Ga naar de inhoud

Verslag lezing over financiële crisis door Rodrigo Fernandez

Op 4 maart gaf Rodrigo Fernandez op verzoek van D4net een presentatie over de financiële crisis. Rodrigo doet een promotieonderzoek naar Amsterdam als financieel centrum en dan met name naar wat er de laatste 40 jaar op de beurs veranderd is.

21 min leestijd
Placeholder image

Zijn presentatie werd voorafgegaan door het korte filmpje What is the credit crisis?
Rodrigo wees er op dat dit filmpje slechts het laatste hoofdstuk van een veel breder en langer verhaal uitlegt. Al veel langer wordt er een druk opgebouwd om steeds meer krediet te creëren. De vorm waarin de financiële wereld dit de laatste 15 jaar heeft aangepakt is puur toevallig gekozen. Veel interessanter is om te kijken wat de dynamiek is die maakt dat er van tijd tot tijd een financiële crisis is.

Volgens Rodrigo zitten we nu in een heel bijzondere periode. Niet alleen zijn de financiële problemen veel groter dan in vorige crises als bijvoorbeeld 1929 of 1892, maar ze komen ook nog eens samen met grote ander problemen zoals klimaatverandering, de dreigende energieschaarste, vergrijzing en stijgende geopolitieke spanningen. Dat alles met elkaar verweven creëert een heel complexe situatie die misschien het beste vergelijkbaar is met de situatie van voor de Eerste Wereldoorlog.
Hoe heeft het zover kunnen komen?
Normaal gesproken wordt over dit thema op de universiteit vier maanden lang intensief college gegeven met veel zelfstudie. Bij deze presentatie kon Rodrigo alles slechts kort aanstippen. Hij heeft eerst een paar aspecten van het begrip ‘financialisering’ behandeld en daarna enkele verschillende theoretische benaderingen besproken. Na een korte beschrijving van de voorgeschiedenis liet hij vervolgens zien hoe het er nu in Nederland uit ziet en wat daarvan de implicaties zijn.

Financialisering
Financialisering is de verandering van de marktrelaties in de politieke economie, waarbij financiële spelers, financiële waarden en financiële paradigma’s aan invloed winnen.
De laatste 30, 40 jaar speelt daarbij een aantal elementen een rol. Allereerst is er sprake van desegmentatie: in de jaren ’70, ’80 en begin ’90 was er een duidelijke taakverdeling tussen de verschillende banken, handelaren, hoekmannen en dergelijke. Door schaalvergroting werden de spelers steeds groter en gingen ze zich bemoeien met de functies van de ander. Zo gingen bijvoorbeeld banken verzekeren. Banken zoals ABN AMRO werden grote complexe financiële instituten met een veelheid aan maatschappelijke activiteiten. Er vond functievervaging plaats.

Daarnaast kregen regulerende instituties in plaats van een publiek karakter steeds meer een privaat karakter: steeds meer private spelers kregen het formeel voor het zeggen bij instanties die de macht hebben. Wie zet de accountancystandaards, wie regelt de regelingen voor de beurs?
Bovendien was er sprake van globalisering en glocalisering plaats: vroeger ging het geld vooral rond in de natiestaten, maar nu gaat het geld gemakkelijk van het ene land naar het andere. Glocalisering houdt in dat in sommige financiële centra een concentratie van geld ontstaat, zoals bijvoorbeeld in Londen. Hierdoor ontstaat wereldwijd een sterke hiërarchie tussen de financiële centra.
Het vrijlaten van de geldstromen leidde tot ‘new diplomacy’: de markt kan staten tegenover elkaar uitspelen. Staten worden concurrenten van elkaar. Wie geeft de hoogste bonussen en stelt de laagste milieueisen? Die landen worden in theorie beloond met het meeste kapitaal. Binnen een staat en binnen een markt bestaan verschillende belangen. De sterkste spelers in de markt en de sterkste spelers in de staat vormen samen coalities die aandringen op liberalisering.

