Ga naar de inhoud

Occupy Life! Bestaansonzekerheid en basisinkomen

Een basisinkomen betekent het einde van angst en vernedering. Nu is dat een dagelijks onderdeel van een precair (bestaansonzeker) leven. Een basisinkomen betekent ruimte voor individuele autonomie. Een basisinkomen is een nieuwe belofte van welvaart: het geeft nieuwe mogelijkheden om McJobs en McEmployers te weigeren. Voor het precariaat is het basisinkomen een nieuwe gedeelde verworvenheid, gemeenschappelijk wisselgeld.

33 min leestijd
Placeholder image

(Vertaling oorspronkelijk verschenen op de website basisinkomen.nl)

Dit beweren de precariaatbeweging en activisten die te maken hebben met onzekerheid de laatste jaren. In dit korte polemische artikel zetten we de algemene analyse van de relatie tussen de precaire toestand van het leven in westerse, post-industriële samenlevingen en de mogelijkheden van de politieke strijd die wij het basisinkomen noemen, kritisch voort.

Ons doel is om hedendaagse precaire omstandigheden van werknemers, die op het knooppunt van veranderende arbeidsmarkten, economische crisis en mislukt neoliberaal beleid en politiek staan, te begrijpen en te beschrijven. Daarom worden in deze tekst verschillende politieke thema’s aangesneden en wordt benadrukt dat het nodig is om een politiek front te vormen om problemen die veroorzaakt worden door precariteit te bespreken en om over de mogelijkheid van een basisinkomen te praten.

De Achtergrond van Precariteit

De Europese werkloosheid is op een alarmerend hoog niveau vergeleken met de tachtiger jaren van de vorige eeuw. Aan het einde van het crisisjaar 2011 was zelfs 9,9% van de Europese beroepsbevolking, ongeveer 23 miljoen mensen, werkloos. Momenteel is het aantal nog hoger, oplopend tot 25,1 miljoen werklozen in de EU-27. Wanneer ook de verborgen werkloosheid meegenomen wordt is het aantal aanzienlijk hoger. Eén op de vijf mensen onder de 25 jaar oud heeft geen baan – in sommige gebieden is dit bijna de helft in deze leeftijdsgroep. Er zijn ook ongeveer 5 tot 10 miljoen papierloze immigranten in Europa die een enorme precaire reserve vormen van verborgen arbeidskrachten voor diverse arbeidsmarkten.[1] Deze grote hoeveelheid mensen die buiten de – voor industriële samenlevingen en het Fordisme zo typerende loonarbeid – vallen, is historisch hoog.[2] Een aanzienlijk grote hoeveelheid werk wordt gedaan binnen onofficiële en ‘atypische’ contracten en overeenkomsten. Tegelijkertijd is de financiële kloof tussen rijken en armen enorm gegroeid.[3] Een samenleving waarvan het welzijn gebaseerd is op het traditionele model van loonarbeid is in crisis. Het neoliberale antwoord op de crisis bestaat uit het ‘activeren’ van werklozen en het snijden in de overheidsuitgaven. ‘Activering’ houdt in dat mensen aangespoord worden om – heel flexibel – allerlei soorten banen te accepteren ondanks hun opleiding of om zichzelf bij te scholen voor de nieuwe arbeidsmarkten.[4] Elke baan tegen wat voor voorwaarden dan ook is beter dan helemaal geen baan, zo wordt beweerd.

Mensen worden ook gestimuleerd om zelfstandige ondernemers te worden. Er is een constante druk om arbeidsvoorwaarden en werkafspraken teniet te doen. Nieuwe aanbestedingsprocedures worden losgemaakt van het oude tripartiete model van overheid, vakbonden en werkgevers. Het is echter moeilijk voor te stellen hoe het vergroten van het aanbod van arbeidskrachten een reële vraag naar werk kan creëren. Verschillende trucs uitgehaald met belastingen (zoals BTW) veroorzaken voor korte tijd een vraag, maar zodra het fiscaal voordeel wegvalt, zijn er faillissementen en nog meer werklozen.

