Ga naar de inhoud

Slechte vooruitzichten WTO-conferentie Cancun

Stand van zaken van de onderhandelingen in de Doha Ontwikkelings Ronde, in de aanloop naar Cancun

46 min leestijd
Placeholder image

archief WTO-zip

Het gaat niet goed met de WTO. Er zit geen schot in de onderhandelingen over de vernieuwing van de deelakkoorden. Hetzelfde geldt voor de diskussies over nieuwe thema’s. Door de onderlinge afhankelijkheid van de onderhandelingsthema’s nemen veel staten een afwachtende houding aan. Mede daardoor is er nauwelijks sprake van tussentijdse resultaten. ofwel “vroegtijdige oogst” [1]. Ondertussen groeit de kritiek van veel arme staten op de inzet van rijke staten. De zogenaamde ontwikkelingsdimensie [2] van de Doha Ontwikkelings Ronde blijkt een illusie te zijn.

In Doha is overeengekomen dat de Doha Ontwikkelings Ronde op 1 januari 2005 eindigt met het afsluiten van een overkoepelend akkoord. Het moet een soort all-in-pakket opleveren zoals bij de Uruguay Ronde (1994), dat gebaseerd is op compromissen door alle staten [3]. Verondersteld wordt dat toezeggingen door een staat op het ene terrein “winst” oplevert op andere terreinen. Halverwege de Doha Ronde wordt de Vijfde Ministers Conferentie gehouden. Deze vindt plaats van 10 tot 14 september in de Mexicaanse stad Cancún. Daar worden de lopende onderhandelingen geëvalueerd en geaktualiseerd [4]. Tevens wordt besloten over het eventueel opstarten van een aantal nieuwe onderhandelingstrajecten [5].

Er wordt algemeen aan getwijfeld of de Cancún-bijeenkomst succesvol zal zijn. Een groot aantal sluitdata met betrekking tot de voorbereidingen is namelijk inmiddels verlopen zonder uitzicht op vernieuwing. Ook gaan er stemmen op die wijzen op het mogelijk vooruitschuiven van de behandeling van een aantal onderhandelingsakkoorden. Niet alleen de agenda van Cancún dreigt zo te veranderen, maar ook de looptijd van de Doha Ronde.

Van 2 tot en met 4 april evalueerde de Trade Negotiations Committee (TNC) [6] de voorbereidingen voor de Cancún-ministerstop. Volgens voorzitter Supachai zijn de resultaten zeer teleurstellend. Hij roept alle lidstaten op zich in te zetten om de top in Cancún niet te laten mislukken. Toch kan een dergelijke algemene oproep het daaraan ten grondslag liggende probleem niet helpen oplossen.

Tijdens de ministerstop in Doha, maar ook al ver daarvoor, werden er afspraken gemaakt om de bestaande handelsakkoorden meer in evenwicht te brengen [7]. Door hun grote economische en financiële afhankelijkheid kunnen arme staten niet voldoende profiteren van die akkoorden. Daarom zouden ze in de gelegenheid gesteld moeten worden om zich te “ontwikkelen”. De rijke staten zegden toe eerder gedane beloften hierover na te komen. Het betreft ondermeer beloften over het alsnog uitvoeren van gemaakte afspraken (implementatie). Verder de toezegging om arme staten toe te staan verplichtingen uit de handelsakkoorden na te komen overeenkomstig hun mogelijkheden (speciale en gedifferenteerde behandeling). En de belofte arme staten technische assistentie te verlenen en hun deskundigheid te bevorderen ten behoeve van een goede uitvoering van de akkoorden. Tevens gaven de rijkste staten aan in de huidige onderhandelingsfase ernstig rekening te zullen houden met de achtergestelde positie van arme (en vooral de armste) staten. Desondanks zijn ze ook nu weer de meeste toezeggingen niet nagekomen. Dat lijkt, alle mooie woorden ten spijt, een bewuste strategie te zijn.

Arme staten blijken twee keer te moeten betalen voor hetzelfde goed. Stelselmatig wordt de interpretatie van gedane toezeggingen door de rijkste staten ter diskussie gesteld en worden nieuwe voorwaarden opgelegd voor het nakomen van die toezeggingen. Deze Quad-staten [8] zijn gebaat bij onevenwichtigheid van de WTO-akkoorden. Aan hun sterke economieën ontlenen ze een sterke onderhandelingspositie die ze inzetten om die akkoorden verder aan te passen aan hun behoeften. De arme staten daarentegen voelen steeds meer de druk om op tijd regelingen te treffen zodat ze in staat zijn om hun verplichtingen na te komen.

Toch is het niet zeker of het truukje nu ook weer gaat lukken: de proteststemmen worden steeds luider. De kritiek richt zich met name op een koppelingsvoorstel van de VS en de EU. In ruil voor het tegemoetkomen aan de “ontwikkelingseisen” en “vooruitgang” op het gebied van landbouwsubsidies zouden de WTO-lidstaten onderhandelingen over de zogenaamde Singapore Issues [9] moeten accepteren. In plaats daarvan vinden China en andere staten dat een uitgebreide evaluatie van die Issues meer op zijn plaats is in Cancún dan het nemen van beslissingen.

De voorzitter van de TNC stelde op 7 april een lijst samen van extra topontmoetingen met als doel de partijen dichter bij elkaar te brengen. Nieuwe mogelijkheid voor de Quad om precies na te gaan wat de zwakke plekken zijn van de criticasters en welke hun onderlinge verhouding. Dat kan van pas komen in Cancún…

De eerste internationale bijeenkomst op de lijst is de jaarvergadering van de OESO [10] op 29 en 30 april. De dertig lidstaten van de OESO nodigen 10 handelsministers van grote arme staten uit voor besprekingen over de WTO. Daarna is er op 27 mei in Kopenhagen een topontmoeting over hoe ontwikkelingshulp ingezet kan worden voor “verdere integratie van ontwikkelingslanden in het wereld handelssysteem”. Ministers uit de armste staten worden van advies voorzien door donorstaten en intergouvernmentele organisaties als IMF en Wereldbank.
In juni zijn er drie andere bijeenkomsten waarop de WTO ter sprake komt: de ministerstop van de APEC, de G8-top en een “mini-ministerial” [11] in Sharm El Sheik, Egypte.

Hieronder volgt een beknopt overzicht van de lopende onderhandelingen over bestaande WTO-akkoorden. Tevens over het verloop tot nu toe van de diskussies over thema’s die (nog) niet vervat zijn in akkoorden.

In volgorde van voorkomen [12]:
* Akkoord over Landbouw
* Akkoord over Handels Gerelateerde Intellectuele Eigendomsrechten
* Algemeen Akkoord inzake Handel in Diensten
* Markttoegang voor Industriële Goederen
* WTO Regels
* Akkoord inzake Handel en Milieu
* Herziening van Geschillen Beslechtings Regeling
* Besluit over aan Implementatie gerelateerde Zaken en Kwesties
* Speciale en en Gediffentieerde Behandeling
* Technische Assistentie en Deskundigheidsbevordering
* Handel en Investeringen
* Handel en Concurrentiebeleid
* Transparantie in Overheidsaanbesteding
* Handels Facilitatie
* Handel, Schulden en Financiering
* Handel en Overdracht van Technologie

1. Akkoord over Landbouw (AoA)

Voor de meeste WTO-lidstaten en de arme staten in het bijzonder is het bereiken van een gelijkwaardig uitgangspunt, een “level playing field”, voor landbouwproductie en -handel een centraal doel in de Doha Development Round. Hun economieën zijn sterk afhankelijk van landbouwexport en de markten van rijke staten zijn niet voldoende toegankelijk. In de Landbouw Raad zijn de onderhandelingen over de “modaliteiten” [13], het kader voor verdere onderhandelingen na Cancún, vastgelopen. Zelfs de voorstellen van voorzitter Stuart Harbinson, degene die zorgde voor het doorgaan van de Doha Onderhandelingen, konden nu niet de tegenstellingen overbruggen. De sluitdatum voor het vaststellen van deze modaliteiten – 31 maart- is verlopen zonder resultaat. In Cancún wordt elke lidstaat geacht een gedetailleerde lijst te overhandigen met toezeggingen over verlaging van tarief- en subsidieniveaus en tariefquota, over gebruik van waarborgsystemen en andere zaken. Deze toezeggingen vormen de basis voor de hervorming van het Landbouw Akkoord.

De huidige landbouwonderhandelingen moeten leiden tot grotere marktoegang, uitfasering van exportconcurrentie, afname van andere overheidssteun, en tot het toepassen van Speciale en Gediffentieerde Behandeling.