Ook het toenemende belang van aandeelhouderswaarde speelt een rol. Evenals de opkomende hedonistische cultuur, waarin het idee dat je moet sparen voor dingen verlaten werd en geld lenen gemakkelijk gemaakt en zelfs gepusht werd
Er ontstond een voor ontwikkelde economieën historisch ongeëvenaarde groei van de schuld, niet alleen bij de huishoudens, maar ook bij bedrijven en staten. Iedereen ging heel veel schulden maken.
Wat je verder ziet in deze periode is dat institutionele beleggers, zoals pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen, gigantisch groeiden en dominant werden op de financiële markten.
Ook vond er continue vernieuwing: plaats, nieuwe financiële producten en financiële technieken volgden elkaar steeds sneller op.

Theoretische benaderingen
Er bestaan verschillende theoretische benaderingen voor periodes van financialisering:
daar is de theorie van de accumulatiecycli (de lange golf historici) van mensen als Braudel en Arrighi. Volgens hen komen telkens dominante clusters van machtige spelers op: Noorditaliaanse stadstaten – Amsterdam (Gouden Eeuw) – Engeland (Industriële revolutie) –VS. Die golven vertonen bepaalde overeenkomsten: zo zijn de clusters altijd met een bepaalde winstgevende activiteit bezig (Amsterdam de lange-afstand-handel), geldt de wet van de afnemende meeropbrengst en wordt eerst het geld in de reële economie gestoken, maar daarna steeds meer in speculatieve activiteiten. Er ontstaat daardoor een financieel waterhoofd. Men gaat dan op zoek naar andere reële activiteiten om in te investeren, daarmee wordt het volgende centrum in bloei gebracht, zoals nu China.

Internationale politieke economen bezien de periodes in termen van verschuiving van de machtsrelaties tussen ‘staten’ en ‘markten’.
Keynes zag het als een schoonheidswedstrijd, maar dan één zoals die populair was in Engelse zondagsbladen: welke vrouw wordt volgens jou door de anderen het mooiste gevonden? Daardoor is niemand meer met die foto bezig maar vooral met elkaar. Eenmaal verstoord vertrouwen en rust zijn dan heel moeilijk weer recht te krijgen. Het gaat de financiële markten er niet om wat er werkelijk aan de hand is, maar wat de perceptie daarvan is. Het gaat er niet om of het werkelijk zo slecht met Griekenland gaat, maar het gaat erom of er een genoeg grote kritieke massa van investeerders is die denkt dat iedereen denkt dat et cetera..

Dan is er de Marxistische theorie van fictief kapitaal. Die bekijkt de verandering van de functie en de rol van geld en de geschiedenis daarvan. Eerst waren er goederen (G), daarna wordt als rekeneenheid geld (M voor Money) ingevoerd, en worden goederen geruid voor geld waarmee weer goederen aangeschaft kunnen worden (G-M-G). Vervolgens ging men met geld goederen kopen om daarmee meer geld (M’) te maken (M-G-M’). Onderen goederen kan je ook arbeidskrachten verstaan. Er vindt kapitaalaccumulatie plaats door middel van de reële economie. En tot slot ging men met geld geldproducten (obligaties, hypotheken en dergelijke) aanschaffen om meer geld te maken (M-M-M’). Zo vindt kapitaalaccumulatie plaats zonder de reële economie. Door deze ontwikkelingen heeft geld een andere functie dan een ruilmiddel gekregen.

(G= Goods, M= Money)

G
G – M – G
M – G – M’
M – M – M’

Tot slot besprak Rodrigo de Franse Reguleringsschool van Boyer. Deze ziet het kapitalisme als iets dat per definitie intern tegenstrijdig is en als iets dat zichzelf te gronde richt als er geen vormen van regulering gevonden worden. Het kapitaal doet dat meestal door monopolievorming en de vorming van een nachtwakersstaat met het geweldsmonopolie. Ze zien ook de verzorgingsstaat als een beschermingsconstructie van het kapitalisme. Evenals de financialisering van het hele systeem. Ze beschrijven hoe het mogelijk is dat vanaf ’70 de reële inkomens omlaag zijn gegaan, terwijl het consumeren omhoog ging. Dit kon alleen maar door meer krediet te verstrekken. De tegenstrijdigheden worden afgedekt met meer krediet. De tegenstrijdigheden worden bij minder krediet, zoals nu, meer zichtbaar.