Het probleem is dus structureel en de crisis vertelt ons dat het model van een samenleving die gebaseerd is op het traditionele idee van industriële loonarbeid ten einde loopt. Het gaat over de komst van de postindustriële maatschappij en de herstructurering van de arbeidsmarkt voor de nieuwe immateriële productie. De politieke doelstelling, die verklaarde dat Europa de wereldleider op het gebied van de ‘kennisintensieve’ economie wil worden, werd in het jaar 2000 in de Verklaring van Lissabon vastgelegd. Hoop voor de nieuwe groei werd gevestigd op de ontwikkeling van kennis en de dienstensector. Echter, dit betekent niet dat de loonarbeid, de huidige pijler van het kapitalisme, plotseling zou verdwijnen. In plaats daarvan betekent het dat de politieke activiteit (namelijk de sociaal-democratie en de linkse partij politiek) georganiseerd rond loonarbeid in crisis is en dus niet in staat om groei te verzekeren in de sector van de loonarbeid en tegelijkertijd het welzijn van werknemers veilig te stellen.[5]

Tegenwoordig zijn nieuwe manieren van werken echt mogelijk in de kennis- en dienstensector. Tegelijkertijd wordt de industriële productie wereldwijd verplaatst naar gebieden met goedkope arbeid. Als we nog steeds in de negentiger jaren zouden leven, zou het visioen van het einde van de industriële samenleving voelen als het utopia van de hippies, nu praat iedereen over immateriële productie, hoogwaardige technologieën en groene groei. Inmiddels is de oude arbeidersklasse en haar cultuur gericht op industriële arbeid in crisis. Feit is, dat jongere generaties niet in die mate lijken te hechten aan loonarbeid of de nationale economie zoals oudere generaties plachten te doen.

Als het al moeilijk is voor oudere generaties om te voldoen aan de nieuwe eisen van de veranderde arbeidsmarkten, voor de jeugd is de situatie niet beter, daar de jeugdwerkloosheid stijgt en het nieuwe arbeidsmodel tijdelijk en flexibel is met relatief lage lonen. In veel gevallen betekent dit ook een vraag naar zelfstandig ondernemerschap als een soort ‘entreployee’, zoals het fenomeen wordt aangeduid (Pongratz & Voß 2003). Wat vandaag de dag wordt verwacht van arbeidskrachten is vooral een goede opleiding, culturele en sociale vaardigheden, en aanpassing aan projecten en tijdelijk werk. Het model van de arbeid dat zich ontvouwt is precair, dat wil zeggen, er is onzekerheid over arbeidscontracten in combinatie met een hoogontwikkelde bekwaamheid om verschillende soorten werk te doen. We noemen de nieuwe arbeidskrachten het precariaat.[6]

Precariaat betekent lage en onzekere inkomens zonder de volledige bescherming van vakbonden en welzijnsinstellingen – vaak voelen hun oplossingen ook aan als vreemd aan de eigen behoeften en wensen. Het precariaat gaat over McJobs en werkloosheid, maar het gaat ook om de nieuwe vraag van de arbeidsmarkt om in staat te zijn om je arbeidskracht op een zelfstandige manier te organiseren.

Zo is de huidige situatie: hij heeft twee kanten. Het is iets anders om bevelen te krijgen, dan om gezegd te worden, dat je jezelf bevelen moet geven, zoals Paolo Virno (2004) heeft geschreven. Er is een zekere autonomie vereist van de nieuwe arbeidskrachten van de ongeschoolde dienstensector tot de hoger opgeleide kenniswerkers. Deze vraag is een nadeel vanuit het oogpunt van winst maken, maar een kans vanuit het gezichtspunt van de nieuwe autonome protestbewegingen. Het precariaat kan ook een nieuwe gevaarlijke klasse genoemd worden, zoals Guy Standing (2011) het noemde.