1.1 Marktoegang

In de diskussie over tariefniveaus zijn twee verschillende benaderingen voorgesteld: een procentuele en een absolute niveaudaling. Hierover werd geen overeenstemming bereikt. Ook niet over voorstellen van de Like Minded Group (LMG) [14] ter verbetering van de ongunstige positie van arme staten. De LMG wil uitzonderingsbepalingen voor arme staten: lagere tarieven voor hun exportproducten en hogere tarieven op import vanuit het buitenland. Ook eist ze toegang tot het SSG-systeem [15], dat een tijdelijke importheffing toestaat ter afscherming van de eigen producenten in geval van plotselinge importtoename van bepaalde producten. Deze regeling dateert uit de Uruguay Ronde en geldt alleen voor OESO-staten [10]. De EU stelt voor een registratie van Geografische Indicaties op te nemen (zie: TRIPs). Dit zal echter overeenstemming over vernieuwing van het landbouwakkoord nog meer bemoeilijken.

1.2 Export Concurrentie

Vele staten waaronder die uit de de CAIRNS Group [16] en de Like Minded Group willen versnelde afbouw van Europese en Japanse exportsubsidies en Noordamerikaanse exportkredieten en voedselhulp. De diskussie is vastgelopen met name vanwege de relevante tekst in de Ministers Verklaring van Doha. Die biedt teveel ruimte voor interpretatieverschillen over soort overheidssteun en afbouwperiode. Op basis van bepalingen voor Speciale en Gedifferentieerde Behandeling wil de Like Minded Group overheidssubsidiëring van bepaalde producten toestaan. Andere arme staten – landbouwexporteurs – zijn echter tegen.

1.3 Overige overheidssteun

Overige overheidssteun, ook wel “Domestic support”genoemd, is ondergebracht in drie regelingen: de “Amber Box” [17], de “Green Box” [18] en de “Blue Box” [19]. Algemene overeenstemming is er over afbouw van handels- en productieverstorende overheidssteun uit de “Amber Box”. Maar de meningen over percentages en data van afbouw lopen uiteen. Er is veel weerstand tegen voorstellen over “Multifunctionaliteit” (“Green Box”) en braakliggingsprogramma’s (“Blue Box”) van EU, Japan, Noorwegen, Korea en Zwitserland. Volgens de critici komt dat neer op verkapte overheidssteun. De voorstanders van deze regeling zeggen echter bevordering van milieubescherming, rurale ontwikkeling en voedselzekerheid op basis van productieafspraken te beogen. De EU en Zwitserland willen daarnaast toepassing van het controversiële Voorzorgs Principe ten behoeve van dierenwelzijn, voedselveiligheid en verplichte labelling.

1.4 Speciale en Gedifferentieerde Behandeling (SDT)

Voorstellen ter verbetering van voedselzekerheid en rurale ontwikkeling in arme staten krijgen weinig steun. De Like Minded Group pleit voor versterking van uitzonderingsbepalingen voor arme staten waar het gaat om vermindering van overheidssteun in de landbouw. De groep van Kleine Kwetsbare Economieën [20] bedingt speciale voorzieningen zoals handelspreferenties. Een ander voorstel dat om strategische redenen de steun van (ondermeer) de EU krijgt is dat van “differentiatie en graduering”. Volgens dat voorstel is de mate van SDT afhankelijk van niveau van ontwikkeling en inkomen per inwoner. De Like Minded Group en arme staten uit de CAIRNS-groep zijn hier sterk tegen gekant.

2. Akkoord over Handels Gerelateerde Intellectuele Eigendomsrechten (TRIPs)

De onderhandelingen op dit gebied vallen onder de TRIPs Raad. De Cancún-agenda vermeldt de afsluiting van de onderhandelingen over Geografische Indicaties voor wijnen en sterke dranken. Ook zal de TRIPs Raad in Cancún aanbevelingen over “non-violations complaints” naar voren brengen.

2.1 Volksgezondheid

Een belangrijke voorwaarde voor arme WTO-lidstaten om in te stemmen met het houden van de Doha Onderhandelingen was een regeling op gebied van de volksgezondheid. De “Verklaring over TRIPs Akkoord en Volksgezondheid” [21] verzekert staten dat patenten op medicijnen geschonden mogen worden ter bescherming van de volksgezondheid. De Verklaring laat echter ruimte voor manoeuvres van EU, VS, Zwitserland en Japan om af te dingen op het bereik ervan. Openstaande kwesties zijn ondermeer soorten medicijnen, uitsluiting van staten met een middeninkomen, verpakkings- en labellingsvoorwaarden, regionale werking en technologie-overdracht. Eind december leidde de starre houding van de VS tot een uiteindelijke impasse. De VS weigerde het recht op import van medicijn-kopies te erkennen van staten die zelf geen productiemogelijkheid hebben. Ze was daartoe aangezet door de machtige lobby van farmaceutische bedrijven. Na het verlopen van de tweede sluitdatum op 31 december 2002 is geen nieuwe datum overeengekomen. Het onderwerp komt in Cancún weer op tafel. Op 4 april werd deze fiche opnieuw de VS ingezet in het “onderhandelingsspel”: ze vragen nu “regeringen en industrie” om vóór Cancún tot een onderlinge oplossing te komen …

2.2 Geografische Indicaties

De oorsponkelijke diskussie over invulling van multilaterale bescherming en registratie van wijnen en sterke drank is uitgebreid naar andere producten. Dat is gebeurd mede op aandringen van een aantal arme(re) staten. Zij willen extra bescherming voor oorspronkelijke lokale producten van eigen bodem. Onenigheid is er ondermeer over een eventueel vrijwillig karakter van bescherming, registratie en melding. Inmiddels is de sluitdatum verlopen zonder zicht op verlenging. De EU stelt voor registratie van Geografische Indicaties op te nemen in een nieuw landbouwakkoord. Anderen willen het juist regelen in het TRIPS Akkoord.

2.3 Non-violation complaint and situation remedy

Dit is een van de “Implementatie”-kwesties die door nadruk op het voorgaande zaken nauwelijks aan bod gekomen is in de TRIPs-Raad. Het gaat om een oude GATT-regeling die het mogelijk maakt om een staat aan te klagen wegens verlies van verwacht (!) handelsvoordeel ondanks dat die staat voldoet aan alle TRIPs-bepalingen! De VS is als enige tegen afschaffing en wil het klaarblijkelijk gebruiken voor het uitoefenen van bilaterale druk.

2.4 Andere openstaande “Implementatie-kwesties”
Dit betreft ondermeer het voorstel om traditionele kennis en folklore te integreren in het TRIPs Akkoord. Een ander voorstel behelst een aanpassing om biopiraterij van biologische materialen tegen te gaan (relatie TRIPs en Conventie over Biologische Diversiteit). In beide gevallen wordt gevraagd om de volkeren/staten die de bedoelde kennis en materialen beheren te bevoordelen bij patentering. De meeste rijke staten, met de EU, de VS en Japan voorop, zijn tegen elke aanpassing van het TRIPs Akkoord.

2.5 Werkings- en overgangsperiodes

Net als voor alle andere WTO-akkoorden, zijn er ook voor TRIPs bepaalde werkings- en overgangsperiodes afgesproken voor arme staten. Zo kunnen die hun economie (op tijd) aanpassen om hun verplichtingen na te komen. Inmiddels zijn een aantal van deze regelingen verlopen. Toezeggingen over verlenging van deze regelingen kunnen gebruikt worden om arme staten in Cancún te dwingen op andere terreinen concessies te doen.

3. Algemeen Akkoord inzake Handel in Diensten (GATS)

In maart 2001 zijn “richtlijnen en procedures voor onderhandelingen” aangenomen in het kader van het Algemeen Akkoord inzake Handel in Diensten. De lopende onderhandelingen, in de GATS Raad, zijn gericht op steeds verder openen van dienstenmarkten. Het belangrijkste middel daartoe is de verzoek-aanbod (“request-offer”) benadering, die toegepast kan worden op bilateraal, plurilateraal en multilateraal [22] niveau.
Op de Cancún-agenda staat de inventarisatie van de besprekingen over EMS, overheidsregulering, overheidsaanbesteding, overheidssubsidies en overgebleven implementatie kwesties.