Kort historisch overzicht
Na 1932 gold in reactie op de crisis van 1929 de Glass Steagall-wet: banken werden gekortwiekt en gesegmenteerd. Zo ontstonden banken en investeringsbanken. Banken mochten niet meer actief zijn op de beurs en mochten geen verzekeringen aanbieden. Ze mochten niet in meer dan 1 staat in de VS actief zijn (tot eind jaren ’90).
Tussen 1945 en 1971 gold het Bretton Woodsstelsel. Toen waren financiële stelsels nationaal georiënteerd, nu is alles per definitie wereldwijd.
Die periode werd ook gekenmerkt door de dollar als dominante munt.

Op grond van de drie voorgaande ontwikkelingen gingen spelers op zoek naar methodes om toch meer geld te verdienen. Er ontstonden Eurodollarmarkten (1958): dollars buiten de VS die niet meer teruggingen naar de VS. In hele korte tijd groeide de totale hoeveelheid geld die op deze Euromarkten circuleert enorm. Alles mocht als er maar in dollars betaald werd. Cowboyactiviteiten in Londen, de spelers zochten de grenzen op van wat er mogelijk was. De financiële markten werden zo opengebroken. Het Bretton Woodsstelsel stort begin jaren ’70 in en dan begint een hele periode van deregulering, mobieler kapitaal en privatisering. Er komen veel meer tegoeden naar de beurs om te handelen. Het is een periode waarin de staatsschulden enorm groeien. Sinds ’90 zien we een groei van de institutionele beleggers, een toename van securitisatie, het systeem van verhandelen van schulden in de vorm van ‘originate and distribute’.
De pensioenreserves in Nederland werden op een bepaald punt meer dan het nationaal inkomen. De mate waarin de pensioenfondsen het geld in risicovolle producten stopten nam enorm toe; er werd een groter percentage van de reserves in aandelen gestopt. En dat zijn vooral buitenlandse aandelen. Dus de besparingen (reserves) van de pensioenfondsen gaan het land uit.

In 2000 werden de besparingen van alle institutionele beleggers wereldwijd tezamen meer dan de totale wereldproductie. Deze eigen huis- tuin- en keukeninstellingen zijn dus veel groter dan de zozeer gevreesde hedgefondsen of allerlei ‘sovereign wealth funds’ van Chinezen en Russen. En daarmee is ook hun invloed op de financiële markten veel groter. Het zijn allemaal beleggers die door de privatisering van de verzorgingsstaat gedwongen zijn om fondsen op te bouwen.
De totale Amerikaanse schuld (huishoudens, bedrijven en staat) was in ’60 100% van de hele economie, in 1991 was dat al 243%. Toen was de totale schuldenlast gelijk aan die gedurende de crisis van 1929. En de totale uitstaande schuld blijft alleen maar verder toenemen. Dat is het centrale probleem waar we nu mee te maken hebben: de schuldenlast is ten opzichte van de reële economie enorm gegroeid.