De Pluraliteit van onzeker werk

Aan de ene kant is de vorming van het precariaat gebaseerd op de massale werkloosheid, maar aan de andere kant is het een uitdrukking van een nieuwe immateriële productie waarin het oude model van industriële loonarbeid vervangen wordt door kenniswerk en dienstverlening. Het precariaat beweegt tussen tijdelijk werk en verschillende vormen van het inhuren van arbeid, zzp’ers en particulier ondernemerschap. Precariaat betekent gefragmenteerde loopbanen en levenslang leren, maar het is ook de basis voor de houding van de nieuwe werknemer die niet geïnteresseerd is in de levenslange ‘gevangenisstraffen’ van het verleden.

Terwijl de precaire werknemers steeds flexibeler worden, is de missie van de verzorgingsstaat ook aan het veranderen. Het doel is niet langer om als garantie tegen werkloosheid te fungeren en de collectieve beroepsmogelijkheden te vergroten, maar om te behouden wat er is en de werklozen te ‘activeren’ die nu persoonlijk verantwoordelijk gesteld worden voor hun situatie. Om kort te gaan, de onzekerheid over werk verhoogt de vraag naar activeringsmaatregelen en toezicht op de beroepsbevolking – anders dreigt in bepaalde gebieden de werkloosheid permanent te worden. Voor de Curriculum Vitae generatie is er een constante druk om een ononderbroken arbeidsverleden te laten zien zonder zwarte gaten die aanleiding kunnen geven tot het stellen van vragen naar de motivatie om te werken. Call centers, restaurants, schoonmaakbedrijven, supermarktketens en uitzendbureaus maken in principe gebruik van jonge en ongeorganiseerde arbeidskrachten die, van hun kant, geen sociale binding met het werk hebben. Het is een kans om wat geld te verdienen om te consumeren en een referentie op het CV. De oude retoriek van de arbeidersbeweging over de waarde en de eer van loonarbeid is alleen nog maar zielig gemompel.

Dezelfde logica heeft zich uitgebreid naar bijna alle bedrijven, evenals naar overheids- en gemeentelijke instanties, waaronder de educatieve sector, met name universiteiten. Er is niets bijzonders aan een gepromoveerde doktor, een professionele kenniswerker, van boven de 40 die uitzendwerk krijgt aangeboden voor een maand of twee. Nieuwe salarissystemen geïntroduceerd door verzorgingsstaten op basis van neoliberale doctrines maken het mogelijk om lage lonen te betalen en productiewerk in kortlopende projecten in alle openbare sectoren te verrichten.[7] Miserabele lonen en arbeidsvoorwaarden worden goedgekeurd in de naam van ‘roeping’ en ‘ethos’, zelfs als ook beter opgeleide mensen zich zorgen maken dat zij hun werk louter als instrumenteel gaan zien dat hen onverschillig laat.

Het precariaat wordt vaak aangeduid als ‘tijdelijk werk’, maar het moet worden benadrukt dat het begrip ook parttime banen omvat, studenten die in armoede leven, werkloosheid en diverse vormen van zelfstandig ondernemerschap. Er zijn ook verschillen tussen tijdelijke werknemers. Sommigen maken carrière in de marges van de nieuwe economie, anderen, zoals de flexibele reserve van de uitzendbureaus, altijd klaar om aan het werk te gaan, altijd klaar om opgeroepen te worden, zijn de paria’s van de beroepsbevolking. Er zijn ook arbeidsmigranten, papierloze immigranten en slachtoffers van mensenhandel. De categorieën overlappen elkaar gedeeltelijk, maar het is duidelijk dat het precariaat een veelheid aan werk en arbeidskrachten omvat, niet alleen uitzendkrachten. In Finland, bijvoorbeeld, kan bijna een miljoen mensen worden beschouwd als behorend tot de atypische arbeidskrachten. Dat is een derde van alle Finse arbeidskrachten! (Koivulaakso et al. 2010).