3.1 Bilaterale Markttoegang

Slechts ruim 30, met name rijke en grotere arme staten hebben lijsten ingediend bij andere WTO-lidstaten met “verzoeken” tot liberalisering van handel in diensten. Daaronder zijn ook verzoeken voor horizontale liberalisering. Bijvoorbeeld over opheffing van hindernissen voor investeringen, verruiming van toegang voor werknemers in het buitenland, transparantie en “necessity requirements” ten aanzien van overheidsmaatregelen. De sluitdatum, 30 juni 2002, was meteen het beginpunt van bilaterale onderhandelingen over deze verzoeken. Aansluitend werden de WTO-lidstaten geacht om voor 31 maart 2003 ook hun lijsten met aanbod in te leveren. Slechts een handjevol staten (met name OESO-staten) heeft daaraan voldaan. Zelfs de EU, de grote aandrijver van voortgaande liberalisering van handel in diensten had op 23 april j.l. nog niet voldaan aan deze eis…
De zwaarbeladen WTO-agenda is een van de redenen voor het niet behalen van de twee sluitdata door de meerderheid der lidstaten. Vele kleine delegaties hebben onvoldoende menskracht en middelen om deel te nemen aan alle onderhandelingen. Ze beperken zich tot deelname aan de voor hen belangrijkste fora. Er zijn ook inhoudelijke bezwaren geuit die te maken hebben met de algemene vraag wat zij (arme staten) te winnen hebben bij verdergaande dienstenliberalisering. Zeker gezien het mislukken van onderhandelingen op de gebieden die echt voor hèn van belang zijn, zoals TRIPs en volksgezondheid, Implementatie en Speciale en en Gediffentieerde Behandeling.

3.2 Autonome liberalisering

Staten die liberalisering van diensten hebben doorgevoerd buiten het GATS om willen daarvoor gecompenseerd worden. Autonome liberalisering in het geval van arme staten vond vaak plaats onder druk van het IMF, in het kader van haar Structurele Aanpassings Programma’s. De diskussie over een eventuele evenredige beloning van arme en rijke(re) staten is nog niet afgesloten. Evenmin is vastgesteld of de regeling ook geldt voor pas tot de WTO toegetreden staten als China.

3.3 Evaluatie

De arme staten hebben steeds aangedrongen op een grondige evaluatie van de GATS-gevolgen, uit te voeren door de Commissie voor Handel in Diensten. Dat voorstel stuit echter op tegenstand van de EU en de VS. Zij beweren, dat de nationale regeringen zo’n evaluatie dienen uitvoeren, maar dat daarvoor nu onvoldoende gegevens voor handen zijn.

3.4 Speciale Behandeling voor de armste staten

Er is geen overeenstemming over “modaliteiten” [13] voor onderhandelingen over speciale behandeling voor de armste staten. De armste staten wensen beperking van hun GATS-verplichtingen en een verbeterde toegang tot de dienstenmarkten van andere staten. De rijke staten wijzen deze eisen af.

3.5 Noodbeveiligings Mechanisme (ESM)

Deze tijdelijke maatregel is bedoeld om schade te voorkomen bij binnenlandse dienstenleveranciers in geval van een onvoorzien omvangrijk aanbod van diensten door buitenlandse leveranciers. Er is onenigheid over de noodzaak van zo’n systeem en of de toepassing horizontaal, sectorgewijs of modus-specifiek [23] zou moeten zijn. De meeste arme staten zijn voorstander. Ze denken dat dit hen kan behoeden voor onvoorziene of op dit moment onvoorziene gevolgen van nieuwe toezeggingen op het gebied van markttoegang.

3.6 Noodzakelijkheids- en Transparantie Eisen voor Overheidsregulering

De EU en de VS willen dat overheden maatregelen ten aanzien van diensten baseren op “objectieve” technische standaards en licentieprocedures. Mede door opname van deze eisen in de bilaterale verzoeken van de EU en de VS groeit de interesse bij andere staten om over dit punt multilaterale onderhandelingen te beginnen.

4. Markttoegang voor Niet-Agrarische Producten (MA)

Onderhandelingen over dit onderwerp worden gehouden binnen de Onderhandelings Groep voor Markt Toegang. Uiterlijk 31 mei 2003 dienen de lidstaten overeenstemming te bereiken over de “modaliteiten” [13]. Gezien de geringe vooruitgang in de besprekingen tot nu toe is de verwachting dat deze sluitdatum niet gehaald zal worden. Veel lidstaten zijn terughoudend om nu op een van de terreinen van de “single undertaking” toezeggingen te doen terwijl er op andere voor hun belangrijke terreinen sprake is van een impasse. Uiteindelijk is voor hen is de vraag hoe ze een nieuwe liberaliseringgolf kunnen overleven van wezenlijk belang.
De rijke staten en de grotere arme staten doen concrete voorstellen over tariefvermindering volgens rekenkundige modellen. Bangladesh zei namens de groep van armste staten dat die uitgezonderd willen worden van de verplichting tot tariefvermindering. Vijfentwintig jaar van liberalisering laten de schadelijke inwerking op de industriële ontwikkeling, handel en economie van de armste staten zien. Mauritius gaf aan dat aangepaste, flexibele regelingen noodzakelijk zijn voor de Kleine Kwetsbare Economieën. Het onderhandelingsdoel van arme staten is gericht op het wegnemen van tariefpieken en tariefescalatie [24]. En op het tegengaan van afkalving van speciale voorkeurssregelingen. Daarnaast willen ze afname van het eigen industrialiseringspotentieel voorkomen door beperking van de liberalisering van de eigen markt. Ook het behoud van de mogelijkheid om belasting te heffen op import is gericht op de ontwikkeling van de eigen industrie.
Het algemene onderhandelingsdoel van armste staten is een belasting- en quotumvrije toegang tot de markten van rijke staten.

4.1 Milieugoederen

De onderhandelingen bevinden zich nog in een inventariserende fase. Het EU-voorstel om goederen toe te voegen die geproduceerd zijn op milieuvriendelijke wijze wordt afgewezen door ondermeer India en maleisië. Zij maken bezwaar tegen het gebruik van criteria gebaseerd op Productie en Proces Methodes (PPMs). maleisië waarschuwt ook dat onderhandelen over milieugoederen niet inhoudt dat milieunormen voor (andere) industriële producten geaccepteerd zullen worden.

5. WTO Regels (RL)

In de Groep voor Onderhandelingen over WTO Regels worden de onderhandelingen voorbereid voor anti-dumping maatregelen, subsidie- en compensatiemaatregelen en voor verenigbaarheid van regionale handelsakkoorden met de WTO-uitgangspunten. Op basis van anti-dumping en compensatiemaatregelen kan een staat extra belasting heffen op import van industriële producten vanuit een andere staat. In Cancún zal de Groep aangeven welke voorstellen gedaan zijn en hoe erover gediskussieerd is. De lidstaten kunnen dan het vervolg van de diskussie sturen of beslissingen nemen.

Al voor de ministerstop in Seattle (1999) drongen met name de arme staten aan op inperking van anti-dumping en compensatiemaatregelen. Het was steeds de VS die – onder druk van economische belangengroepen – de opname hiervan in de onderhandelingsagenda dwarsboomde. Pas in de aanloop naar de Doha ministerstop (2001) kon de tegenstand van de VS gebroken worden, mede door de inzet van de EU. Een definitieve afwijzing ervan had het doorgaan van de Doha-top in gevaar kunnen brengen.

5.1 Anti-Dumping Maatregelen (AD)

De “Vrienden van Anti-Dumping Onderhandelingen” [25] willen de WTO-regels veranderen. Ze beogen beperking van het toepassen van anti-dumping en compensatieheffingen en van het doen van belastende of onnodige onderzoeken. Misbruik ervan moet in elk gavel voorkomen worden. De EU wil op haar beurt een versnelde geschillenprocedure-regeling introduceren.
De “nieuwe gebruikers” van anti-dumping maatregelen – een aantal arme staten, waaronder Egypte – is echter van mening, dat juist het dumpen handelsbeperkend is (en níet de maatregelen daartegen). Meer regels maken de anti-dumping maatregelen ingewikkelder en contraproductief. Ze vormen zo een belemmering voor de ontwikkeling van de eigen industrie.
De VS-regering staat onder druk om een regeling te treffen die de VS minder kwetsbaar maakt bij geschillen. Tevens wil ze maximale flexibiliteit bewaren ten aanzien van het gebruik van de maatregelen. Haar voorstellen behelsen het meer “fair” maken van procedures (ondermeer door meer transparantie bij compensatie-onderzoeken), het dichtgooien van sluipwegen in het bestaande akkoord en het uitbreiden van de lijst van verboden overheidssubsidies. Dat laatste punt omvat onder andere subsidies die exploitatieverliezen compenseren en kwijtschelding van exploitatieschulden reguleren.
De voorstellen van de VS bevestigen haar huidige praktijk en maken de procedures ingewikkelder en duurder voor andere staten. En toch gaat dat blijkbaar niet ver genoeg voor Noordamerikaanse bedrijven. Een industrie-lobbygroep uit de VS [26] roept de WTO-lidstaten zelfs (indirekt) op om de huidige regeling te vervangen door een systeem dat gebaseerd is op de nationale AD-regulering in de VS.