Situatie in Nederland

Nederland heeft wat betreft de huishoudens verreweg de meeste schulden; bijna twee keer zoveel als het gemiddelde OECD-land, de club van de 22 meest ontwikkelde landen.
In de jaren ’80 werd de beurs in Nederland aangejaagd door de staatsschuld door middel van staatsobligaties. Sinds 1995 wordt dat gedaan door de totale voorraad obligaties van SPV’s, Special Purpose Vehicles. Dat zijn door de banken opgezette financiële constructies, brievenbusmaatschappijen, waarbij het voor het publiek niet duidelijk is wie of wat ze echt zijn. In plaats dat de bank bemiddelt tussen spaarders en investeerders, wordt de plaats van de bank ingenomen door een door de bank opgezette SPV. De bank hoeft dit niet in haar eigen boeken op te nemen en hoeft er geen risico voor te dragen. De totale voorraad van uitstaande obligaties van SPV’s is nu ongeveer 300 miljard Euro. Het gaat hier niet zozeer om belastingontduiking, dat is in ieder geval niet de belangrijkste reden van het bestaan ervan. Het is wel iets waar Amsterdam groot in is omdat het een lange traditie van belastingontduiktechnieken kent. Amsterdam heeft daar een goede infrastructuur (gespecialiseerde advocaten en dergelijke) voor en daarvan wordt door de SPV’s zeker gebruik gemaakt. Het gaat om ‘originate and distribute’: de bank verdient geld door commissies voor opgezette juridische structuren te ontvangen. Daarmee verdienen ze sneller geld dan gewoon bank te zijn en alleen maar rente te vragen. Als bank zijn ze bovendien meer aan regels gebonden, ze mogen bijvoorbeeld niet zoveel risico’s nemen. Dus de banken zetten constructies op, zodat ze niet meer als bank tussen geldschieter en geldnemer hoeven te zitten. SPV’s worden minder strikt beoordeeld dan banken. De Nederlandse Bank heeft deze constructies altijd geweldig gevonden. In Nederland zijn de meeste en de grootste SPV’s.

Nederland heeft sowieso een veel grotere financiële sector dan andere ontwikkelde landen. De totale banktegoeden in Nederland zijn zes keer zo groot als de Nederlandse economie. Wat dat betreft lijkt Nederland meer op landen als IJsland en Luxemburg dan op bijvoorbeeld Duitsland.
De ontwikkelingen hier worden vooral gedragen door de pensioenfondsen. Ook het explosief gebruik van innovatieve producten is hier belangrijk. De totale voorraad aan verpakte kredieten die rondzweven in de Nederlandse economie is 60% van het BNP. Onder andere de Rabobank is daar actief in. Dat is een veel groter percentage dan bijvoorbeeld in de VS. Met als gevolg dat als het hier mis gaat het veel harder mis gaat. Het gaat hier niet om rommelhypotheken en hier gelden langere afbetalingstermijnen. Hier lijkt het veiliger, maar zijn de problemen veel groter geworden juist doordat het veilig leek. De problemen van de ING en de ABN AMRO zijn op dit moment uit Amerika geïmporteerde problemen. Maar daarnaast bestaat in Europa dezelfde toestand met dezelfde problemen en die zijn nog niet aan de orde gekomen. Er is gewoon teveel geld uitgeleend en niet iedereen kan het terugbetalen.

In 2005 waren de pensioenfondsbesparingen in Nederland 127% van het nationale product. In andere landen is dat veel minder, soms zelfs onder de 10%, maar niet hoger dan 20%. Nederland heeft daardoor veel meer reserves geïnvesteerd in het buitenland.

Implicaties
‘Manias, panics and crashes’ is een manier van kijken naar de economie zoals Kindlebergen doet: de dynamiek van crises vertoont bepaalde patronen. Eerst heb je een periode van de mania. Dat was in onze tijd in de jaren ’90. Deze mania leidde toen tot ‘de nieuwe economie’ en het zogenaamde ‘einde van de geschiedenis’, manisch gedrag van een consumptiemaatschappij. De paniek is het kantelpunt en die heerst nu. In 1929 duurde de paniekperiode een aantal jaar. De crash moet nog komen. Uiteindelijk komt het erop neer dat er een grote schuldenlast is ontstaan die niet houdbaar is. Dit leidt tot een liquiditeitscrisis, die een solvabiliteitscrisis wordt. Kijk maar naar de crisis in Latijns-Amerika en naar de Aziëcrisis. Eenmaal in de problemen is het moeilijk daar uit te komen gelijk de eerder genoemde schoonheidswedstrijd. Andere landen worden meegesleurd. Er ontstaan wisselkoersfluctuaties. De Federal Reserve heeft de strategie van de zogenaamde ‘Ring of Fire’ bedacht: om ons heen starten we een veenbrand en branden we alles plat; we helpen die landen later wel weer op de been. Dit wordt ook openlijk zo verteld.

