Ga naar de inhoud

Vaarwel democratie?

Opiniemakers lijken steeds minder remmingen te hebben tegenover de democratie. In de context van de economische crisis wordt democratie steeds meer voorgesteld als een achterhaald model. Het is een zeer verontrustende opinie en ze herformuleert de contouren van het debat. Deze crisis is niet enkel economisch, het is een fundamentele politieke crisis, die politiek moet worden opgelost.

18 min leestijd
capitalismpyramide

(Oorspronkelijk verschenen op de website DeWereldMorgen. Onder het stuk aldaar wordt een discussie gevoerd)

Onlangs kwam Maurice de Hond op VRT-radio toelichting geven bij de meest recente opiniepeilingen in Nederland. De Hond, het Nederlandse equivalent van onze Dimarso en zelf een opiniemaker van formaat, kwam tot de vaststelling dat Emile Roemers van de Socialistische Partij (SP) nog verder oprukte in de peilingen, dat Wilders nogmaals licht achteruitging en dat de traditionele Christen Democratisch Appel (CDA) en Partij van de Arbeid (PVDA) zo stilaan met electorale implosie worden geconfronteerd. (de Nederlandse PVDA is de traditionele socialistische partij in Nederland, niet verwarren met de PVDA hier in België, nvdr)

Op zich niets nieuws, al is het opvallend dat zelfs een hele zomer vol brood, spelen en verhit patriottisme geen effect heeft gehad op de status van de SP – een partij die zich in de regel met ernstiger zaken dan Olympisch zilver of Europacups bezighoudt.

De problematische democratie

Het gesprek werd echter bijzonder interessant toen de Hond zich aan enkele ruimere bespiegelingen waagde. De Nederlandse politiek was wezenlijk instabiel geworden, want na enkele jaren van extreemrechtse en neoliberale hegemonie met Wilders en Rutte slaat de slinger nu plots weer helemaal door naar extreemlinks.

Volgens de Hond had dit ernstige gevolgen, zeer ernstige gevolgen, want hij opperde dat de oude parlementaire democratie wel eens achterhaald zou kunnen zijn. Immers, als dit systeem geen politieke stabiliteit kan verzekeren, dan is het aan groot onderhoud toe. Kiezers die van rechts naar links wippen, en omgekeerd: dat toont aan dat de democratie haar tijd heeft gehad en dat de kiezers gewoon geen benul hebben van waar het echt om gaat.

Een vlot en snel opererende ‘burgerdemocratie’ kan dit verhelpen – een democratie waarin het Parlement zich in een eigenaardige positie tegenover de regering en de bevolking bevindt en waarin geen spoor meer te vinden is van het georganiseerde middenveld.

Deze uitspraak bleef hangen bij mij. Immers, toen ik vorig jaar tegenover Jean-Luc Dehaene (CVP) zat tijdens het eerste ‘Links-Rechts Debat’, zei onze ex-premier en ex-topbankier net hetzelfde. Ook voor Dehaene moest men de moed hebben om de parlementaire democratie in vraag te stellen, want, kijk, de financiële markten werken aan een veel hoger tempo dan parlementaire commissies en kabinetsraden. De werking van deze traditionele bestuursvormen is niet afgesteld op de enorme transacties die zich in nanoseconden op de markten voltrekken en onze bestuurders missen dan ook simpelweg constant de boot, met rampzalige gevolgen.

Een gezond beleid zou zich moeten aanpassen aan de snelheid van de markten en zou dus moeten gevoerd worden door mensen die niet gebonden zijn aan overleg met en goedkeuring vanwege democratische organen. Gevolmachtigde technocratische bestuurders, dacht ik. Economen en bankiers dus – beroepscategorieën die zich in veel landen steeds meer en vlotter de Grote Politiek lijken binnen te werken.