Tegelijkertijd moet worden benadrukt dat de scheiding tussen tijdelijk en vast werk niet zo scherp is als dikwijls wordt gesuggereerd. In Finland, tenminste, is de bescherming tegen een eenzijdige afvloeiingsregeling relatief zwak vergeleken met Europese reuzen als Duitsland en Frankrijk. Iemand in dienst nemen is duur, om hem te ontslaan is goedkoop. Dus wat we zien is een permanente noodtoestand op de werkplek als gevolg van zogenaamde ‘joint action negotiations’. In elk bedrijf moet iedereen, zelfs met een vaste aanstelling, voorbereid zijn op de mogelijkheid van verandering in de situatie en toekomstige perspectieven. Uiteindelijk is niemand’s contract beschermd tegen ‘economische redenen’ of vanwege ‘de productie’. Dus als de traditionele arbeidersklasse werd gevormd in fabrieken en op basis van uniformiteit, het precariaat vindt zijn oorsprong in de turbulente productieketen van de netwerkeconomie in het tijdperk van globalisering van kapitaal en een groeiende kennis- en service economie.[8]

Zelfs als het kapitalisme altijd al een wereldwijd systeem is geweest, heeft vooral de huidige informatietechnologie het mogelijk gemaakt om productielijnen en kapitaaloverdrachten rechtstreeks op een wereldwijde schaal te organiseren als netwerkorganisaties (Castells 1996). Het geld heeft de nationale begrenzingen verlaten en het werk wordt des te meer uitbesteed. Aannemers huren onderaannemers, productiebedrijven freelancers. Kleine en middelgrote bedrijven vormen een vitale, maar turbulente netwerkeconomie die deels werkt als een autonome productiesector en deels als onderaannemer afhankelijk van de beslissingen van de moedermaatschappijen.

In beginsel gaat de politieke vraag over het verschijnsel precariaat niet over de vorm van het werk of om het “vaste” contract, het gaat om de onzekerheid over het inkomen. Politieke spanningen worden gevormd in kringen van werkende armen, waarin werkloosheid is omgezet in een probleem van zoek-het-zelf-maar-uit.

De zelfredzame samenleving op het gebied van werk

Hoewel de hoeveelheid tijdelijke contracten niet significant is toegenomen na de jaren 90 van de vorige eeuw en hoewel het waar is dat tijdelijk werk ook voorkwam in de ‘gouden tijden’ van het Fordisme (de zeventiger en tachtiger jaren) is de hedendaagse situatie totaal anders vergeleken met eerdere decennia. Daar zijn hoofdzakelijk twee redenen voor. Ten eerste, zoals gezegd, hebben we het niet alleen over tijdelijk werk. Het onzekere werk heeft zich in vele vormen vermenigvuldigd. Ten tweede was het iets heel anders om een tijdelijk contract te hebben in een maatschappij met bijna volledige werkgelegenheid, goede publieke diensten en een hoog niveau van sociale zekerheid. De tijdelijke werknemers van die tijden hopten van werk naar werk. Tegenwoordig lijken ze op ‘menselijke jojo’s’: van een baan naar werkloosheid en weer terug.

