Ga naar de inhoud

Voorbij angst en impasse: tijd voor nieuwe stormen

(Inleiding van Tom Decreus voor slotdebat Gentse Feesten) Wie ooit naar het zuiden van Italië op reis ging, kent het fenomeen waarschijnlijk: je parkeert de auto op één van die schaarse vrije parkeerplaatsen en nauwelijks heb je de deuren vergrendeld of een paar mannen komen vragen of ze de auto voor je in de gaten moeten houden. “Het dorp wordt immers geplaagd door vele inbraken in auto’s”, zo beargumenteren de mannen, “maar voor tien euro per uur beschermen wij uw auto tegen die inbrekers”.

11 min leestijd

(Eerder verschenen op de website van Attac Vlaanderen. Plaatje afkomstige van hier)

Bescherming wordt hier ogenschijnlijk als een dienst verkocht, maar in feite betreft het een vorm van afpersing. Iedereen weet dat niet betalen, leidt tot beschadiging of het leegroven van de auto door de mannen die bescherming aanbieden. Wat interessant is aan deze variant op de welgekende maffiapraktijk van het vragen van ‘beschermingsgeld’, is de paradox die erachter schuilgaat. Het beschermingsgeld is datgene dat beschermt en datgene waartegen men moet beschermd worden. Het is zowel bron van veiligheid als onveiligheid. Tegelijk vindt er een merkwaardige, ideologische verschuiving plaats met betrekking tot de oorsprong van het geweld. Ieder weldenkend mens weet natuurlijk dat het de mannen die bescherming aanbieden, de bron zijn van een geweld; een geweld dat hier de vorm aanneemt van een afpersing. Maar wanneer iemand slachtoffer wordt van een dergelijke afpersing ziet de afgeperste zichzelf als de bron van (potentieel) geweld. Indien de afgeperste zichzelf vrijkoopt zal hij zichzelf sussen met de gedachte dat die tien euro hem een ellende heeft bespaard die veel duurder zou uitvallen dan een luttele tien euro. Indien de afgeperste weigert te betalen, zal hij zichzelf beklagen niet betaald te hebben omdat zijn auto leeggeroofd is. Punt is dat in beide gevallen diegene die geweld wordt aangedaan tot op zekere hoogte zichzelf beschuldigt voor het geweld dat hem al dan niet is aangedaan. Waar het hier om gaat is dat de afgeperste zichzelf beschouwt als diegene die vat heeft op een situatie (betalen of bestolen worden) terwijl hij diegene is die tot machteloosheid gedwongen wordt door de afpersers. We hebben hier van doen met een klassiek voorbeeld van ideologie: ware machtsrelaties worden miskend (geïnternaliseerd in het geval van de afgeperste) en dat speelt in het voorbeeld van diegene die feitelijk de macht hebben (de afpersers dus). Dit is meteen ook de reden waarom de maffiapraktijk van het vragen van beschermingsgeld nog steeds bestaat en met succes wordt toegepast.

Zien we niet exact dezelfde soort ideologie aan het werk in het geval de crisispolitiek die gevoerd wordt door ondernemers en rechtse krachten in Europa? Neem nu bijvoorbeeld volgend citaat van Yves Verschueren, gedelegeerd bestuurder van Essencia. In een opiniestuk geschreven naar aanleiding van de vakbondsbetoging tegen het eenheidsstatuut (06/06/2013) schreef hij:

“Tenslotte ondergraaft de houding van de vakbond onze welvaartstaat en dus ook de democratie. Hoe zal men in de internationale hoofdzetels denken over een land waar de autoriteit van de regering openlijk en ongestraft door werknemersorganisaties met de voeten wordt getreden? De industriële achteruitgang, en dus de aftakeling van de welvaart in ons land, is reeds aan de gang. Deze betoging ondergraaft verder onze kansen op herstel en competitiviteit. Extremisme groeit waar mensen achteruit gaan en aan welstand verliezen. De vakbonden werken dit actief mee in de hand.”

Wat Verschueren hier aanhaalt is het welbekende mantra dat sinds het uitbreken van de crisis in talloze variaties werd herhaald: om uit de crisis te geraken en onze welvaartstaat te behouden, dient de concurrentiekracht van de ondernemingen te verhogen. Dit kan enkel door toegenomen flexibilisering van het productieproces, afbouw van sociale rechten en verregaande vrijstellingen van belastingen voor ondernemers en ondernemingen. Al wie deze hervormingen in de weg staat – en dat is volgens Verschueren bij uitstek de vakbeweging – bestendigt of versterkt de crisis en ondermijnt bijgevolg de welvaartstaat en haar politiek equilibrium. Bemerk hoe in dit discours de eerder vermeldde paradox tussen een bescherming die tegelijk beschermt en bedreigt terugkomt. Wat men feitelijk vraagt is dat we de welvaartstaat aan haar verworvenheden opgeven om deze te redden. Onder het mom van behoud van sociale bescherming wordt die bescherming zelf steeds verder uitgehold. Onze zogenaamde beschermers zijn diegene die ons het meest bedreigen. Net zoals in het voorbeeld van de afpersers vindt hier ook een ideologische verschuiving plaats van het oorspronkelijk geweld en een internalisering van de schuld. Als we de logica van Verschueren’s citaat volgen dan zijn het de vakbonden die, indien ze niet inbinden, het economisch geweld van de crisis en een radicaliserend politiek klimaat verder aanwakkeren. Dit discours omhelst ook een poging tot internalisering van de schuld: men stelt het voor alsof de vakbeweging de ware sleutel in handen heeft tot het herstel van de crisis. Ze wordt dus machtiger voorgesteld dan ze is: een valse voorstelling die de macht van de ware macht verdoezeld. Indien de vakbeweging niet inbindt dan is het haar schuld als onze algemene welvaart vermindert.