5.2 Subsidies en Compensatie Maatregelen (SCM)

Volgens India rechtvaardigen de nadelen van SCM een uitbreiding van de Speciale en Gedifferentieerde Behandeling (SDT). Het voorstel betreft uitzonderingen voor bepaalde subsidies, verhoogde drempels voor toepassing van SCM en verlaagde belastingen op import uit arme staten. De VS is het hiermee oneens en ziet geen enkele reden voor uitbreiding van SDT-bepalingen. Ze vind dat de WTO-lidstaten een verplichting zijn aangegaan om alle export- en importsubstitutie-subsidies af te schaffen.
Brazilië, gesteund door veel arme staten, is van mening dat de OESO-norm niet gebruikt moet worden om vast te stellen welke exportsubsidies toegestaan zijn binnen het SCM. Gebruikmaking van deze norm geeft OESO-lidstaten een extra voordeel. Tevens kunnen de OESO-lidstaten op indirekte wijze (namelijk via de panels van de geschillenbeslechting) de WTO-regels veranderen. De EU wijst dit argument van de hand en wil juist een meer uitgebreide OESO-regeling voor financiering van export opnemen in het SCM. India noemt dit een standpunt dat leidt tot een “omgekeerde Speciale en Gedifferentieerde Behandeling”.
Venezuela bepleit heropname van de verlopen regeling voor “non-actionable subsidies” vanwege het ontwikkelingsbelang. Hierbij gaat het ondermeer om het subsidiëren van onderzoek, het ondersteunen van benadeelde regio’s en het ondersteunen van bedrijven die moeten voldoen aan nieuwe milieu-eisen. Ook de EU bepleit herintroductie van deze subsidie-regeling. Het zou stimuleren tot een vermindering van de vervuilingsgraad en tot meer onderzoek ten behoeve van een schoner milieu.

SCM – Visserij

Subsidie- en compensatie maatregelen omvatten ook subsidies op producten uit de industrie en visserij sector. Onderhandelingen op gebied van de visserij sector zijn toegevoegd op aandringen van de “Vrienden van de Vis” [27]. Ze zijn van mening dat visserijsubsidies tenminste deels verantwoordelijk zijn voor de alarmerende, wereldwijde achteruitgang van visbestanden. Dat komt onder meer door uitbreiding en modernisering van vissersvloten zoals die van Japan en Korea. Het stopzetten van dit soort subsidies wordt geacht gunstig te zijn voor zowel milieu, ontwikkeling als handel. Japan en Korea bestrijden deze visie echter en zien slecht visserijbeheer als oorzaak voor de achteruitgang van visbestanden. Onderzoeken van FAO en OESO tonen volgens hen aan dat de subsidies niet handelsverstorend zijn.
De diskussie over Visserij gaat ook over noodzaak en doelen van het indelen van subsidies in categorieën en over de vraag of viskwekerijen onder de regeling vallen. Naar verwachting zal de EU in mei haar standpunt hierover bekendmaken. Haar inbreng is tot dusverre miniem geweest omdat de besprekingen over het Gemeenschappelijke Visserij Akkoord nog niet afgerond zijn.
Visserij is een van de WTO-thema’s [28] waarbij de VS een rol weggelegd ziet voor niet-gouvernementele organisaties. Het is echter niet aannemelijk dat de VS de pressie van milieuorgansaties nodig heeft als steun voor het eigen belang. Eerder lijkt het zo aan te sturen op splitsing binnen de groep van maatschappelijke belangenorgansaties door het gematigde deel daarvan aan de WTO te binden.

5.3 Regionale Handels Overeenkomsten (RTAs)

Sinds de haar oprichting in 1995 houdt de WTO toezicht op regionale handelsakkoorden (RTA’s). Desondanks zijn er tot op heden geen definities van sleutelbegrippen vastgesteld, laat staan besluiten genomen over de verenigbaarheid van RTA’s met de verschillende WTO-akkoorden. In Doha is besloten dat er gestreefd moet worden naar een evenwicht tussen het snel toenemend aantal regionale akkoorden en de afspraken in WTO-verband.
Op dit moment is de fase van het indienen van eerste voorstellen over definities afgesloten. Er is een duidelijk scheiding in posities waarneembaar tussen staten die deelnemen aan regionale akkoorden en staten die dat niet of nauwelijks doen.
Een van de elementen die een pittige diskussie kan opleveren is de kwestie “wederkerigheid”, de vraag of arme staten meer marktopening mogen vragen aan rijke staten dan andersom. Dat element is een sleutelbegrip in de onderhandelingen over het Cotonou Verdrag tussen de EU en arme staten in Afrika, het Pacifische Gebied en het Carribisch Gebied. De EU zet zich hiervoor in omdat het zich wil verzekeren van steun van arme staten bij andere onderhandelingsonderwerpen die in Cancún aan de orde komen.
In Cancún zal een werkelijke doorbraak op het gebied van regionale akkoorden naar verwachting pas plaatsvinden na een eerste acceptatie door de WTO-lidstaten van controversiële onderwerpen. In een aantal recent afgesloten regionale verdragen waaraan de twee grootmachten deelnemen zijn bijvoorbeeld bepalingen opgenomen over als “investeringen” [29][30].

6. Handel en milieu (TE)

Het was de EU die zich, met steun van Japan, Noorwegen en Zwitserland, in Doha hard maakte voor onderhandelingen over Milieu en Handel. De meerderheid van lidstaten was tegen onderhandelingen op dit gebied. Arme staten wilden de agenda van de Doha Ronde geconcentreerd houden op “ontwikkeling” en waren bezorgd dat milieumaatregelen uiteindelijk leiden tot beperking van toegang tot de rijke markten. De VS en Canada zagen in een milieumandaat een mogelijkheid voor de EU om hervorming van haar systeem van landbouwsubsidies af te remmen. Ook waren ze bang dat de EU gebruik zou maken van eco-labelling en het voorzorgsprincipe om bepaalde agrarische producten (zoals Genetisch Gemodificeerde Organismen) van haar markt te weren.
Oneigenlijke, bilaterale druk op arme staten en een deal met de VS op het gebied van landbouw zorgden voor de inwilliging van de eis van de EU. Het mandaat is door de tegenstand beperkt geblven tot nemen van besluiten over de bestaande WTO-regels en de specifieke handelsverplichtingen binnen Multilaterale Milieu Akkoorden (MEA’s). Op aandringen van de VS is verder bepaald dat onderhandelingen niet de rechten mogen aantasten of veranderen van WTO-lidstaten die geen deelgenoot zijn van de betreffende MEA [31].

In Doha is afgesproken dat onderhandeld wordt over drie zaken. Ten eerste zal men spreken over de relatie tussen WTO-regels en specifieke handelsverplichtingen in MEA’s. Daarnaast over procedures voor informatieuitwisseling tussen de secretariaten van MEA’s en de WTO en over criteria voor een waarnemerstatus voor MEA-secretariaten. Als laatste zullen afspraken gemaakt worden over het verlagen danwel wegnemen van barrières voor handel in milieugoederen en -diensten.

De Commissie voor Handel en Milieu (CTE) zal in Cancún aangeven hoe de leden verder willen gaan met het onderzoek naar de relatie tussen milieumaatregelen enerzijds en markttoegang, TRIPs-bepalingen en labelling anderzijds. En of ze onderhandelingen op dit gebied willen beginnen. Verder zal de CTE rapporteren over de behoefte aan technische assistentie en deskundigheidsbevordering. De Onderhandelings Groep voor Niet-Agrarische Markttoegang en de Speciale Sessies van de Raad voor Handel in Diensten zullen verslag uitbrengen over respectievelijk de onderhandelingen over milieugoederen en -diensten.

6.1 Relatie tussen WTO en MEA’s

De diskussie over de reikwijdte van de onderhandelingen heeft nog niet veel concreets opgeleverd. Zo is er nog geen overeenstemming over de definitie van “specifieke handelsverplichtingen in MEA’s” en verschillen de meningen over welke MEA’s in aanmerking komen. Evenmin is vastgesteld hoe de CTE onderzoek zal verrichten naar individuele MEA’s en relevante WTO-verdragen.
In februari verleenden de WTO-lidstaten de status van ad hoc waarnemer aan de UNEP (milieuorganisatie van de UN) en zes MEA’s [32]. Als uitzondering op de regel mogen deze waarnemers in mei een onderhandelingsbijeenkomst bijwonen. Deze beslissing heeft te maken met de behoefte aan goede afstemming op internationaal niveau. De diskussie in CTE en Trade Negotiations Committee over een definitieve regeling is vastgelopen.

6.2 Milieugoederen en -diensten

Besloten is dat het mandaat voor liberalisering van handel in milieugoederen en -diensten uitbesteed wordt aan respectievelijk de Onderhandelings Groep voor Niet-Agrarische Markttoegang en de Speciale Sessies [33] van de Raad voor Handel in Diensten. De CTE is toezichthouder en beoordeelt de gehanteerde definities en het bereik van milieugoederen en -diensten.