Een ander effect is dat de macro-economie, de bestedingen, de werkgelegenheid en het inkomen, door dit alles heel erg getroffen wordt. Wat dat betreft is het goed om te kijken naar Japan, dat al 20 jaar gebukt gaat onder een te hoge schuldenlast en daardoor al 20 jaar een verziekte macro-economische toestand heeft.
Door dit alles ontstaan een politieke crisis en geopolitieke spanningen. De discussie gaat over het wel of niet inzetten van het IMF. Als het IMF wordt ingezet draagt de overheid de politiek-economische macht over aan een groep techneuten. Dit dreigt bij landen als Griekenland en de Baltische Staten. In het verleden is het gebeurd in Latijns-Amerika. Daarmee wordt feitelijk de democratie opgeheven. Nederland is een belangrijke speler in het IMF die telkens weer vraagt om een steeds strengere en hardere aanpak. Duitsland heeft Nederland tot nu toe in de toom weten te houden.

Het IMF heeft een beperkt mandaat. Het werkt met een gedicteerd waslijstje. Het IMF zegt zelf dat ze zo niet wil worden ingezet. Het is een ambtenarenapparaat dat landen als een geïsoleerd probleem bekijkt en hun opdracht is een minimum aan stabiliteit proberen te garanderen, ook al houdt dat in dat daarmee een land helemaal kapot wordt gemaakt. Maar dat werkt niet als alle landen problemen hebben. Het gaat het IMF er om de belangen van de geldschieters veilig te stellen. Ze heeft ook een politiek element: sterke staten omvormen tot een neoliberale economie.
Het nu inzetten van het IMF is olie op het vuur van de al bestaande politieke crises met de opkomst van rechtspopulistische bewegingen en het steeds makkelijker dreigen met het inzetten van militaire apparaten bij spanningen tussen landen. De politieke spanningen in landen en de politieke spanningen tussen landen zullen steeds verder toenemen.