Natuurlijk is er welhaast niemand binnen de vakbeweging die dit schuld-verplaatstend discours daadwerkelijk gelooft. Maar daar draait het ook niet om. Verschueren’s pleidooi is er niet op gericht om de vakbond van zijn gelijk te overtuigen, maar de publieke opinie. En helaas slikt een groot deel van de publieke opinie dit schuld-verplaatsend en internaliserend discours wel. Het vertaalt zich in vaak gehoorde uitdrukkingen als ‘we moeten vooruit’, ‘iedereen moet zijn steentje bijdragen’, ‘we zijn allemaal verantwoordelijk’, ‘we zullen langer en meer moeten werken’, enzovoort. Het gros van de publieke opinie verplaatst zich hiermee in de positie van de afgeperste die met enige schroom tien euro betaalt maar die uitgave meteen voor zichzelf te rechtvaardigt door te stellen dat zo een veel erger geweld wordt voorkomen. De vakbeweging wordt bijgevolg aanzien als zij die met vuur spelen, onze welvaart vergokken in naam van het particuliere belang en niet in staat zijn verworvenheden op te geven. Kortom, een conservatieve en gevaarlijke kracht.

*

Het schuldverplaatsend ideologisch discours van zowel de maffia als de rechtse krachten dient in wezen een zelfde doel: oppositie onmogelijk maken door de opposant voor een schijnbaar verscheurend dilemma te plaatsen. Het is een vorm van machtsuitoefening die de manifestatie van een tegenmacht bij voorbaat tracht te verhinderen. Daarom is het in wezen strijdig met een democratische logica. Helaas zijn we daar binnen de Europese politieke ruimte reeds getuige van geweest. Toen tijdens de Griekse parlementsverkiezingen van juni 2012 Syriza als grote overwinnaar uit de bus dreigde te komen, werd vanuit Europa een angstcampagne gecreëerd: met Syriza zou de aloude doos van Pandora geopend worden en destructie in al zijn vormen over de Griekse samenleving neerdalen. Het leidde alsnog tot een nipte overwinning voor Neo Demokratia. Het zou onjuist en overdreven zijn om te stellen dat in Europa de democratie verdwenen is. Maar het is al even onjuist om te stellen dat er geen vuiltje aan de lucht is. Ik denk dat we de situatie op dit moment het best kunnen omschrijven als ‘post-democratisch’. Onder post-democratisch versta ik het gegeven dat alle formele elementen van een democratie behouden blijven, maar dat haar kwaliteit steeds verder achteruit gaat. Of, om het preciezer uit te drukken: net omdat de democratie steeds vaker herleid wordt tot haar formele, institutionele gestalte gaat de kwaliteit van onze democratie erop achteruit.
Laat me als voorbeeld verwijzen naar het Antwerpse bestuursakkoord. In dat bestuursakkoord schrijft de ploeg De Wever in de sectie over participatie het volgende:

“Het bevragen van de bevolking via participatie is een troef voor de besluitvorming in de stad. De laatste stap in een besluitvormingsproces blijft echter hoe dan ook de politieke keuze. Het primaat van de politiek blijft voorop staan en de regels van de representatieve democratie worden gerespecteerd.”

Het is natuurlijk bijzonder cynisch dat uitgerekend dit stukje tekst net onder de titel participatie staat. Een rubriek die overigens pas op pagina 65 van het 68 pagina’s tellende bestuursakkoord staat, wat ook erg veelzeggend is. Wat men in dit bestuursakkoord doet is de democratie vernauwen tot haar strikte regels om zo niet participatie zelf maar de kracht van participatie onderuit te halen. Wat verschijnt is een verschraald beeld van de democratie waarin de burger enkel om de X aantal jaar zijn stem uitbrengt en vervolgens het zwijgen wordt opgelegd. Opvallend is dat Yves Verschueren in het eerder vermeldde opiniestuk een zelfde opvatting over democratie verdedigt. Volgens Verschueren teert de democratie op het beginsel dat we vertegenwoordigers kiezen die vervolgens bindende wetten maken. Deze wetten betwisten komt neer op een betwisting van de democratie zelf. Vanuit die optiek kost het hem geen enkele moeite om vakbonden te brandmerken als ondemocratisch, want zij betwisten door de volksvertegenwoordiging gestemde wetten. Het toont mooi aan hoe het reduceren van de democratie tot haar formele spelregels, de democratische ruimte waarin burgers zich kunnen organiseren steeds verder verkleint en de-legitimeert. Te vrezen valt dan ook dat De Wever op een zelfde manier de democratie tot haar spelregels wil verengen om bepaalde actiegroepen te kunnen bestempelen als ondemocratisch.