Goederen
Als startpunt voor de diskussie is door de meeste lidstaten een voorstel aangenomen dat uitgaat van een combinatie van OESO- en APEC-classificatie [34]. Het omvat voornamelijk goederen die gebruikt worden om het milieu op te schonen danwel om vervuiling te stoppen of te voorkomen. Een voorstel van de EU om de lijst uit te breiden met producten die op milieuvriendelijke manier gemaakt zijn wordt door de meeste staten van de hand gewezen. Met name de arme staten zijn bang, dat introductie van Proces en Productie Methoden (PPM’s) betekent hun producten geweerd worden van de markten van rijke staten.

Diensten
Milieudiensten zijn opgenomen in het verzoek-aanbod systeem van de GATS-onderhandelingen. Gebaseerd op de Services Sectoral Classification List uit 1991 omvatten milieudiensten rioolafwatering, afvalverwerking, vuilnisophaaldiensten en “overigen”. Een aantal staten waaronder de EU zijn van mening dat deze indeling niet meer de huidige marktsituatie weerspiegelt en hebben alternatieven voorgesteld [35]. De diskussie hierover in de CSC is vastgelopen en in de bilaterale GATS-gesprekken over aangeboden en gevraagde diensten gebruiken staten hun eigen interpretatie van “milieugoederen”.

6.3 Niet-onderhandelings mandaten

Tot nu toe is er weinig concreets naar voren gekomen over de relatie tussen milieumaatregelen en markttoegang, TRIPs-bepalingen en labelling.
Marktoegang: India wil dat onderzocht wordt hoe voorkomen kan worden dat milieuvriendelijke exportproducten uit arme staten geweigerd worden op basis van milieumaatregelen in rijke staten.
TRIPs: De diskussie TRIPs-milieu is vastgelopen omdat Brazilië, India en Pakistan vinden dat de TRIPs Raad een geschikter forum is dan de CTE. Ze willen het TRIPs-verdrag openbreken om inheemse volkeren het recht te geven patenten te verwerven voor biologische materialen en traditionele kennis en folklore. Dit streven wordt geblokkeerd door de staten waar machtige pharmaceutische- en gentechindustrieën gevestigd zijn, namelijk de VS, Canada en Zwitserland.
Labellen: Er is geen overeenstemming in de CTE over hoe om te gaan met de labellingkwestie. De EU en Zwitserland vinden dat zowel de CTE als de Commissie over Technische Barrières (CTB) zich moeten uitspreken over richtlijnen ten aanzien van labellingeisen. De meeste andere staten achten alleen de CTB daartoe bevoegd en vrezen dat labelling een extra barrière kan opleveren voor hun markttoegang.

7. Herziening van Geschillen Beslechtings Regeling

Dit akkoord dat de kern vormt van het wetgevende systeem van de WTO maakt opvallend genoeg geen deel uit van de “Single Undertaking” op 1 januari 2005, de afsluiting van de Doha Development Round. In Doha is besloten dat er nu eindelijk schot moet komen in het onderhandelingstraject voor herziening van de Geschillen Beslechtings Regeling van 1994. In de loop der jaren zijn verschillende sluitdata verlopen zonder dat er resultaat werd geboekt. Op 23 mei 2003 loopt een nieuwe termijn af. Dan moet in de Dispute Settlement Body (DSB) overeenstemming zijn bereikt over verbetering en verduidelijking van de regeling. Diverse diskussievoorstellen zijn tijdens formele en informele bijeenkomsten besproken, maar tot nu toe is er nog op geen enkel onderdeel consensus bereikt.
Er wordt ernstig rekening gehouden met het niet halen van deze belangrijke sluitdatum. Belangrijk omdat het de bedoeling is om met een “vroege oogst” op dit gebied de haperende Doha Onderhandelingen een zetje in de goede richting te geven.
Een oproep aan de voorzitter om een lijst met kernzaken voor te leggen aan de DSB teneinde een beperkte consensus mogelijk te maken voor 23 mei werd onvoldoende gesteund. Op 10 april leverde een overzicht van voorstellen van de hand van de voorzitter evenmin iets op. Er werd besloten tot een nieuwe serie van informele bijeenkomsten tot 5 mei. Verder ligt er een voorstel om af te spreken dat de sluitdatum van 23 mei slechts zal gelden voor overeenstemming over minder controversiële thema’s. Daarna is er volgens dit voorstel meer tijd voor afhandeling van de “zwaardere” punten. De EU – voorstander van een zo breed mogelijk herzieningsakkoord – is voor het eventueel doorschuiven van de besprekingen naar de top in Cancún. Daar zou dan een nieuw mandaat opgesteld kunnen worden voor resterende onderhandelingen.
Over de volgende punten moet nog verder gepraat worden:

7.1 Volgorde

De meeste staten zijn voor een regeling die intrekking van aangeklaagde handelsbeperkingen op korte termijn mogelijk maakt. Dat kan voorkomen dat de DSB overgaat tot het instellen van (meer ontwrichtende) handelssankties.

7.2 Amicus briefs

De meeste arme staten zijn tegen het opnemen van ongevraagd advies van niet-gouvernmentele organisaties door de DSB-tribunalen of het Appellate Body (AB) [36]. Zij zien hun belangen geschaad doordat amicus briefs gebruikt kunnen worden om de aanklagende staat politiek te ondersteunen. Daarbij voorziet artikel 13/DSB al in het recht van de tribunalen en panels om “informatie te zoeken”. De EU en de VS steunen het voorstel voor amicus briefs, hetgeen toegejuigd wordt door een aantal maatschappelijke belangengroepen. Mogelijk is het de bedoeling van VS en EU om de organisaties van de “civil society” tegen elkaar uit te spelen door enkele organisaties te binden aan (de door andere afgewezen) WTO. Niet denkbeeldig is ook de opstap naar een investeerder-versus-staat geschillensysteem zoals in gebruik bij het NAFTA Akkoord. Belangen van transnationale bedrijven – hetgeen ook niet-gouvernmentele organisaties zijn! – zijn dan beter gewaarborgd waar het gaat om eventuele toekomstige “investeringsgeschillen”.

7.3 Transparantie

Het voorstel van de VS om de zittingen van DSB en AB toegankelijk te maken voor het publiek wordt eveneens door velen afgewezen. Een voorstel van Canada om vertrouwelijke bedrijfsinformatie te beschermen geeft aan wie geacht wordt transparant te zijn: wel de overheden, maar niet de bedrijven.

7.4 Compensatie

De armste staten willen een verplichtende compensatieregeling in geval van het niet (of in onvoldoende mate) verwijderen van handelsbeperkingen door veroordeelde staten. Toekenning van geldelijke compensatie wordt voorgestaan door staten die grote schade leiden zolang een aangeklaagde handelsbeperking van kracht blijft. Arme staten willen introductie van het recht op “collectiviteit”, bijvoorbeeld om als belanghebbende een evenredige compensatie te eisen van een rijke staat na een succesvolle aanklacht daartegen door een (andere) arme staat. “Compensatie” wordt gezien als een belangrijk punt, omdat verondersteld wordt dat daarmee de huidige tekortkomingen en onevenwichtigheden van het DSB ongedaan gemaakt kunnen worden. Tot nu toe is het Geschillen Beslechtings Systeem niet ondersteunend gebleken voor het “ontwikkelingsperspectief”…

7.5 Derde partijen

In tegenstelling tot de kwestie van bijdragen van niet-gouvernmentele organisaties is er bij veel lidstaten wel steun voor het toelaten tot de zittingen van DSB en AB van staten met een indirekt belang bij de zaak.

7.6 Panelsamenstelling

Er zijn diverse voorstellen gedaan over inzet van personeel (full-time of wisselend) en over de bezetting van de panels (uitbreiding of niet). Ook wordt registratie van afwijkende meningen binnen de Appellate Body verlangd. De armste staten vermoeden namelijk dat “pro-ontwikkeling” minderheidsposities binnen het AB stelselmatig verzwegen worden.

7.7 Funktioneren van de Appellate Body

Voorstellen van de VS en Chili behelsen tussentijdse beïnvloeding van het geschillenbeslechtingsproces door aanklagende en aangeklaagde staten. Deze insteek geeft machtige staten de mogelijkheid een onwelgevallige uitslag vroegtijdig te torpederen door middel van “bilaterale druk”.