Vragen en opmerkingen:
* Waarom heb je niet de rente als de grootste oorzaak van de financiële crisis genoemd? Wij moeten nu harder werken omdat er rente betaald moet worden over wat er vroeger is geleend.
Rodrigo gelooft niet dat de rente het grootste probleem is. Hij vindt het vervelend dat de discussie telkens weer daarover gaat. In filmpjes als Money is Debt wordt het zo gebracht, maar al eeuwenlang wordt er rente betaald over leningen. Dat heeft te maken met dat degene waarvan wie je geld leent in een betere machtspositie zit dan jij. Rente hoeft als zodanig geen probleem te zijn. Het renteprobleem is in verhouding tot de totale schuldenlast een minuscuul probleem dat veel te veel wordt opgeblazen.
* Wanneer ploft de boel in elkaar? Waar zit de macht? Wat is geld nog? En wanneer gaat het fout?
In het geval M G M’ is overproductie kapitaalvernietiging. Dan moet je niet meer geld in een maatschappij stoppen dan strikt noodzakelijk is, want dan krijg je problemen. In een economie met een kleine financiële activiteit is het lastig om meer geld te rondpompen dan strikt noodzakelijk is. Bij een groei van financiële activiteiten kunnen de totale besparingen steeds groter worden. Eind jaren ’90 heeft het hoofd van de FED verklaard dat de totale geldhoeveelheid in Amerika voor hem onbekend is geworden, omdat er veel abstracte geldniveaus (opties, derivaten en meer) bestaan. Met gebakken lucht koop je wel een Ferrari. Bij de berekening van de waarden van deze abstracte geldniveaus wordt een foutmarge ten grote van de hele wereldeconomie algemeen geaccepteerd. Waarmee je kunt na gaan over welke waarden we het hier hebben. In 2000 was de totale geschatte waarde van uitstaande onderhandse derivaatcontracten 40.000 miljard dollar. Nu wordt al geschat op 500.000 miljard dollars aan uitstaande contracten, dat is al meer dan twaalf keer de wereldeconomie. In hoeverre kunnen die abstracte waarden omgezet worden in reële waarden? In dat opzicht lijkt het wel een beetje op een piramidespel. Onduidelijk is wat we daadwerkelijk in handen hebben. We zitten nu in een paniekfase. We hebben een daling gezien van de waarde van een hele specifieke groep obligaten van SPV’s van Amerikaanse hypotheken. Maar dat is een hele kleine subgroep van financiële producten. Wat we tot nu toe hebben gezien is het puntje van de ijsberg. Wat nog in waarde kan dalen is vele malen groter. Op basis van de gebakken lucht zijn er heel veel beloftes gedaan: bedrijven vertrouwen erop dat hun contracten worden nagekomen. En dat zijn onze pensioenfondsen en verzekeringsbanken. Zo wordt uiteindelijk alles doorgeschoven naar de huishoudens en dat leidt tot een totale ineenstorting van de economie.
*Is het mogelijk voor de staten gezamenlijk allemaal tegelijkertijd bepaalde maatregelen te nemen?
Waar kunnen we effectief iets doen?
Op fora wordt hierover gediscussieerd, maar in praktijk blijkt dat het niet mogelijk is om politici dit soort dingen te laten beslissen. Ze zijn niet geïnteresseerd en niet-capabel. De laatste G20-overleggen hebben niets relevants opgeleverd. Alles wordt steeds complexer. Er zitten virussen in het systeem en er zijn eigenlijk doctoren nodig die medicijnen gaan ontwikkelen. Overheden kunnen niet het niveau overstijgen van populistische hedgefondsen. Hierdoor wordt de legitimiteit van overheden en regulerende instellingen enorm aangetast, want zij kunnen gewoon eigenlijk niets doen.
* En als we ons geld gaan terugeisen bij de pensioenfondsen?
Dat mag niet binnen de wettelijke kaders en bovendien is dat net zoiets als een run op de banken.
Als je zoekt naar een handelingsperspectief dan zou je de pensioenfondsen kunnen inzetten bij de energietransitie en dergelijke. Pensioenen socialiseren en politiseren is iets waarvoor je nu niet veel handen op elkaar krijgt. Er is nog geen duidelijke plek, forum of loket waar het mogelijk is om een erkende nieuwe structuur te ontwikkelen. Pensioenfondsen inzetten tegen klimaatverandering en oliepiek en voor duurzame ontwikkelingen is gewoon nodig, maar je redt er de economie niet mee.
* Al die schulden zijn aan de andere kant ook iemands bezit. Zijn de macht en de controle daarmee niet verschoven?
Het bezit zit bij een klein aantal zeer grote instellingen. Maar wat hebben zij gespaard? Schulden van anderen.
* Is het een crisis binnen het kapitalisme of is het een crisis van het kapitalisme in die zin dat het kapitalisme zijn laatste fase is ingegaan?
Volgens Rodrigo weet je dat pas achteraf.