De werking van onze parlementen was overigens niet het enige wat voor Dehaene herbekeken moest worden. Ook de rol van de vakbonden moest men volgens hem in vraag durven stellen en wel om dezelfde reden. Vakbonden vertragen het economisch proces, ze belemmeren de snelle en volmaakt soepele manier waarop een economie idealiter moet kunnen opereren. Vakbonden eisen immers inspraak in zaken die inspraak niet langer lijken te verdragen: tewerkstelling, arbeidsvoorwaarden en arbeidsorganisatie, lonen, sociale zekerheid en sociale rechtvaardigheid.

Weg met de oude orde

Parlementen en vakbonden: opiniemakers zoals Jean-Luc Dehaene en Maurice de Hond vinden ze niet langer van essentieel belang. De georganiseerde inspraak van de bevolking is een obstakel voor goed bestuur en een maatschappelijk middenveld dat zich organiseert rond de belangen van grote delen van de bevolking is dat eveneens. Dat zijn allemaal immers restanten van een oude orde, en de wereld is nu eenmaal veranderd.

In de huidige toestand zet men allebei best even op slot en laat men de staat besturen door economen en bankiers. Die weten het best hoe ze moeten omgaan met hun tegenspelers – collega-economen en bankiers in de geglobaliseerde economie, het verhaal van stropers en jachtwachters. Er ging dan ook goedkeurend gejoel op toen in landen zoals Griekenland, Italië, Ierland en Spanje regeringen werden gevormd met een vertrouwenwekkend aantal economen en bankiers.

De filosofie achter deze voorkeur voor technocraten is evident. Men stelt mensen aan uit het bedrijfsleven in de plaats van beroepspolitici, omdat deze technocraten niets te verliezen hebben in de politiek. Tijdens de Griekse regeringsvorming riep de Duitse conservatieve pers op tot ‘kamikaze-politici’, en daarover gaat het nu net. Men wil mensen die zich niets hoeven aan te trekken van de uitslag van de volgende verkiezingen – hun loopbaan bevindt zich buiten de professionele politiek. Daardoor kunnen ze ‘onpopulaire maatregelen’ nemen zonder dat het hen te veel raakt.

Beroepspolitici, zo luidt de redenering, zouden zich nog al eens durven laten verleiden tot maatregelen die de gunst van de kiezer wegdragen en daarvoor is het nu de tijd niet. Of erger nog, beroepspolitici zouden wel eens beroep kunnen doen op de wil of onwil van de bevolking, hetgeen in de visie van Dehaene en de Hond onvermijdelijk tot vertraging of verlamming van het bestuur zou leiden. Iedereen moet nu ‘zijn verantwoordelijkheid nemen’ en zich verstoppen achter het volk valt daar duidelijk niet onder.

De ‘democratische spelletjes’ van de oude orde zijn niet meer gepast – referenda, verkiezingen die gevolgen hebben op het beleid, overleg met en inspraak vanwege belanghebbende groepen in de bevolking. In de plaats daarvan hebben we politieke zelfmoordcommando’s nodig: economen of bankiers die even afdalen van Goldman Sachs, het economische en monetaire beleid op scherp komen stellen en daarna verdwijnen naar hoge functies bij de Wereldbank, het IMF, de OESO of Harvard Business School. Betogingen of stakingen kunnen hen niet deren en aangezien ze ‘boven de politiek’ staan zal hun optreden (hopelijk) weinig effect hebben op de uitslag van de volgende verkiezingen voor de klassieke politieke partijen.

Technocraten hebben een air van objectiviteit. Men stelt hen voor als mensen die vrij van elke vorm van belangenbehartiging, politieke of ideologische vooringenomenheid hun verantwoordelijkheid nemen. Ze worden daarbij enkel geleid door hun deskundigheid, voor het overige zijn ze volmaakt politiek onthecht en het is die onthechting die nu nodig is om de potentieel catastrofale grillen van de economie met een afdoende beleid te neutraliseren.