8. Implementatie

De “Ontwikkelingspoot” van de Doha Onderhandelingen van november 2001 vind zijn weerslag in de 3 basisdocumenten: de “Ministeriële Verklaring” (met horizontale integratie van Speciale en Gedifferentieerde Behandelings-bepalingen), het “Besluit inzake Kwesties van Implementatie” en de “Verklaring over TRIPs Akkoord en Volksgezondheid”. “Implementatie” refereert aan de ongelijkheid tussen de posities van arme en rijke staten waar het gaat om het nakomen van aangegane contractuele verplichtingen. De arme staten kwamen er pas na de Uruguay Ronde (van 1988 tot 1994) achter dat ze niet kunnen voldoen aan een aantal verplichtingen neergelegd in de verschillende handelsakkoorden. De ongelijkheid wordt versterkt doordat de rijke staten de beloften niet nakomen die ze deden als tegemoetkoming aan de arme staten.
De kritiek van arme staten dat ze “twee keer moeten betalen voor hetzelfde” staat nog steeds overeind. De bepalingen van Uruguay, Seattle en Doha hebben immers niet geleid tot de beloofde “handelsvoordelen” en de rijke staten bedingen wederom handelsconcessies voor het alsnog nakomen van de afspraken. Een aantal van de gebieden waar Implementatie ter sprake komt is: Textiel en Kleding, Subsidies en Compensatie Maatregelen, Anti-Dumping, Douane Validatie, Markttoegang voor Niet-Landbouw Goederen, TRIPs, Betalings Balans, Handel en Ontwikkeling en TRIMs.
De in Europa veel geroemde “ontwikkelingsdimensie” van Doha heeft blijkbaar in de praktijk geen betrekking op het toch zo geschikte Implementatie-thema. Uiteindelijk is – na vele andere – de laatste sluitdatum verlopen in januari 2003, zonder dat er overeenstemming is over tekstuitleg, definities, categorieën, werking of toepassing van de meeste van de 95 Implementatie-punten.

8.1 Textiel en Kleding

Er is een diepgaand meningsverschil over de naleving van een afspraak over import/export van textiel en confectieproducten. Per 1 januari 2005 vallen de regelingen daarvoor onder het Algemeen Akkoord voor Tarieven en Handel (GATT 1994). Tot 1995 waren ze opgenomen in het Multi Fibre Arrangement (MFA); de overgang vind plaats in drie fasen. De naleving van die overgang is onderwerp van hevige kritiek van de zijde van grote katoenleveranciers en confectieproducenten [37]. De grootste importeurs – Canada, de VS en de EU – houden al geruime tijd de verbetering tegen van quota-regelingen. Het betreft maatregelen gericht op producenten uit respectievelijk de groep van Kleine Kwetsbare Economieën [38] en de groep van arme staten in het algemeen. Op deze manier beletten de grote importeurs de vergroting van de exportcapaciteit van arme staten.

9. Speciale en Gediffentieerde Behandeling (SDT)

Een ander deel van de eerder genoemde “ontwikkelingsdimensie” van de Doha Ronde vormen de 155 SDT-bepalingen, die verspreid aanwezig zijn in de verschillende WTO-akkoorden. Het gaat met name om tijdgebonden ontheffingen van regelingen over tarief- en subsidieafbouw, drempelwaarden bij compensatiemaatregelen, en beperkingen op beleidsruimte van overheden.
Deze SDT-bepalingen zijn bedoeld om arme staten te compenseren voor het enerzijds accepteren van bindende regels op terreinen die eerst een vrijwillig karakter hadden. En het anderzijds aangaan van afspraken in het kader van nieuwe akkoorden. Tevens is het de bedoeling om door voorkeursbehandeling meer marktopening in rijke staten te verkrijgen. Een voorkeursbehandeling wordt noodzakelijk geacht door de arme staten vanwege hun strukturele achterstelling op economisch gebied. Uiteindelijk geldt echter ook hier, zoals bij “Implementatie”, dat er twee keer betaald wordt voor hetzelfde. Uitvoering van de SDT-bepalingen blijkt namelijk niet afdwingbaar via het geschillenbeslechtings systeem en omzetting van alle mooie woorden in harde verplichtingen vereist nieuwe onderhandelingen en dus concessies.
In 2002 werd de Commissie voor Handel en Ontwikkeling belast met het formuleren van aanbevelingen voor het versterken, precisiëren, en operationaliseren van SDT. Belangrijk geschilpunt is de uitleg van het mandaat van Doha. De vraag is namelijk of SDT betrekking heeft op de afzonderlijke akkoorden danwel op allemaal tegelijk (“horizontale karakter”). Deze diskussie leidt net als die over “differentiatie en graduatie” en “utilisatie” tot onderlinge verdeeldheid tussen arme staten en daarom tot meer onderhandelingsruimte voor rijke staten in Cancún. Op een besluit over “monitoring” na verliep ook de laatste sluitdatum, 10 februari 2003, zonder overeenstemming en zonder zicht op een vervolgdiskussie voorafgaand aan Cancún.

10. Technische Assistentie en Deskundigheidsbevordering (TA/CB)

Het hoofd van de WTO zal in Cancún rapporteren over de toepasbaarheid en uitvoering van de bepalingen voor technische assistentie (TA) en deskundigheidsbevordering (of capacity building – CB) uit de Ministers Verklaring van Doha. Hij zal verslag doen van de uitwerking van het WTO Coördinatie Plan 2003 voor Technische Assistentie en van gezamelijke initiatieven van WTO en regionale en internationale partners. TA/CB wordt door arme staten en niet-gouvernmentele organisaties gezien als de enige belangrijke bijdrage van rijke staten aan de “ontwikkelingsdimensie” van de Doha Ronde. Instemming van arme staten met die onderhandelingsronde was mede te danken aan toezeggingen op dit gebied.
Ervaringen in het verleden waren veelal negatief vanwege gebrek aan onderlinge samenhang en coördinatie van TA/CB-programma’s van het Integrated Framework [39] en van de Structurele Aanpassings Programma’s van het IMF. Ook nu wordt opgemerkt dat het succes van TA/CB afhangt van toepasbaarheid en kwaliteit.

Binnen de WTO verschillen de meningen over de rol van de WTO bij TA/CB. Volgens het Technische Assistentie Plan 2003 van de WTO is TA/CB gericht op het vergroten van de onderhandelingscapaciteit (in de Doha Ronde) en van de institutionele capaciteit voor het doorgronden van WTO-regels en bepalingen uit de WTO-akkoorden. De VS wil de WTO-rol echter strikt beperken tot ondersteuning van staten bij onderhandelingen. Veel arme staten en enkele rijke staten vinden zelfs de WTO niet geschikt of wenselijk als leverancier van TA/CB. Strategisch WTO-advies aan een willekeurige lidstaat kan namelijk de belangen van andere lidstaten schaden. En de WTO wordt onvoldoende in staat geacht om een reële inschatting te maken van de economische capaciteiten en de specifieke kwetsbaarheden van lidstaten. Ze zijn meer te spreken over de UNCTAD, maar willen daarnaast erkenning van de waardevolle rol die internationale niet-gouvernmentele organisaties en nationale, academische en andere organisaties spelen in dit verband.
Het Technische Assistentie Plan 2003 is gebaseerd op een samenwerkingsproject van de WTO en de OESO. Voorzien is dat de OESO ook een rol speelt in het opstellen van de TA/CB plannen voor de komende jaren. Een aantal OESO-staten heeft geld gestort in een fonds bedoeld voor lange-termijn voorziening van technische assistentie.

Voor de armste staten zijn er behalve het Technische Assistentie Plan 2003 nog twee regelingen van belang. Een ervan is het WTO Werk Programma voor Minst Ontwikkelde Landen. Dat is ondermeer gericht op het vergroten van markttoegang, op diversificatie van de (export)productie, ontwikkeling van nationaal handelsbeleid, regionale samenwerking, en verbetering van de economische positie van vrouwen. De andere is het programma van het Integrated Framework [39], dat volgens het WTO Secretariaat bij uitstek geschikt is voor het onderkennen van de complexiteit van handelsmogelijkehdene van de armste staten. Gezien eerdere ervaringen met het IF en de beschikbare gelden is er twijfel over de effectiviteit van dit programma.

11. Handel en Investeringen

Kort na elkaar werden in de WTO en de OESO aanzetten gegeven om te komen tot onderhandelingen over Direkte Buitenlandse Investeringen. Het Multilateraal Akkoord inzake Investeringen van de OESO liep in 1998 averij op en de onderhandelingen stokten. Twee jaar eerder besloten de ministers van de WTO-lidstaten tijdens hun topoverleg in Singapore tot het opzetten van vier nieuwe werkgroepen, waaronder een voor onderzoek naar de mogelijkheden voor onderhandelingen over “Investeringen” [40]. De meeste arme staten waren echter niet overtuigd van de noodzaak of waarde van onderhandelingsakkoorden voor Investeringen en de andere “Singapore Issues”. Daarom leden de vier werkgroepen een sluimerend bestaan totdat hen weer leven werd ingeblazen in Doha, eind 2001. Met name door EU-toezeggingen op het gebied van landbouw ging een groot deel van arme staten alsnog overstag. Het streven van EU, VS, Japan en Canada om aansluitend aan de Vijfde ministerstop (Cancún) te beginnen met onderhandelingen [41] kreeg hun steun. Andere staten waaronder India bleven zich echter tot het eind toe verzetten en werden stevig onderdruk gezet om de rest te volgen. Dat verzet leverde de toezegging op dat onderhandelingen in Cancún slechts dàn beginnen indien daarvoor een expliciete concensus bestaat. Op de Cancún-agenda staat de bespreking van de afzonderlijke Singapore Issues vermeld.