We moeten ons in ieder geval voorbereiden op een diepe crisis zoals Japan die al 20 jaar kent. Daar is de stabiliteit op een zeer laag niveau gekomen en is er sprake van een hoge werkeloosheid en deflatie. Een deflatiecrisis is een neerwaartse spiraal vanuit een situatie waarin er teveel schulden zijn en teveel mensen die schulden niet kunnen terugbetalen. Daardoor wordt het steeds moeilijker om krediet te krijgen. De prijzen beginnen dan te dalen, waarop de lonen volgen. In een klassieke crisis kan de overheid door het verhogen van de uitgaven de zaak vlot trekken, maar bij een deflatoire crisis heeft dat geen zin, omdat mensen dat geld dan toch gaan oppotten. Twintig jaar geleden begon de crisis in Japan met een staatsschuld van rond de 30%. Nu, na alle maatregelen die tegen de crisis zijn ondernomen, is de schuld 160% en men is er niets mee opgeschoten. Een deflatoire crisis is meer een sociaalpsychologische situatie, die je niet met economische middelen kunt veranderen. De VS konden tanks gaan bouwen en hebben in het verleden zo een crisis opgelost, Japan kan dat niet.
Wat is er erg aan de crisis in Japan? Japan was een erg welvarend land dat nu in een onhoudbare situatie verkeert en waarschijnlijk als land volledig failliet gaat.
Als een dominantie economie in een deflatoire spiraal terecht komt zal het over het algemeen in de daarvan afhankelijke economieën een inflatie te weeg brengen.
* Wat gebeurt er met de schulden als er totale hervormingen plaatsvinden?
Dat is onduidelijk. In de afgelopen 500 jaar werden er vooral schulden gemaakt om oorlog te kunnen voeren. En dan kon een staat failliet gaan en werden de schulden niet afbetaald. Banken doen er alles aan om te voorkomen dat dit gebeurt. Daarom zie je dan ook dat de belangrijkste bankencentra zijn geclusterd in het land met de grootste militaire macht. Op zich is het niet terugbetalen van een schuld niet zo erg, maar nu zijn die schulden zó groot en is er een heel stelsel gecreëerd van grote instellingen die moeten voorkomen dat landen hun schulden niet gaan terugbetalen, zoals bijvoorbeeld het IMF, dat de mindset waarmee dit alles is opgebouwd wel een hele radicale verandering vergt.
Schuldsanering is wel mogelijk, maar er zijn krachten die dat niet willen. De regels zijn bedacht voor zwakkere landen, maar nu krijgen de sterkere landen er zelf mee te maken.
* Hoe verhoudt de schuld in Nederland zich ten opzichte van China? China is niet een economie die gegroeid is op buitenlandse kredieten, maar op basis van buitenlandse investeringen. Zij kent nu een handelsoverschot en koopt buitenlandse tegoeden op. Door de opkomst van de hedonistische cultuur en het makkelijk aangaan van schulden zitten de klassieke economieën nu in de nesten. China kan misschien de macht naar zich toetrekken. Maar de VS zijn nog steeds een groot militair complex. Nu zijn ze nog sterk, straks misschien niet, dus er zijn groeperingen die vinden dat de VS nu hun militaire macht moeten inzetten.
* Alle problemen zijn in feite ontstaan doordat we met z’n allen veel te veel consumeren in verhouding tot wat we verdienen.
Ja, absoluut, het is veel te gemakkelijk om alleen maar naar de banken te wijzen, zoals de media en het publiek doen. Het gaat er toch vooral om dat wij met z’n allen het aangaan van schulden heel normaal zijn gaan vinden en elkaar zelfs aanzetten tot steeds maar meer lenen.
* Hoe komt het dat een economie steeds meer moet groeien?
Dat is een politieke economische zaak, zeker niet enkel en alleen veroorzaakt door de rente. Het heeft te maken met de onstilbare honger tot kapitaalaccumulatie en met dat we in een situatie van continue concurrentie tussen bedrijven zitten, waarbij geen van de bedrijven er belang bij heeft om stil te staan. Zonder regulering geldt de Wet van de Jungle in de strijd om alsmaar een groter deel van de koek.
* Nu wordt nog steeds het verhogen van de consumptie als oplossing voor de crisis aangedragen. Dat toont de armoede van de mainstream economie aan.
* Ook 3e wereldlanden kennen vette schulden en daar hebben ze toch echt geen hedonistische cultuur.
Daar hebben de landen zelf niet de grote schulden gemaakt, maar de elites. Waarna hun schulden zijn genationaliseerd. Die schulden zijn nog steeds veel kleiner dan onze schulden nu. En in rijke landen hebben vooral de huishoudens schulden.
* Helpt het om geld bij te drukken?
Dat veroorzaakt slechts inflatie, het geld wordt niets waard. Ook de pensioenen dus. Er ontstaat dan een totale chaos waar niemand beter van wordt.
* Waarom hebben we het met z’n allen zover laten komen?