Nieuwe wetten

De drang om technocraten aan het roer te plaatsen is kenmerkend voor crisissen. In eigen land herinneren we ons het geval van Robert Vandeputte, de hoogleraar en ex-gouverneur van de Nationale Bank die in 1981 als technocraat werd aangesteld in het Kabinet-Eyskens. Het land was in crisis – het was in die tijd dat de werkloosheid explodeerde en zijn huidige structurele peil bereikte. Eyskens (CVP) was van oordeel dat de textiel- en staalsectoren moesten afgebouwd worden, dat er drastisch moest bezuinigd worden op de begroting en dat bedrijven fiscale voordelen moesten krijgen via het zogeheten Maribel-plan. Klinkt bekend.

Vandeputte zou dat als niet-partijgebonden minister van financiën even uitvoeren en zou daarbij niet onder de indruk raken van het geschreeuw van de metallo’s voor de ramen van zijn kantoor. Het experiment mislukte echter, want het verzet vanuit de Waalse staalindustrie dwong de regering-Eyskens na enkele maanden al tot het neerleggen van de boeken. De stuwing van ‘de politiek’ bleek toch nog altijd sterker dan de kracht van het puur rationele en objectieve oordeel van een technocraat.

Dat was 1981. In de huidige crisis is het patroon hertekend. Er is in zowat alle Eurolanden gestaakt en betoogd dat het een lieve lust is; traditionele partijen krijgen in een aantal landen – ook bij ons – flinke electorale afstraffingen en de Indignado’s en Occupy-beweging zijn snel uitgegroeid tot sociale actoren van formaat. Bovendien gaat de bevolking er in de ernstig getroffen landen objectief op achteruit. Werkloosheid, dakloosheid en armoede nemen spectaculair toe – denk aan dat verbijsterende recente cijfer van 1 op 4 Spaanse kinderen dat aan voedingstekort lijdt.

Regeringen staan zomaar enorme delen van hun soevereiniteit en macht af, via privatiseringen, de afbouw van het staatsapparaat en bevoegdheidsdelegatie naar (alweer technocratische) cenakels zoals de ‘trojka’ van de EU, de ECB en het IMF. Ze stellen zich ondergeschikt op tegen schimmige actoren zoals ratingbureaus en de geringste beweging op de markten – de geringste handeling van kleine groepen private kapitalisten dus – leidt snel tot verregaande besparingsmaatregelen die grote delen van de bevolking raken.

Drie fenomenen vormen de trendbreuk in datgene wat we vanouds als politieke mores ervaren. Ten eerste, een regering tegen wie algemene stakingen uitbreken en dagelijks massabetogingen worden gehouden, is aangeschoten wild – zo’n regering heeft een ernstig legitimiteitsprobleem, een gebrek aan ‘draagvlak’ zoals dat nu heet. Sociale onrust is een zeer ernstige dreiging voor politieke stabiliteit. Twee, regeringen zullen in de regel de verarming van hun bevolkingen met alle middelen pogen tegen te gaan, omdat ook dat hen anders hun electorale vel kan kosten en aanleiding kan geven tot rebellie en opstand. En drie, regeringen zullen altijd hun effectieve macht beschermen en ze moeten de soevereiniteit van hun land vrijwaren – dat is een heilig grondwettelijk beginsel en deel van de eed die zowat alle regeringen moeten afleggen.

De politieke instabiliteit die Maurice de Hond observeert, lijkt, zo bezien, weinig te maken te hebben met de vlottende of shoppende kiezer en alles met een verschuiving in de manieren waarop de politiek zich opstelt tegenover de bevolking en haar belangen.

Het zijn de drie elementen die ik boven gaf, die voor instabiliteit zorgen: de minachting voor massaal sociaal protest, de afbouw van de welvaart onder grote groepen in de bevolking en de terugknijpende macht van nationale regeringen ten voordele van – precies – niet-verkozen technocratische actoren zoals de trojka en de ratingbureaus.

De politiek heeft zich sinds 2008 in een reusachtige legitimiteitscrisis gewerkt – dat is de kwestie. Het is weinig verbazend dat kiezers cynisch worden wanneer hun verkozen parlementen wetten stemmen of Europese pacten in de grondwet opnemen, die rechtstreeks tegen hun belangen ingaan en ook nog gedicteerd zijn door niet-verkozen machten van zeer onduidelijke signatuur.