11.1 Resultaat van voorbereidingsgesprekken

Er is gepleit voor diverse vormen van technische assistentie en deskundigheidsbevordering zodat de lidstaten in Cancún een weloverwogen keuze kunnen maken over het al dan niet beginnen van onderhandelingen.
Uitvoerig is in de Werkgroep over de Relatie tussen Handel en Investeringen gediskussieerd over definities voor “investering” en “investeerder”. De meningen lopen uiteen over de vraag of het alleen investeringen betreft van ondernemingen met een lange termijn visie en gericht op transacties of alle vormen van investeringen, waaronder die van zuiver financiële aard (zoals aandelen). Het belang van deze diskussies zal nietig blijken te zijn indien er uiteindelijk besloten zal worden de eventuele onderhandelingen te baseren op het Most Favoured Nation Principe. Elke investeringssoort en elk type investeerder moet dan geaccepteerd worden…
Velen vinden transparantie van overheden wezenlijk voor het creëren van een geschikt klimaat voor investeerders [42]. Maar arme staten zijn bezorgd dat ze niet zullen kunnen voldoen aan de gestelde eisen daarvoor.
Een aantal overwegingen hebben betrekking op het veiligstellen van “ontwikkelingsbeleid”. Zo zou er ruimte moeten zijn voor “beleidsflexibiliteit” in het kiezen van een investeringsvorm die bijdraagt aan het nationale beleid. Onderzoek dat uitwees dat buitenlandse investeringen de welvaart van een staat kunnen aantasten heeft geleid tot het nadenken over uitzonderingsregels. Sommigen stellen de “positieve lijst”-benadering van het GATS-onderhandelingsmodel voor, anderen een harde “Ontwikkelings Clausule”.
Ook over geschillenbeslechting verschillen de meningen. Sommige lidstaten willen versterking van de consultatiefase bij de Dispute Settlement Body; anderen willen specifieke opname in het DSB-akkoord van “investeringsgeschillen”. Ten aanzien van “investeringsgeschillen” is er bezorgdheid geuit voor de effecten van de verraderlijke non-violations complaints (zie: TRIPs, 2.3). Een eventuele keuze voor het “investeerder-vs-staat geschillenmodel [43] impliceert geldelijke of materiële sankties tegen een veroordeelde staat. Dat zou een einde maken aan het nu gehanteerde model dat uitgaat van de mogelijkheid dat een staat het gewraakte beleid intrekt of aanpast.
Er is algemene steun voor integrale opname in een eventueel akkoord van flexibele voorzieningen op gebied van de openbare orde, veiligheid en betalingsbalans.

12. Handel en Concurrentiebeleid

De Werkgroep over Interactie tussen Handel en Concurrentiebeleid doet onderzoek naar basis-pincipes, modaliteiten [13]voor vrijwillige samenwerking en hoe deskundigheidsbevordering steun voor concurrentiebeleid in arme staten kan versterken. Een aantal rijke staten, waaronder de EU en Japan, zijn voor onderhandelingen over concurrentiebeleid; een aantal arme staten waaronder India hebben bezwaren tegen zijn de basispincipes en andere voorgestelde modaliteiten. Onder de voorstanders verschillen de meningen sterk over het bereik van de onderhandelingen en over de uitzonderingsregelingen.
De EU is de enige die een akkoord over concurrentiebeleid beschouwt als middel om “hard-core” kartels uit bannen. Anderen benadrukken vrijwillige maatregelen of verwijzen naar andere akkoorden voor het bestrijden van deze kartels.
Diskussies over de principes gaan ondermeer over de versterking van de kwetsbare positie van arme staten. Maar ook over de levensvatbaarheid, ontwikkeling en doelmatigheid van nationale/plaatselijke bedrijven in relatie tot marktopening voor transnationale ondernemingen. Voorgesteld wordt om uitzonderingen op te nemen waaraan het algemene principe van “nationale behandeling” ondergeschikt wordt gemaakt. De EU wil echter vasthouden aan de algemene WTO-principes.

13. Transparantie in Overheidsaanbesteding [44]

Paragraaf 26 van de Doha Ministerial Declaration geeft aan dat het bereik van eventuele onderhandelingen niet verder zal gaan dan transparantie-aspecten. Daardoor zullen de mogelijkheden van regeringen om binnenlandse productie en leveranciers te bevoordelen niet beperkt worden. Bevreesd voor de indringende werking van “nieuwe regels” steunen veel arme staten de pogingen van India om het bereik van de relevante diskussies te beperken. India onderstreept het belang van overheidsaanbesteding als een van de weinige beleidsmiddelen voor het bereiken van sociaal-economische doelen. Uit de relevante diskussiebijdragen van EU, VS en Zwitserland is echter duidelijk af te leiden dat zij uiteindelijk geen genoegen zullen nemen met een beperkte uitleg.
Andere discussieterreinen gaan over (keuze van) aanbestedingsmethodes en informatieplicht. De meeste arme staten verwerpen het Japanse voorstel om geschillenbeslechting van toepassing te verklaren op overheidsaanbesteding.

14. Handels Facilitatie

De Doha Ministers Verklaring draagt de Raad voor Handel in Goederen op om aan de hand van drie GATT-artikelen uit te zoeken wat de behoeften en prioriteiten zijn van met name de arm(st)e lidstaten. GATT-artikel V gaat over vrijheid van doortocht; GATT-artikel VIII over bijdrage en formaliteiten inzake ex- en import; GATT-artikel X over publicatie en beheer van handelsreguleringen.
Ondanks de mooie woorden zien een aantal arme staten toch niet de noodzaak van het opstellen van nòg meer regels via onderhandelingen; ze wijzen op de beperkte capaciteiten hiervoor bij een aantal lidstaten en beschouwen de gesprekken als een evaluatie van de GATS-artikelen. Hun voorkeur gaat uit naar een regeling voor het belonen van autonome (zelfgekozen) liberalisering.
Tot dusverre dienden slechts rijke(re) staten voorstellen in. De EU beschouwt GATT-artikel VIII als het hart van handelsondersteuning en streeft naar “operationele” regels. Een overeenkomst voor handelsfacilitatie zou tegelijkertijd de hervormingen op het gebied van WTO-regels voor douaneprocedures vastleggen en onomkeerbaar maken. Zoals ook bij de andere Singapore Issues geven een aantal arme(re) staten, met name India en Brazilië, aan weinig voordeel te zien in bindende afspraken met betrekking tot GATT-artikels X en VIII. Brazilië denkt daarbij dat de kosten hoger zijn dan de opbrengsten. Er is meer overeenstemming over GATT-artikel V, dat vooral van belang is voor staten die geheel omsloten worden door land. De EU wijst op situaties van discriminatie waarin doorvoer van goederen zwaarder belast wordt dan import ervan. De EU, Japan, Canada en Korea willen GATT-artikel X verruimen wat betreft informatiebereik, consultatie voorafgaand aan afhandeling van douane-voorschriften en het recht op beroep na douane-beslissingen.

15. Handel, Schulden en Financiering (TDF)

De Werk Groep voor Handel, Schulden en Financiering (WGTDF) zal in Cancún rapporteren over haar onderzoek naar de relatie tussen handel, schuldenlast en financiering. Het zijn vooral de arme staten geweest die aandrongen op de instelling van dit mandaat. Veel rijke staten zien er weinig heil in vanwege de beperkte mogelijkheden van het handelssysteem om hier invloed uit te oefenen. Tot nu toe zijn er weinig concrete voorstellen gedaan om te komen tot aanbevelingen. De actviteiten zijn vooral beperkt gebleven tot het bijwonen van presentaties van IMF, UNCTAD, OESO, en VN Organisaties. De agenda van de WGTDF is opgedeeld in drie delen: relatie Handel- Financiering, relatie Handel- Schuldenlast en vergrting beleidsamenhang tussen de relevante instituties.

