Ga naar de inhoud

Werk- en bestaansonzekerheid in EU-crisistijd: cases Zweden en Duitsland

Op 15 en 16 november organiseert ‘Alliances to fight poverty’ een seminarie over de arbeidsmarkt in Europa en de invloed van de economische crisis daarop. Op de eerste dag werden cases van vijf landen behandeld, waaronder Zweden en Duitsland. Deze twee landen worden vaak als voorbeeld voor de rest van Europa gezien maar ook daar, zo bleek, oefent de crisis een negatieve invloed uit op arbeidsrechten en -omstandigheden.

6 min leestijd
bedelaar

(Het origineel verscheen eerder bij DeWereldMorgen)

Alliances to fight poverty

Het ACW, zijn Franstalige evenknie MOC en het EZA (European Centre for Workers’ Questions) hebben samen de Alliances to fight poverty opgericht. Door samen te werken willen deze organisaties meer bereiken op het vlak van armoedebestrijding. In september 2010 zijn zij begonnen met het organiseren van seminaries en conferenties over thema’s die gerelateerd zijn aan dit onderwerp. Het thema van het seminarie van 15 en 16 november is ‘werk- en bestaansonzekerheid in EU-crisistijd: analyse en actiemethodes’:

“Vandaag staat de arbeidsmarkt in alle Europese landen onder zware druk. De crisis wordt gebruikt om de moeizaam verworven arbeidsrechten grondig te veranderen, met alle negatieve gevolgen voor de zwakste groepen op de arbeidsmarkt. Zij worden meer en meer geduwd in precaire, tijdelijke en minderwaardige jobs, eveneens met alle negatieve gevolgen voor mensen die leven op de rand of in armoede. De armoedecijfers – ook bij werkenden – stijgen onrustbarend”.

Het Zweedse model onder druk

Over Zweden spreekt Thomas Janson, secretaris van het TCO, een Zweedse vakbondsconfederatie die 15 vakbonden verenigt en 1,2 miljoen leden heeft. Meer dan 60 procent daarvan is vrouw.

Zweden wordt veel omschreven als de ultieme welvaartsstaat, met haar sociaal model dat uit vier pilaren bestaat: sterke vakbonden, flexibele arbeidswetten, proactief beleid voor de arbeidsmarkt en gezinnen, en universeel welzijn. Dit model is succesvol gebleken, maar ook in Zweden heeft de crisis tot een aantal beslissingen van de overheid geleid, met zeer negatieve gevolgen voor de Zweden.

Zweden heeft sinds 2006 een regeringscoalitie die vrij conservatief is en vanaf de eerste dag substantiële veranderingen is gaan doorvoeren in het welvaartssysteem.

Exclusie verminderen

Janson vertelt dat het armoedebeleid van de conservatieve regering van Zweden eruit bestaat dat het juist géén doelen stelt wat betreft armoede, omdat armoede bestreden kan worden door arbeid te stimuleren. Het beleid is erop gericht om exclusie te verminderen. Hierbij hanteert de Zweedse regering een definitie van exclusie als ‘de mensen die een werkloosheidsuitkering ontvangen’, mensen die niet werken.

Het idee achter deze definitie is dat niemand een uitkering zou moeten ontvangen, oftewel dat armoede bestreden kan worden door mensen aan het werk te zetten. Om ervoor te zorgen dat dit gebeurt, heeft deze regering het ontvangen van een werkloosheidsuitkering minder aantrekkelijk gemaakt door het uitgekeerde bedrag te verminderen.

Dit heeft als gevolg dat de vervangingsratio voor een werkloosheidsuitkering (het bedrag aan uitkeringen dat een werkloze krijgt in relatie tot zijn of haar laatste loon, in percentage) in Zweden tussen 2001 en 2010 het meeste gedaald is in de OESO-zone (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling). Concreet wil dat zeggen dat werklozen in Zweden almaar minder uitkering hebben gekregen in de laatste tien jaar, met een daling die het hoogst is van de 34 landen die tot de OESO behoren.

Een werkloze in Zweden krijgt nu gemiddeld 47 procent van zijn of haar laatste loon aan werkloosheidsuitkering, terwijl het doel eigenlijk 80 procent is. Uit noodzaak zijn de vakbonden in Zweden daarom begonnen met een extra verzekering voor hun leden, om het verminderde uitkeringsbedrag van de overheid aan te vullen. 80 tot 90 procent van de Zweedse vakbonden biedt dit nu aan hun leden aan.