Vandaar dat we, in het verlengde van het precariaat, kunnen spreken van de ‘precarisering van de samenleving’. Hiermee willen we zeggen dat het leven in precaire samenlevingen risicovoller wordt op verschillende economische manieren die diep ingrijpen in het intieme niveau van het dagelijks leven en op plaatsen waar het werk gedaan wordt. De arbeidsmarktzijde van de precarisering is gemakkelijk te begrijpen, maar het is ook belangrijk aandacht te besteden aan het stelsel van het zogenaamde ‘sociaal loon’ en de scheuren die het vertoont in de verzorgingsstaat. Met het concept van ‘sociaal loon’ bedoelen we de hele constellatie van openbare, publiek gefinancierde, gratis of zeer goedkope diensten, zoals gezondheidszorg, onderwijs en kinderopvang, alsmede de openbare infrastructuur aan sportfaciliteiten, wegen en bibliotheken, openbare ruimten, enz. In de huidige post-welzijn samenlevingen neemt de hoeveelheid sociaal loon af, en er zijn zelfs een aantal ideeën om de openbare infrastructuur, zoals wegen, te kapitaliseren.[9] Als het vermogen om te betalen voor diensten en het gebruik van infrastructuur meer en meer geprivatiseerd wordt, wordt het leven ook steeds afhankelijker van inkomsten, spaartegoeden en financiële draagkracht. Kortom, het leven van alledag draait steeds meer om geld. Het leven is hachelijk en duur en de vraag om leningen te sluiten voor dagelijkse uitgaven neemt steeds meer toe.

Sinds het begin van de 21e eeuw is de verhouding tussen schulden en vermogen (debt-equity ratio) van Finse en Europese huishoudens snel gestegen, zoals het IMF heeft gesignaleerd (IMF, 2012). De toekomst van mensen is hen afgenomen. Mensen zijn gedwongen om hun dagelijks leven op alle mogelijke manieren te financieren. Een typisch voorbeeld is een hypotheek, waarvan het voor huishoudens uit de midden- en arbeidersklasse tientallen jaren duurt om deze af te betalen. Tegelijkertijd verdwijnen huurwoningen ten gunste van particuliere beleggers en ontwikkelaars door stadsplanning.

Het is geen geheim dat de crisis van 2008 begon met een huizenbubbel. Maar het probleem was niet alleen een zorgeloze financiële dienstverlening aan ‘subprime’ huishoudens met een laag en onzeker inkomen, maar ook het volledig ontbreken van goede en redelijk geprijsde huurwoningen, alsmede de langzame ontwikkeling van de lagere lonen zelf. In Finland, bijvoorbeeld, stegen de inkomsten van de laagstbetaalden slechts ongeveer 13% in de jaren 1995-2008, terwijl het inkomen van de hoogste loonschalen ongeveer 70% steeg. In dezelfde periode steeg het loon 39%, terwijl het inkomen uit vermogen 295% steeg en dividenden zelfs 425%. Aan de andere kant verdubbelde het aantal armen, tegenwoordig van 700.000 tot 900.000 personen, afhankelijk van de statistieken. De gehele Finse bevolking bestaat uit ongeveer 5,4 miljoen mensen. (Koivulaakso et al., 2010.)

De Europese economische crisis gaat niet zozeer over de overheidsuitgaven, zoals gezegd wordt door populistische politici, maar over de structurele problemen van de eurozone en de private schuldenlast en onzekerheid. Deze problemen zijn doelbewust door de politiek veroorzaakt door de verdeling van inkomen te verleggen ten gunste van de kapitaalkrachtige klasse. En er komt meer, daar de crisis een permanent karakter lijkt te krijgen. Zelfs in de rechtse partijen ontkent slechts een minderheid van de politici dat het liberale kapitalisme heeft gefaald. We naderen hoogstwaarschijnlijk een wisseling van paradigma, maar niet in een sociaal wenselijker richting. Integendeel, het resultaat lijkt meer autoritair kapitalisme te zijn (zie Žižek 2011), waarin mensen gedwongen worden meer te produceren, onder zwaardere condities, terwijl tegelijkertijd hun democratische rechten worden geschonden in naam van het heersende sociale beleid, de openbare orde en de nationale concurrentiekracht. De paradox van de liberale economie heeft aangetoond dat het liberale systeem strenge discipline en controle nodig heeft om een verschil te kunnen maken op mondiale markten.