15.1 Handel en Financiering

Door arme staten is aangedrongen op het scheppen binnen de WTO-bepalingen van ruimte voor aangepast nationaal ontwikkelingsbeleid. De bedoeling is om instabiliteit tegen te gaan op hun financiële markten, veroorzaakt door de sterke invloed van particulier kapitaal beleid van financële instellingen. Maar ook om de groei te kunnen stimuleren van de nationale industrieën en handelsondernemingen. India, Pakistan en China willen een systeem voor internationale ondersteuning van ontwikkelingsgericht nationaal beleid. In hun visie kan de WTO daarin echter niet voorzien. De rijke staten, met de VS voorop, argumenteren vanuit een zuiver neo-liberale visie en zien de oplossing voor problemen uitsluitend in termen van meer liberalisering van markten. De EU benadrukt daarnaast de rol van direkte buitenlandse investeringen bij “ontwikkeling”.

15.2 Handel en Schuldenlast

De meeste arme staten zien markttoegang voor hun producten als het belangrijkste instrument om de buitenlandse schuld weg te werken. Volgens Venezuela, Brazilië, India en Egypte moet er multilateraal iets gedaan worden aan tariefmuren en andere hindernissen voor de uitvoer van primaire goederen. Anderen noemen de noodzaak van voorkeursregelingen voor export vanuit de armste staten. Maleisië en Cuba zijn van mening dat de WTO niet de juiste organisatie is voor een diskussie over intern economisch beleid.

15.3 Grotere samenhang

Korea gaf een voorbeeld van gebrek aan coherentie: de overheidsinterventie in de financiële markt tijdens de crisis van 1997 was toegestaan door het IMF, maar werd afgestrafd door de EU die bij de WTO een geschil begon tegen Korea wegens ongeoorloofde overheidssubsidie. Een meer recent voorbeeld van Brazilië: autonome liberalisering in de dienstensektoren vanwege herstruktureringsprogramma’s van IMF en Wereld Bank komen in het informatieblad “Toward Greater Coherence” van het WTO Secretariaat niet in aanmerking voor compensatie.

16. Handel en Overdracht van Technologie (ToT)

Namens de Werk Groep voor Handel en Technologie Overdracht zal de Algemene Raad in Cancún verslag doen van eventuele aanbevelingen om technologieoverdracht naar arme staten te versterken. Het mandaat is ingesteld op aandringen van arme staten; zij hebben ook een actieve rol gespeeld bij het naar voren brengen van voorstellen. De nadruk ligt daarbij op integratie in andere WTO-akkoorden, flexibiliteit gericht op het stimuleren tot technologieoverdracht, onderzoek naar beperkende praktijken, toename van technische samenwerking en deskundigheidsbevordering. Een van de gebieden waarvoor dit geldt is handel en intellectueel eigendomsrecht (TRIPs).
Bij een aantal rijke staten lijkt er geen bereidheid te zijn technologieoverdracht uit te diepen of om onderhandelingen te beginnen. Canada en de EU zijn een uitzondering.

Rob Bleijerveld
27 april 2003

Noten:

[1] Bij “vroegtijdige oogst” wordt men het voortijdig eens over een deelaspekt van een onderhandelingspakket. Zo’n concreet resultaat kan twijfelende staten over de streep trekken bij de vervolgbesprekingen.
[2] Voorwaarde voor het houden van de ministerstop in Doha en voor het succesvol afsluiten ervan was de nadruk op “ontwikkeling”. Dit komt naar voren in de bewoording van de ministersverklaring. Maar ook in het feit, dat er verscheidene aparte documenten aangenomen zijn die speciaal ingaan op “ontwikkelingsaspecten”.
Het economische groeimodel-denken wat ten grondslag ligt aan “ontwikkeling” wijs ik echter af. De enige ontwikkeling die ik waarneem is er een van het steeds armer worden van de “ontwikkelingslanden”. Tevens vind ik “staat” meer geëigend dan “land” als aanduiding van een territoriale eenheid met nationale bestuursstruktuur. Daarom “arme staten” in plaats van “ontwikkelingslanden”; “armste staten” in plaats van “minst ontwikkelde landen”; “rijke staten” in plaats van “ontwikkelde, geïndustrialiseerde landen”. Ik gebruik de term “ontwikkeling” slechts daar waar anders verwarring zou ontstaan.
[3] Dit vindt plaats volgens het principe van de “Single Undertaking”: het verdrag gaat pas in als alle lidstaten met de uitkomsten van alle onderdelen ingestemd hebben.
[4] In Doha is afgesproken dat tussen november 2001 en januari 2005 onderhandeld zal worden over: Implementatie (Toepassing); Landbouw; Diensten; Industriële Tarieven; Handel en Intellectuele Eigendomsrechten; Anti-Dumping; Subsidies en Compensatie Maatregelen; Relatie tussen Regionale Handels Akkoorden en WTO; Handel en Milieu; en Geschillen Beslechting. Met uitzondering van de laatste vallen al deze onderhandelingen onder het principe van de “Single Undertaking”.
[5]Tussen november 2001 en september 2003 worden tevens uitgebreide diskussies over een aantal andere onderwerpen gevoerd. In Cancún wordt gekeken of er consensus is om deze diskussies om te zetten in onderhandelingen. Het gaat hierbij om: de Relatie tussen Handel en Investeringen; de Interactie tussen Handel en Concurrentiebeleid; Transparantie bij Overheids Aanbestedingen; Handels Facilitering; Electronische Commercie; Handel en Kleine Economieën; Handel, Schuld en Financiën; Handel en Overdracht van Technologie; en Handel en Ontwikkeling.
[6] Het TNC voert de regie over de voortgang van “gemachtigde” WTO-onderhandelingen en voorbereidende diskussies. Dat is vastgelegd in de Ministeriële Verklaring van de Doha Onderhandelingen van november 2001, het eigenlijke werkprogamma van de WTO.
[7] In Doha zijn de volgende documenten aangenomen: De “Ministers Verklaring”, de “Verklaring over het TRIPS Akkoord en Volksgezondheid”, het “Besluit over aan Implementatie gerelateerde Zaken en Kwesties”, de “Bepaling over Subsidie-procedures voor Uitbreiding van art. 27.4 (SCM)”, het “Besluit over de Waiver voor het EU-ACP Partnerschap Akkoord” en het “Besluit over een EU-Overgangsregeling voor Bananen Import”.
[8] De groep van machtigste handelsstaten (de EU, de VS, Canada en Japan) worden ook wel de Quad genoemd.
Tussen deze Quad-staten bestaan belangrijke strategische verschillen die ook een rol spelen bij de algemene stagnatie bij de WTO-onderhandelingen (voorbeeld: Landbouwonderhandelingen). Toch zijn ze meer gebaat bij een succes van “Cancún” dan bij het mislukken daarvan, getuige een uitspraak van VS-handelsminister Zoellick in de Washington Post van 23 maart jl. Hij geeft aan dat de ruzie tussen de EU en de VS over de oorlog in Irak niet zal leiden tot het torpederen van hun samenwerking die gericht is op een handelsakkoord dat de wereldwijde groei kan aandrijven…. Dat was naar zijn zeggen ook al het geval in de aanloop naar Doha toen er ruzie was over de aanpak van het “terrorisme” na de aanslag van 11-9.
[9] Dat zijn: de relatie tussen Handel en Investeringen; de interactie tussen Handel en Concurrentiebeleid; Transparantie bij Overheids Aanbestedingen; en Handels Facilitering. De ministerstop van Doha van november 2001 mislukte bijna door diepgaande meningsverschillen over dit onderwerp.
[10] De 30 lidstaten van de Organisatie van Economische Samenwerking en Ontwikkeling zijn: Australië, Oostenrijk, België, Canada, Tsjechië, Denemarken, European Communities, Finland, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, Hongarije, IJsland, Ierland, Italië, Japan, Zuid-Korea, Luxemburg, Mexico, Nederland, Nieuw Zeeland, Norway, Polen, Portugal, Slovakije, Spanje, Zweden, Zwitserland, Turkije, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten.
[11] Mini-ministerial staat voor “kleine ministerstop”. Formeel is het een onderling overleg van een beperkte groep WTO-lidstaten bedoeld om de gestokte onderhandelingen in de WTO weer op gang te brengen. Het WTO-Secretariaat zou daarbij optreden als adviseur. In feite gaat het om bijeenkomsten waar Quad en WTO-Secretariaat samen proberen om overige OESO-staten en vertegenwoordigers van arme staten op andere gedachten te brengen. Zoals bekend werd van een mini-ministerial in Sydney wordt daarbij oneigenlijke druk uitgeoefend.
[12] In deze lijst ontbreken een aantal akkoorden en regelingen, zoals het Algemeen Akkoord inzake Tarieven en Handel (GATT 1994),

(Dit artikel was oorspronkelijk op GlobalInfo gepubliceerd door Rob Bleijerveld.)