Ga naar de inhoud

Staatsrecht En Dystopische Verschijnselen. Deel 1, Staatsrecht

Staatsrecht is in de hier gepresenteerde optiek het recht aangaande de staat. Het gaat over zijn organisatie en zijn functie als heerser over burgers. In die functie uit hij zich regelmatig onaangenaam, oorlogszuchtig, onheilspellend. Die uitingen worden met het oog op het literaire subgenre uit de sciencefiction ‘dystopische verschijnselen’ genoemd.

14 min leestijd

(Door Thom Holterman, oorspronkelijk verschenen op Libertaire Orde)

Het bovenstaande zal in verschillende stappen worden uitgelegd en aannemelijk gemaakt. De eerste stap is verwerkt in deel 1, Staatsrecht, waarbij tevens grond- en mensenrechten aan de orde worden gesteld. De tweede stap wordt gezet onder de titel Rechtstaat (deel 2). Hier zal Frankrijk als ‘case-study’ worden behandeld. Frankrijk als spiegel voor Nederland. De derde en laatste stap is Dystopie (deel 3), waarin allerlei dystopische verschijnselen als voorbeelden passeren uit Nederland, Frankrijk en de USA. Hier volgt stap één, Staatsrecht.

Staatsrecht

‘De staat verdrukt, de wet is leugen’. Het zijn geen gevleugelde woorden uit een handboek van het Nederlands staatsrecht. Het is een strofe uit de ‘Internationale’. Hoewel de wereld veranderd is, het tijdsverloop heeft de strofe niet achterhaald. Dat kan ook moeilijk anders, want het leidende beginsel van de staat bleef ongemoeid en zijn actoren bedienen zich nog steeds van leugens. Het wordt jaar in jaar uit geleerd aan juridische faculteiten zodat de afgeleverde juristen ervan doordesemd zijn. Daarvoor zijn door hoogleraren Staatsrecht vanaf het begin van de vorige eeuw handboeken geschreven. Op een ervan wil ik in het bijzonder wijzen. Het betreft het boek dat de staatrechtshoogleraar C.W. van der Pot schreef, getiteld Handboek van het Nederlandsche staatsrecht. Het zou in 1940 verschijnen maar op Duits bevel ingetrokken. In 1946 kwam het op de markt (tweede druk).

                 C.W. van der Pot

Van der Pot (1880-1960) was nog iemand die aan staatsleer deed – wat ik als anarchist op mijn manier ook doe, maar dan met een omgekeerd doel. Waar Van der Pot het woord staat gebruikt, introduceert hij de termen overheid en volksgemeenschap. Die brengt hij met elkaar in verbinding. Voor overheid lezen we bij hem, gaat het om ‘personen, die gezag uitoefenen’. Dit is niet denkbaar, schrijft hij, zonder andere personen, die aan dat gezag onderworpen zijn (mijn curs.; thh.). De volksgemeenschap wordt gevormd door een zeer grote groep mensen. De mensen uit de beide personele contexten (overheid / volksgemeenschap) onderscheiden zich op bepaalde manier van elkaar. Tussen hen bestaan bepaalde verplichtingen. Dat is zonder overheid niet denkbaar, volgens hem. Waarom? Omdat de overheid die verplichtingen en daarmee het gemeenschapskarakter van de groep handhaaft.

Of deze beschrijving een aanvaardbare is, staat ter discussie, want het blijft een persoonlijke opvatting, in dit geval van Van der Pot. Daar staan andere opvattingen naast of tegenover. Cruciaal is de bewoording van Van der Pot: ‘aan gezag onderworpen zijn’. Dat moet worden waargemaakt. En zoals het vaak gaat – zeker in de rechtswetenschap – wordt er gezocht naar een gezagsargument. De staatsrechtswetenschap is dan ook een legitimatiewetenschap bij uitstek om dit type argumentatie te ontwikkelen.