Vicieuze cirkel

Een andere maatregel die de conservatieve regering sinds 2006 heeft doorgevoerd is het verkorten van de duur van het ziekteverlof. Dit heeft ertoe geleid dat veel Zweden in een vicieuze cirkel belanden: omdat de duur van het ziekteverlof te kort is, keren mensen terug in het ziekteverlof in plaats van dat ze sneller weer aan het werk kunnen. Het overheidsbeleid werkt hier dus averechts.

Een gevaar voor de Zweedse welvaartsstaat is volgens Janson het ontstaan van een soort neoliberale consensus binnen de politiek. Als voorbeeld hiervan geeft hij de recente afkeuring van de Zweedse begroting door de sociaaldemocraten, omdat zij vonden dat de bezuinigingen en voorgestelde maatregelen niet streng genoeg waren. Zweden heeft dus een sociaaldemocratische partij die minder wil uitgeven aan haar bevolking dan de conservatieve partijen, en dat is vreselijk, zegt Janson.

Voor de toekomst is het belangrijk om in te blijven zetten op onderwijs en training. Daarnaast moeten er in Zweden meer mensen voorzien worden van een betere werkloosheidsuitkering en moeten inkomensverschillen worden verminderd, aldus Janson.

Klimaat van angst in Duitsland

Ook Duitsland is een land waar men niet meteen aan denkt als het over de economische crisis in Europa gaat. Armine Duttine spreekt over de situatie in Duitsland namens Ver.di, een Duitse vakbond met 2,1 miljoen leden, wat het de grootste onafhankelijke vakbond ter wereld maakt.

Duttine begint meteen met het ontkrachten van de mythe van Duitsland als economisch voorbeeld: tussen 2000 en 2009 vond er een daling van de reële lonen per capita plaats. Daarnaast krijgt een werkloze Duitser een werkloosheidsuitkering voor de duur van slechts een jaar, daarna is er geen financiële ondersteuning meer vanuit de staat. De uitkering is een vast bedrag per maand dat geldt voor iedereen, of je nu 6 maanden of 25 jaar gewerkt hebt. Door dit strenge beleid heerst er in Duitsland een grote angst om werkloos te worden, zegt Duttine.

Duitsland kent, als een van de weinige landen binnen de EU, geen wettelijk vastgesteld minimumloon. Normaal gezien is het dan de bedoeling, net zoals dat in onder andere Zweden gebeurt, dat werkgevers samen met vakbonden die de werknemers vertegenwoordigen het minimumloon bepalen. Dat systeem blijkt echter in Duitsland niet goed meer te werken: 20 procent van de Duitse werknemers, 5 miljoen mensen, werkt onder een loon van 8 euro per uur.

1 euro-jobs

Het land kampt daarnaast met een stagnatie van de consumptie. Duitsland heeft een enorme export, die heeft geleid tot een handelsoverschot van 30 procent van het bruot binnenlands product (BBP). Door de geringe consumptie in het land zelf worden ook de economiën van andere landen getroffen, omdat zij nauwelijks nog naar Duitsland kunnen exporteren. Ook veroorzaakte de afhankelijkheid van de export klappen voor de economie, met name in 2009.

De werkgelegenheidscijfers van Duitsland zien er relatief goed uit, maar dit komt volgens Duttine vooral doordat er in plaats van nieuwe of meer banen juist meer tijdelijke banen zijn gecreëerd. Deze zogenaamde 1 euro-jobs en mini-jobs worden onderbetaald: 25 procent van de werknemers op dit soort banen verdient minder dan tweederde van het gemiddelde loon in Duitsland.

Bovendien heeft de Duitse regering ervoor gezorgd dat het makkelijker is voor een bedrijf om uitzendkrachten aan te nemen; een interim verdient gemiddeld 30 procent minder dan iemand die hetzelfde werk niet via een uitzendbureau doet. Uitzendkrachten zijn ook de eersten die ontslagen worden. Verder kunnen tijdelijke contracten zonder opgave van reden uitgegeven worden, terwijl voorheen verklaard moest worden waarom een werknemer een tijdelijk contract kreeg in plaats van een vast contract.

Geen goed voorbeeld

Op 14 november zijn er in veel Europese landen acties gehouden en in sommige landen is er ook gestaakt. Niet in Duitsland: daar is het verboden om ‘politieke’ stakingen te houden en ambtenaren hebben zelfs geen stakingsrecht.

Duttine: “Duitsland is dus geen goed voorbeeld, maar veel mensen weten dat niet”.