Met die wetten en pacten wordt misschien ‘het vertrouwen van de markten’ hersteld, het vertrouwen van de burger wordt er echter zwaar door aangetast en voor een politiek systeem, dat net dit vertrouwen van de burger (niet dat van de markten) als kern en motor heeft, is dat een zeer ernstig probleem.

Over belangengroepen

Het is immers niet zo dat technocraten volkomen onthecht zijn en geen belangengroepen vertegenwoordigen. Elke politieke beslissing dient belangen – ze schept ze, hervormt ze en richt ze naar delen van de bevolking. Er is dus geen enkel niveau van politiek dat ‘belangeloos’ is. Wanneer men om ‘de markten te kalmeren’ een puur technocratisch besluit neemt, waarbij de pensioenen met 25 procent verlaagd worden, dan raakt dit de belangen van grote groepen in de samenleving.

Indien men met hetzelfde doel en op dezelfde technocratische wijze belastingvoordelen schenkt aan ondernemingen en grote fortuinen aan een gunstig belastingtarief  onderwerpt, dient men eveneens de belangen van groepen in de samenleving. Wat goed is voor de ene, is niet noodzakelijk goed voor de andere. Dat is evident en het moet ons leren dat er niet zoiets bestaat als ‘neutrale’ of ‘objectieve’ politiek.

Het valt echter op dat in het gemijmer over de ouderdomsverschijnselen van de klassieke democratie selectief tewerk wordt gegaan. De belangen die door middenveldorganisaties zoals vakbonden worden verdedigd, zijn blijkbaar bijzaak, want vakbonden ziet men als een obstakel voor goed bestuur. Idem met de brede vertegenwoordiging van alle delen van de bevolking in het Parlement, ook dat is niet meer nodig. Wat wel nodig is, is een beleid dat ‘de markten’ kalmeert en terug vertrouwen geeft in ons. Wie zijn die ‘markten’ dan? Beleggers, speculanten, private kapitaalgroepen.

‘De markten’ zijn een overduidelijke belangengroep en het valt op hoe weinig we erover te weten komen. Wie ‘KAV’ zegt denkt meteen aan vrouwen; wie ‘vakbond’ zegt denkt meteen aan werknemers, en ‘Boerenbond’ roept direct het beeld van landbouwers op tractoren op. Daar stopt het niet: we weten heel wat zaken over de belangen die vrouwen, werknemers en landbouwers via hun organisaties vertolken en verdedigen. We hebben dus een onmiddellijk en precies beeld van de sociale groep die achter deze begrippen schuil gaat – we kennen deze groepen en we kunnen hun belangen dan ook heel accuraat plaatsen, en daarmee ook onze eigen houding daar tegenover.

Niet zo met ‘de markten’. Welke groepen gaan daar achter schuil? Denken we bij het woord ‘de markten’ aan Warren Buffett (nvdr: Amerikaans zakenman en investeerder) of aan de eigen schoonvader die zijn spaargeld op de beurs belegt? Denken we aan Belgen, Amerikanen, Indiërs of Russen? En denken we aan mensen of aan bedrijven – Warren Buffett en Roman Abramovich (nvdr: Russisch oliemiljardair; eigenaar van voetvalclub Chelsea) of ING, Paribas en Chase Manhattan? Of aan overheden – de Chinese staatskas, de Saoedi’s, Zwitserland en Luxemburg? En over welke belangen gaat het? Geld verdienen allicht, maar hoeveel? En waarom? En met welke gevolgen?

Het punt is dat we ‘de markten’ als belangengroep niet kennen en dat we die markten dan ook enkel als een abstract gegeven kunnen zien – een onzichtbare en geweldige kracht die alle andere krachten overstijgt en die gehoorzaamt aan wetten die niet de wetten zijn van een democratie maar die dwingender zijn dan die van de democratie. We geloven dat onze concrete belangen ondergeschikt zijn aan dat abstracte belang dat zo machtig blijkt.