Staat en zijn substraat

                    Georg Jellinek

Een manier om studenten de gebruikte bewoording als een vanzelfsprekendheid te laten opzuigen, was het verwijzen naar grote Duitse staatsrechtjuristen en te beschrijven hoe zij over die problematiek dachten. Zo verwijst Van der Pot naar Georg Jellinek (1851-1911). Die leert, zo schrijft hij: ‘..het substraat van de staat wordt gevormd door mensen, die bevelen en andere mensen, die aan die bevelen gehoorzamen (..)’. Voor de omschrijving van die relatie gebruikt hij de term wilsverhouding. Bij Jellinek, zo legt Van der Pot uit, vormen de wilsverhoudingen in termen van het staatsverband machtsverhoudingen. ‘Dit wil zeggen dat in de staat, de wil van de personen, die een zodanige plaats innemen dat hun wilsuitingen aan de collectiviteit worden toegerekend, zich tegen andere wilsopenbaringen in, onvoorwaardelijk kunnen doorzetten.’ In gewoon Nederlands staat hier: je moet doen wat ik wil, wat ik je opleg (omdat ik deel van de overheid ben). Van der Pot citeert Jellinek dan nogmaals om een en ander met een autoriteitsuitspraak te bevestigen: ‘De staat is de met oorspronkelijke heersersmacht uitgeruste verbandseenheid van er woonachtige mensen’.

Hier wordt de staat zonder omweg een oorspronkelijke macht toebedeeld, wat historisch onjuist is. De staat is, enkele duizenden jaren voor onze jaartelling, als roverstaat geïnitieerd door combinaties van krijgsheren, leiders en priesters. De Franse staatsrechtgeleerde Leon Duguit (1859-1928) zit daar dichtbij. Bij hem heet de staat een ‘groep mensen, binnen een bepaald omlijnd grondgebied, waar de sterksten hun wil opleggen aan de zwaksten’. Van der Pot vindt de omschrijving van Jellinek bevredigender omdat daar ‘verband gelegd wordt tussen de gezagsuitoefening en de verwezenlijking van algemene doelen’. Dat zou ons over de streep moeten trekken de bevelsuitoefening te aanvaarden? In ieder geval zijn met dit soort ‘verhalen’ vele generaties juristen opgevoed.

Het boek van Van der Pot is, na zijn dood herhaaldelijk door de staatsrechtgeleerde A.M. Donner herzien. Vele generaties aanstaande juristen hebben het staatsrecht geleerd mede via het boek dat de naam kreeg ‘Van de Pot-Donner’. Vervolgens zijn in de loop der tijd andere bewerkers aan de slag gegaan zodat het boek nog steeds op de markt is. Maar door alle bewerkingen, andere signatuur van de bewerkers dan die van Van der Pot en actualisering is het natuurlijk niet meer de ‘oude’ Van der Pot. Dit neemt niet weg dat de kern, ‘het aan gezag onderworpen zijn van de burgers aan staat en overheid’, strak overeind is gebleven.

Geen van de bewerkers heeft bijvoorbeeld gewaagd dit uitgangspunt ideologisch aan te tasten, gezagsgetrouw als ze zijn. En dat geldt ook voor andere bewerkers van een ander staatsrechtelijk leerboek, Koopmans’ Compendium van het staatsrecht (Deventer, 2002; oorspronkelijke tekst van de Leidse hoogleraar T. Koopmans, 1929-2015). Reeds op de eerste bladzijde leert de student: ‘De staat oefent gezag uit’. Het klinkt zo onschuldig. Maar dit gezag heeft ‘betrekking op (vrijwel) alle gedragingen van de leden van de gemeenschap waarover het gezag is gesteld’. Dat is al minder onschuldig; het klinkt zelfs onheilspellend. ‘Gezag betekent’, zo wordt verderop in het boek uitgelegd: ‘dat de een zich door de ander iets moet laten ‘gezeggen’: de staat oefent ‘zeggenschap’ uit over zijn burgers’ (p. 17). Het is een iets andere formulering, maar drukt precies hetzelfde uit als wat de ‘ouden’ al leerden.