De democratie vernauwen tot een set van formele regels mag dan niet strijdig met de letter van de wet, ze is wel degelijk strijdig met de geest van de democratie. Zoals ik in Een paradijs waait uit de storm omstandig beargumenteer kan democratie niet vereenzelvigd worden met een bepaald systeem van regels en procedures, omdat democratie net een dynamiek vanuit de basis betreft waardoor regels en procedures constant kunnen bevraagd en gecontesteerd worden. Niet de afkondiging van de wet, maar de legitieme mogelijkheid tot contestatie van de wet is wat de democratie democratisch maakt. Om de Franse filosoof Claude Lefort te parafreseren: niet het onderscheid tussen het legitieme en het illegitieme, maar het constante debat omtrent waar dat onderscheid hoort te liggen is de essentie van de democratie. Bijgevolg is een reductie van de democratie tot een set van vast omlijnde instituties, regels en instituties een bij uitstek ondemocratische reductie. Wat we tegenwoordig echter zien is dat die reductie steeds meer plaatsgrijpt. Het glijmiddel waarmee deze reductie ingang vindt is de angst: angst voor verdere economische recessie, angst voor terrorisme, angst voor de chaos van politieke instabiliteit, angst voor gewelddadige criminelen, enzovoort. Het nettoresultaat van die reductie is steeds een verder gaande criminalisering van sociale en politieke acties die tot de kern behoren van een gezonde democratie. Ik denk daarbij in het bijzonder aan de criminalisering van stakings- en vakbondsacties (dwangsommen, deurwaarders), vormen van burgerlijke ongehoorzaamheid (Wetteren) en van het politieke gebruik van de openbare ruimte (GAS). Is het toeval dat de mensen als een De Wever of een Verschueren, die pleiten voor een reductie van de democratie tot een welomlijnde set van regels en instituties, tegelijk diegene zijn die pleiten voor meer competitiviteit door liberalisering? Ik denk het niet. Voorstanders van een sterk doorgedreven vrije markt, zien de democratische staat liefst als een goed geoliede, technocratische machine die de markt begeleidt in plaats van leidt. Wie spaken tussen de wielen van die machine wenst te steken wordt beschouwd als een vijand van zowel de democratie als ‘de economie’. Dit wijst erop dat het neoliberalisme in wezen autoritaire trekken in zich draagt die een verdere, radicale uitbreiding van het democratisch potentieel onmogelijk maken. Steeds meer wordt duidelijk dat de zogenaamde vrijheid van de markt, de vrijheid van enkelen en de onvrijheid van velen is. Er bestaat dus een duidelijke link tussen post-democratie en neo-liberalisme en het is deze link die steeds zichtbaarder wordt in de Europese politieke en sociale ruimte.

*

Laat me eindigen met een welgekende legende. Toen Alexander De Grote op zijn veroveringstocht door de stad Gordium kwam werd hij geconfronteerd met een onontwarbare knoop die het juk met de disselboom van een oude strijdwagen verbond. Over die knoop had het orakel gezegd: “wie deze knoop ontwart, zal meester worden over Azië”. Wat Alexander daarop doet is zijn zwaard nemen en de knoop simpelweg doorhakken. In plaats van de uitdaging aan te gaan om de knoop te ontwarren, daagt Alexander de condities waarin de uitdaging gesteld wordt uit door ‘ontwarren’ uiterst vrij te interpreteren. Dit is volgens mij ook de taak die voor ons ligt: we moeten de condities waarin de uitdagingen gesteld worden verder uitdagen. De knopen die voor ons liggen dienen we niet te ontwarren, we moeten ze doorhakken. Het betekent dat we schijnbaar evidente dichotomieën en conceptuele relaties zoals de link tussen economische groei en de welvaartstaat, de relatie tussen vrije markt en democratie, de vereenzelviging van democratie met staatsinstituties en de al te eenvoudige tweedeling tussen markt en staat achter ons moeten laten. Dit is geen eenvoudige taak maar wel een noodzakelijke, willen we niet vervallen in eerder vermeldde ideologische schijndilemma’s waarin we de grootste bedreigingen voor de democratie en de welvaartstaat omarmen als de redding ervan. In plaats van ons te laten leiden door de angst voor de chaos, de politieke instabiliteit en de economische recessie moeten we de chaos, instabiliteit en crisis zelf omarmen als een kans om de aloude oorspronkelijke revolutionaire beginselen van vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid heruit te vinden. Of om het in de termen van het voorbeeld te zeggen waarmee ik deze lezing begon: laat ons een nieuwe parkeerplaats zoeken.