We denken zelfs dat onze concrete belangen slechts bestaan in zoverre ze dat abstracte belang dienen. Dan zien we technocraten – economen en bankiers – als mensen die enkel dat abstracte belang dienen en daardoor nuchter, rationeel en onthecht de enig juiste beslissingen nemen. We worden daar armer van, onze overheid verliest er haar legitimiteit mee en onze samenleving komt erdoor terecht in een fase van permanente kramp, maar toch geloven we dat enkel dit belang moet gediend worden.

De nieuwe orde

De hedendaagse politiek wijkt, zoals gezegd, af van ons klassieke beeld van politiek. Toch is het goed in gedachten te houden dat ook dit in wezen gewone politiek is en dat de vele afwijkingen die we nu zien van het klassieke democratische model eenvoudigweg een overwinning kunnen zijn van een enkele belangengroep over andere belangengroepen.

Deze nieuwe orde, waarin de wetten van de markt die van de staat domineren en waarin politici hun macht en gezag zonder slag of stoot afstaan aan economen en bankiers – deze nieuwe orde is de uitkomst van een ouderwetse politieke strijd. De strijd is in het voordeel gekanteld van een van de partijen: het kapitaal. Het belang van het kapitaal overweegt nu op dat van alle andere geledingen van de bevolking en dat is de reden waarom we een zodanig escalerend democratisch deficit zien in de hedendaagse politiek.

Als de belangen van slechts een enkele partij door de politiek gediend worden, dan is het evident dat deze politiek niet democratisch meer mag zijn. Ze is dan oligarchisch – ze wordt beheerst door een kleine kring van belangengroepen, die er alle voordeel bij hebben de andere belangengroepen uit te schakelen of te verzwakken.

We leven nu in een oligarchie en het feit dat mensen zoals Van Rompuy en Barroso in hun verleden aan verkiezingen hebben deelgenomen en dus met heel veel acrobatie en vanop zeer grote afstand ‘democraat’ kunnen genoemd worden, kan daar weinig aan veranderen. Wat hun toekomst betreft, ik voorspel hen een voorspoedige oude dag op de loonlijst van de Wereldbank, het IMF, de OESO of andere ‘technocratische’ instellingen.

Interessant genoeg is deze oligarchie ontstaan omdat we met z’n allen een bepaalde, foute definitie hebben aanvaard: we hebben aanvaard dat deze crisis een economische crisis is. Daardoor hebben we aanvaard dat de crisis enkel economisch moet opgelost worden, en dat er een ‘Totalkrieg’ moet gevoerd worden om die economie weer tot bloei te brengen.

Het aanvaarden van deze definitie is een vergissing van historisch formaat. De crisis is immers een diepe politieke crisis en voor zover we dat nodig hebben is de opinie van Jean-Luc Dehaene en Maurice de Hond daarvoor doorslaggevend bewijs. De economie heeft de politiek geheel overgenomen en dus moeten de regels en procedures van de politiek snel-snel aan die van de economie aangepast worden. In afwachting daarvan plaatsen we dezelfde mensen aan de top van allebei deze domeinen: economen en bankiers. Het oplossen van de economische crisis verscherpt zo de politieke crisis.

De economen en bankiers staan immers aan de top van een zeer wankel en fundamenteel instabiel systeem en een oligarchie loopt steeds het risico op een revolte van onderuit. Men kan dergelijke revoltes uitstellen door het versterken van het veiligheidsapparaat – wat volop bezig is – en door ze uit de media te houden.

Men kan ook tijdelijk de pil verzachten door in te spelen op grof nationalisme en andere vormen van volksvermaak, zoals Berlusconi en Sebastian Coe (nvdr: voorzitter van het organisatiecomité van de Olympische Spelen in Londen) hebben aangetoond. Maar de kruik gaat te water tot ze barst en de oligarchen van het huidige beleid nemen enorme risico’s.