Dwanggemeenschap

Het gezag is over ons gesteld; het is een heteronome factor, die mensen hun autonomie afneemt; het komt van boven (verticale relatie). Hier vinden we de theocratische inslag die het staatsrecht nimmer verlaten heeft. De staat vormt, zo zeggen de auteurs van Koopmans’ Compendium, een ‘dwanggemeenschap’, want ‘het lidmaatschap komt (in de regel) tot stand van buiten de wil gelegen factoren’ (p. 3). En geef ze eens ongelijk. Maar het is precies wat het libertaire denken al jaar en dag bestrijdt. Voor juristen wordt hier evenwel niets vreemds gezegd, en dat alleen al is beangstigend.

Natuurlijk, er wordt hier en daar wat georeerd over het ‘mondig’ geworden zijn van de burger. Daar valt echter de facadestructuur met zijn geweldapparaat (fysiek en mentaal) niet van om. Hoe mondig de burgers ook zijn, ze blijven deel van het substraat van de staat (Jellinek nog bij Van der Pot te lezen). Substraat is hier zoiets als een stof (een laag van een bepaalde substantie) waarop een giststof inwerkt. De burgers zijn niet meer dan een ‘stof’ (een amorfe verzameling) voor staat en overheid, in ieder geval geen mensen van vlees en bloed (vergelijk de onbarmhartige behandeling van mensen in de ‘Toeslagenaffaire’).

Een aantal van de bewerkers van het handboek en het compendium is specialist op het vlak van grond- en mensenrechten. Zij allen komen aandragen met de verdedigingslinie die deze rechten zouden vormen. Ik wil er niet aan af doen dat soms de burger gelijk krijgt in zijn ongelijke strijd met de overheid, ja, en dan nog meestal zo’n tien jaar na de aanvang van die (juridische) strijd…Het is dus een zwaktebod. Want sowieso liggen grond- en mensenrechten in de gevarenzone, met dictatuur op de loer.  Zie maar hoe met dit soort rechten gemanipuleerd kan worden.

Grond- en mensenrechten

Gaan we na de werklozen, de daklozen controleren?

‘Kunt u bewijzen dat u niet over een onderkomen beschikt?’

Het is goed om iets te begrijpen van het onderscheid tussen rechten of men ze tegenkomt in een Verklaring of in een Verdrag. We nemen aan dat beide soorten teksten werking verleend zijn, nochtans is er een verschil. De bepalingen van een Verklaring hebben geen verplichtend karakter. Ze kunnen dus niet door burgers worden afgedwongen. Vandaar dat ze vaak ‘stevig’ geformuleerd zijn, want ze zijn toch tandeloos. Dit is het geval met de Universele Verklaring van de rechten van de mens, een heldere en radicale tekst. Deze rechten gelden dan ook als uitgangspunten van denken en argumenteren. Dat is anders met bepalingen van verdragen, waarvan de relevante bepalingen door burgers tegen de staat kunnen worden ingeroepen. Wat zien we echter? Veelal is het eerste lid van een verdragsbepaling ‘stevig’ geformuleerd, maar via wat ik al decennia de ‘lid twee truc’ noem, kan daar veel van verloren gaan.

Als voorbeeld hoe het verschil tussen beide soorten teksten en de ‘lid twee truc’ uitpakt, het volgend. Merk eerst op hoe artikel 3 van de Universele Verklaring geformuleerd is. Die luidt: ‘Eenieder heeft recht op leven, vrijheid en onschendbaarheid van zijn persoon’. Een krachtige en radicale bepaling, maar niet afdwingbaar. Stap nu over naar het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Daar leest men in het eerste lid van artikel twee: ‘Het recht van eenieder op leven wordt beschermd door de wet.(..)’. Dit vormt een eerste glijbaan: het is niet het verdrag dat het leven beschermd, maar dat wat de nationale wetgever erover bepaalt. Mag nu van alles door de nationale wetgever worden geregeld? Neen, want in het eerste lid is direct een restrictie ingebouwd: ‘Niemand mag opzettelijk van het leven worden beroofd, behoudens door de tenuitvoerlegging van een gerechtelijk vonnis wegens een misdrijf waarvoor de wet in de doodstraf voorziet’. Het mag niet, maar…

