwvakker of electriciën middels één van de talrijke, door buitenlandse organisaties gesubsidieerde curssen in de volkswijken die de stad omringen. Ze zitten grotendeels in Spanje, waar volgens de officiële cijfers dagelijks 500 Bolivianen ‘op niet regulier wijze’ binnenkomen.

Voor mijn zoon Matheo wil ik een Boliviaans paspoort aanvragen. Met zijn Nederlandse reispapieren komt hij het land niet uit, omdat hij hier geboren is, en als ‘buitenlander’ geen officiële verblijfsvergunning heeft. Vanaf het jaar 2000 zijn op het paspoortenkantoor de rijen echter gestaag gegroeid. De eerdere lokatie midden in het centrum is twee jaar terug verlaten, toen de wachtende mensenmassa’s op straat serieuze verkeersopstoppingen begonnen te veroorzaken. Tegenwoordig ga je in het nieuwe kantoor aan de rand van de stad in de rij staan voor een papiertje dat naast een nummer de dag en het uur vermeld waarop je terug mag komen om je aanvraag in te dienen.

Om negen uur ’s ochtends zie ik Claudia met zo’n papiertje voor het gebouw staan. Claudia’s vader is één van de mijnwerkers die twintig jaar geleden de keus kreeg tussen zelfstandig doorwerken met een hamer en beitel, of in een tentje op een kale heuvel even buiten Cochabamba een nieuw bestaan opbouwen. Hij koos voor het laatste. Tien jaar terug overleed hij aan een longoedeem. Nadat ook hun moeder gestorven was begonnen de inmiddels volwassen kinderen hun toekomst elders te zoeken, eerst in Argentinië, en later in Spanje. Alleen Claudia bleef achter, met de drie dochters van een oudere zus die haar maandelijks geld stuurt. In haar woonwijk, ooit opgezet door families van ex-mijnwerkers, is dit inmiddels een gebruikelijke situatie: vader en moeder zijn overzee, en de kinderen in het beste geval onder de hoede van een familielid. Op een bijeenkomst spraken meerdere bewoners vorig jaar echter ook hun verontrusting uit over jongeren uit de wijk die, opgegroeid in afwezigheid van hun ouders, bendes hadden gevormd die inmiddels een bedreiging zouden vormen voor de veiligheid van de buurt.

De ontwikkelingen laten zich niet keren. In Cochabamba schieten de nieuwe reisbureau’s als paddestoelen uit de grond. Vele dragen aantrekkelijke namen als ‘Europa Tours’ en hebben hun etalages uitgedost in het rood en geel van de Spaanse vlag. Aan de andere kant van de oceaan heeft de Boliviaanse diaspora in diverse steden een uiterst functioneel opvangnet in werking gezet, waardoor formaliteiten van de douane als werkvergunningen, verblijfplaatsen en officiële uitnodigingen om op bezoek te komen geen probleem meer zijn. En ergens in dit nieuwe informele netwerk verdient ook Claudia een centje bij. Zij is één van de ongeveer dertig mensen die op het paspoortenkantoor in de rij zit, nacht in nacht uit, om ’s ochtends een aan-de-beurt papiertje op te halen, dat na een paar weken -op de dag van oproep – voor een aantrekkelijk bedrag aan iemand die niet wil wachten verkocht kan worden.

De Boliviaanse migratie staat natuurlijk niet op zich. Laatst hoorde ik uit de eerste hand een indrukwekkend verhaal over El Salvador, waar al sinds jaren een groot deel van de bevolking leeft van de dollars die familieleden maandelijks vanuit Amerika overmaken. En omdat diezelfde dollar de vroegere nationale munt van het land heeft vervangen, is het voor Nicaraguanen juist aantrekkelijk om in El Salvador tijdelijke arbeid te verrichten. Het verhaal nu gaat over een gebied waar de Salvadoriaanse man grotendeels is weggetrokken, terwijl zijn Nicaraguaanse maat de honeurs waarneemt. Het is natuurlijk niet vreemd dat deze vervanging van de mannelijke rol niet altijd alleen tot het werkmilieu beperkt blijft. Volgens mijn bron heeft deze ontwikkeling al meer dan eens geleid tot fatale, vanuit Amerika opgedragen persoonlijke vergeldingsacties.

De aderlating van een continent (live version)

Na de tragische gebeurtenissen in Huanuni zei Vice-president Alvaro García: “wat een zegen zou moeten zijn [de stijging van de tinprijzen] is verworden tot een vloek”. Zijn woorden doen me denken aan wat de Uruguayaanse schrijver Eduardo Galeano dertig jaar geleden schreef:

“Latijns Amerika is het gebied van de aderlatingen. Vanaf de ontdekking tot onze tijd toe is alles altijd omgezet in Europees en later in Noordamerikaans kapitaal en als zodanig is het geaccumuleerd en accumuleert het nog steeds in de machtscentra ver weg. Alles: de grond, haar vruchten en haar ingewanden die rijk zijn aan delfstoffen, de mensen en hun arbeids- en consumptiecapaciteit, de natuurlijke en de menselijke hulpbronnen.” [De aderlating van een continent. Van Gennip/NOVIB Amsterdam 1991, página 10].

Helaas is deze aderlating vandaag de dag nog even actueel als dertig of vijfhonderd jaar terug. Met de rijkdommen zijn het de mensen die Bolivia verlaten, op zoek naar een betere toekomst waar ze op eigen bodem niet in geloven. Want de oorzaken van de uittocht en daarmee een deel van de oplossingen moeten vooralsnog grotendeels in het buitenland gezocht worden.

——————

Groen Gras is een electronische nieuwsbrief van een Noorderling in het Zuiden die tracht het grote en schijnbaar onbereikbare te koppelen aan gebeurtenissen uit het dagelijks leven. Gestart in 1985 als geillustreerde verhalen uit Nicaragua, komt Groen Gras in deze dagen uit Bolivia.
Mocht je Groen Gras direct willen ontvangen, stuur dan even een berichtje aan: theo (apestaart) albatros.cnb.net

(Dit artikel was oorspronkelijk op GlobalInfo gepubliceerd door Theo Roncken.)