We kunnen hen het spel onmogelijk maken door een eenvoudige ingreep: deze crisis zien als een politieke crisis, niet als een economische. Want wanneer we inzien dat het hier om een fundamentele politieke crisis gaat, kunnen we deze crisis ook politiek oplossen en wel met behulp van iets waarmee we vertrouwd zijn: democratie. De crisis moet aangepakt worden via een verdieping en versterking van de democratie, dat wil zeggen: via een terugkeer naar een systeem waarin specifieke belangen gebalanceerd worden tegenover het belang van iedereen en waarbij overheden slechts legitiem zijn indien ze dat soort balans handhaven.

De belangen van kapitaal kunnen niet zomaar de overhand nemen op die van armen, zieken, gepensioneerden, werklozen, jongeren en minderheden. Er is geen enkele dwingende reden waarom dit wel het geval zou zijn. Economie is immers geen afzonderlijk zonnestelsel, het is volop deel van de samenleving, het vervult een belang waarin de gehele samenleving betrokken is en het moet beantwoorden aan de regels ervan. Het is het isoleren van de economie uit de rest van de samenleving dat aanleiding heeft gegeven tot een hele reeks rampen.

Het is bijvoorbeeld tekenend dat de EU verregaande besparingsmaatregelen kan opleggen aan lidstaten omdat er nooit werk is gemaakt van een volwaardig democratisch systeem in de EU – een EU waarin ook de sociale belangen van de massa tot de kern van de politiek behoren en niet enkel de belangen van het kapitaal. De EU is als systeem volkomen uit balans; het is dan ook geen orgaan dat democratische rechtvaardigheid uitdraagt en het is geen orgaan dat democratische legitimiteit bezit.

Concreet: men kan aan Griekenland verregaande reducties van de pensioenen opleggen omdat er nooit een sociaal Europa is gekomen en er dus geen dwingende regels inzake pensioenen in de EU bestaan. Men kan Griekenland ook zeggen dat het deze ingreep moet uitvoeren omdat er wel een Europese vrije markteconomie is geschapen, vol bindende akkoorden en reglementen.

Voor het ene heeft men regels en afspraken, voor het andere niet. Men kan dan ook dwingend optreden ten voordele van het ene zonder beschermend te moeten optreden voor het andere en de EU behartigt niet de belangen van allen. Het is, zoals gezegd, een oligarchie. Het effect is eenvoudig en voorspelbaar: groteske onrechtvaardigheid.

We raken niet uit deze crisis wanneer het aantal miljonairs in ons land verdriedubbelt samen met het aantal mensen onder de armoedegrens. We raken evenmin uit de crisis wanneer Bekaert de hoogste winsten uit z’n geschiedenis noteert en in dezelfde adem aankondigt dat honderden arbeiders zullen ontslagen worden.

We raken ook niet uit deze crisis wanneer Tia Hellebaut met goud naar huis komt, Bart De Wever burgemeester van Antwerpen wordt en een Belg Euromillions wint. We raken eruit wanneer ons hele systeem terug in democratische balans is en elk onderdeel van de samenleving – incluis de economie – ‘zijn verantwoordelijkheid neemt’ en het eigen belang tegen het algemeen belang afweegt.

Een economie is geen inzet waard wanneer ze enkel onrechtvaardigheid produceert; een regering evenmin. Het is goed dat we dit nu zien, dat we deze catastrofale zwakheden in ons systeem nu opmerken. Nu weten we waarover politiek moet gaan in de toekomst.

———————

Jan Blommaert is taalkundig antropoloog en Professor of Languages in Education aan het Institute of Education (University of London). Momenteel verbonden aan de universiteiten van Tilburg. Hij is co-auteur van o.a. Het Belgische Migratendebat (1992), Nationalisme. Kritische opstellen (EPO, 1994), Van Blok tot Bouwsteen (EPO, 1999) en Populisme (EPO, 2004). Hij is auteur van Ik stel vast. Politiek taalgebruik, politieke vernieuwing en verrechtsing (EPO, 2001). In 1993 kreeg hij de Arkprijs van het Vrije Woord. Zijn meest recente boek is De crisis van de democratie, (Epo 2007)

Externe links