Uitzonderingsstaat

‘Ik zei ‘euthanasie’, niet ‘État nazi’’! (Nazistaat)

Daar blijft het niet bij. In het tweede lid worden nog enkele mogelijkheden genoemd, om mensen van het leven te beroven. Hè, het leven was toch beschermd? Ja maar…de tweede glijbaan, want de tekst van artikel twee, tweede lid loopt daarvoor als volgt: ‘De beroving van het leven wordt niet geacht in strijd met dit artikel te zijn geschied in geval zij het gevolg is van het gebruik van geweld dat absoluut noodzakelijk is’. En wie bepaalt dan wat absoluut noodzakelijk is…? De wetgever als we acht slaan op drie soorten gevallen waarvan sprake is, namelijk ‘ten einde in overeenstemming met de wet een oproer of opstand te onderdrukken’. Hier vloeien ‘rechtstaat’ en ‘uitzonderingsstaat’ in elkaar als effect van de toepassing van de lid twee truc. Ongerijmd zal u zeggen. Weet dan dat dit effect al tamelijk lang bekend is.

Zeker, gewone staatsrechtgeleerden hebben het er kennelijk liever niet over, want waarom zou je de overheid in de weg willen zitten. De oud-hoogleraar Staatsrecht M.C. Burkens, een van mijn leermeesters, wees er in zijn actieve periode, in 1975 wel op. Hij deed dat in zijn preadvies getiteld Methodologie van staatsrechtelijke rechtsvergelijking (Kluwer, Deventer), waarin hij schreef: ‘Überhaupt is het legale bevoegdheidsinstrumentarium veelal weinig indicatief. Constitutionele waarborgen tegen machtsoverschrijding blijken in de praktijk veelal slechts van betrekkelijke waarde te zijn gezien hun ontsnappingsclausules; tal van landen worden heden ten dage onder vigeur van noodrecht geregeerd’. Ter illustratie wijst hij op het Chili van toen en het onder noodrecht opererend regime-Pinochet (p. 33). Mijn ‘lid twee truc’ valt onder zijn ‘ontsnappingsclausules’ en de ‘uitzonderingsstaat’ werkt met ‘noodrecht’.

Autoritarisme

De meeste staatsrechtgeleerden helpen met hun leringen onverdroten mee de onderworpenheid van de burgers aan het gezagssysteem te handhaven. De staatsrechthoogleraar P.J. Oud schreef het nog in zijn Het constitutionele recht van het Koninkrijk der Nederlanden: ‘Het staatsrecht vormt het geheel der regelen, die betrekking hebben op de organisatie van de staat en zijn onderdelen en op de verhouding van de staat tot de individuen en corporaties, die aan zijn gezag zijn onderworpen’ (Deel 1, p. 24; 1967). Hoewel dit ‘onderworpen zijn’ een autoritaire uitdrukking is, kon Oud daar als toenmalige voorman van de VVD kennelijk mee leven; net zoals als Van der Pot trouwens als lid van de Vrijzinnig Democratische Bond. Deze auteurs en vele van hun collega’s deinsden bewust of onbewust er niet voor terug een variant van het autoritarisme te verdedigen. Zij hadden geen weet van wat zoiets als het neoliberalisme een halve eeuw later nog zou gaan uitrichten.

Inmiddels is het algemeen bekend dat het neoliberalisme behoefte heeft aan een sterke staat. Die moet een garantie vormen dat de door het gewone volk opgeëiste rechten niet raken aan het functioneren van de ‘vrije markt’. Vrije markt en autoritarisme gaan dan ook hand in hand, verneemt men in een vraaggesprek met de econoom en journalist Romaric Godin (Marianne, 31 januari-6 februari 2020) en kan men bij hem lezen in zijn boek getiteld La guerre sociale en France. Aux sources économiques de la démocratie autoritaire (Paris, 2019). Maar bij huidige staatsrechtsgeleerden hoef je er niet mee aan te komen, althans ik verneem weinig of niets van hen.

Pensioenhervorming

Macron: Hoezo, ‘Een weg banen door machtsvertoon’?

In dat kader begrijp ik heel goed dat bijvoorbeeld zo iemand als de hedendaagse Leidse hoogleraar Staatsrecht Wim Voermans een boek van vijfhonderd bladzijden bij elkaar neuzelt over ‘Zoeken naar wij’ in diens Het verhaal van de Grondwet. In dat geval kijk ik er evenmin vreemd van op dat een collega hoogleraar Staatsrecht, Douwe Jan Elzinga, in een volstrekt kritiekloze bijval in zijn rubriek in Binnenlands Bestuur (11 oktober 2019), het boek overtuigend noemt. Elzinga neemt bijvoorbeeld van Voermans over dat de democratische ordening goed tussen de oren van de burgers zit. Is dat zo? Uit welk ‘tussen de oren’ zittend onderzoek blijkt dat? Of blijkt het soms omdat de politieke partij ‘Forum voor Democratie’ de grootste partij in Nederland lijkt te zijn geworden? Hebben we niet veeleer enerzijds van doen met politiek-aristocratische kasten, die het gelukt is het volk murw te beuken en anderzijds met een autoritaire, extreemrechtse formatie die aantrekkingskracht vertoont op mensen? Voor het overige voert, waar Voermans en Elzinga zo vol over zijn, de bestaande democratische ordening vooral ongeloofwaardige parlementaire toneelstukjes op, zoals onlangs nog de ‘komedie’ Marinierskazerne Vlissingen.

Tussen de oren dus zou de democratische ordening zitten volgens Elzinga naar Voermans. Ook in Frankrijk. Maar plotseling, in de laatste maanden van 2018, steekt een deel van de bevolking de lont in het kruitvat. De revolte van de Gele Hesjes kondigt zich aan en vestigt een rotonde-democratie (een soort directe democratie met volks-assemblees), gesteund – zo blijkt uit statistisch onderzoek – door een aanzienlijke meerderheid van de bevolking. Macronië ontdekt de woede van hen die het ongeluk hebben niet overeenkomstig te kunnen leven, zoals de politiek-aristocratische kaste het met het gewone volk voorheeft. En zeker, voor een revolte heb je geen grondwet nodig, je moet woede voelen…

Het is dus volstrekt gratuit wat door Voermans, Elzinga en anderen binnen het staatsrecht wordt ‘verkocht’, als niet (ook) met kracht wordt opgekomen tegen autoritarisme en het er mee verwant zijnde neoliberalisme als een vorm van neofascisme. Een van de weinige juristen die zich over dat laatste een tijdje geleden wèl uitliet, is de Belgische juriste Manuela Cadelli, lid van de rechterlijke macht en voorzitster van de vakvereniging van magistraten in België.

Voorlopig zal de autoritaire uitwerking van de maatschappelijke organisatie – onder handhaving van opgelegd gezag – blijven bestaan. Daar staan staatsrechtgeleerden garant voor. Voor zover zij het ermee eens zijn dat de verticale relatie tussen overheid en burger zodanig geregeld moet zijn dat de burger een vrije ruimte moet worden gelaten en dat de overheid daarbij in haar handelen aan banden gelegd moet worden, zullen zij zwaaien met een aantal beginselen van de rechtstaat. Dat levert evenwel slechts een ‘sluier over ontucht’ op, in de vorm van het naadloos in elkaar overlopen van rechtstaat in uitzonderingsstaat. We zullen de ontucht ook ervaren als we later een aantal dystopische verschijnselen behandelen. Maar eerste zal ik in deel 2 de ‘rechtstaat’ aan de orde stellen; de dystopische verschijnselen komen in deel drie aan de beurt.