Dus, het verhaal van de 21ste eeuw zal het verhaal zijn van de overgang van welzijn naar arbeidsreserve, van de welvaartsmaatschappij naar een samenleving van ingespannen werken, dat wil zeggen, een samenleving van ‘geschiktheid voor werk’ en ‘beschikbaarheid voor werk’ waarin het recht om sociale rechten uit te oefenen nauw verbonden is met de inschatting van iemand’s vaardigheden, de bereidheid om productief te werken en ‘deel te nemen’. Het is misschien overbodig om te zeggen dat in een maatschappij met een overaanbod aan arbeid het Europese beginsel van universaliteit zal sneuvelen. In deze omstandigheden lijkt het leven van een individu te zijn gebonden aan een proces van productie en kapitalistische accumulatie.[10]

Precariërs van de Wereld …

De uitdaging aan het precariaat is niet alleen gericht op de rechtse hegemonie of het heersende systeem van loonarbeid. In plaats daarvan stelt het nieuwe vragen over de dilemma’s en paradoxen van het nieuwe werken. Het betekent ook een opening naar nieuwe mogelijkheden die de precarisering van het werk en het dagelijkse leven biedt. Het precariaat investeert in de nieuwe leefwijzen van de hedendaagse samenlevingen en in een toename van de autonomie van het werkende individu. Het precariaat volgt dus niet blindelings een bepaalde politieke ideologie, maar bekritiseert in plaats daarvan alle politieke en economische ‘oplossingen’ die slechts oude politieke formules reproduceren.

Het concept van het precariaat is niet alleen bedacht om de sociale werkelijkheid te beschrijven of te verklaren, maar ook om mensen te mobiliseren hun situatie te veranderen. Het concept is politiek, het is het concept van sociale bewegingen en het concept in de beweging. Het doel is om structureel geweld en onderdrukking, ingebed in onbevredigende sociale omstandigheden, te herkennen. Maar het beoogt ook mogelijkheden van verzet en radicale actie in die omstandigheden te onderzoeken en die te overwinnen.[11]

Deze situatie komt overeen met Marx’ onderzoek naar de arbeidersklasse. Marx herkende de mogelijkheid en potentie van de revolutie vooral onder industrie-arbeiders, hoewel hun aantal destijds relatief klein was in vergelijking met het aantal mensen dat op het platteland werkte en in het algemeen buiten de loonarbeid. Dit potentiële politieke thema van de 19e eeuw, de industriële arbeidersklasse, was voor Marx een groep mensen die aan de wieg stond van het zich ontwikkelende kapitalisme. Hij zag in hen een geschikt aanknopingspunt om het overwicht van de arbeidersklasse te bereiken.

Wat Marx onderkende was de mogelijkheid van collectieve organisatie in deze vrij marginale groep. Hij verklaarde dat het mogelijk was om deze organisatie op een hoger plan te brengen door de eisen die de werknemers reeds in hun eigen strijd stelden met betrekking tot hun dagelijks leven en werk, zoals een achturige werkdag, redelijke lonen, sociale zekerheid en gratis onderwijs, krachtig te promoten. Het politieke onderzoek speelde in op de politieke organisatie van ‘het proletariaat’ door de werknemers in staat te stellen hun sociale strijd conceptueel en politiek te begrijpen.

In de loop van de tijd nam industrieel werk inderdaad de sleutelrol over in de economische en maatschappelijke productie in die mate dat zelfs agrarisch werk geïndustrialiseerd werd. Het industrie-proletariaat met zijn vakbonden en partijen groeide uit tot een economische, sociale en politieke macht, een hegemonie zelfs, die de mogelijkheid gaf de bourgeoisie radicaal uit te dagen. Sociale voorzieningen, zoals gezondheidszorg, openbare scholen en een adequaat loon, werden in het leven geroepen om aan de behoeften van de werkende klasse en de industriële productie tegemoet te komen. De hele samenleving was georganiseerd op basis van het fabrieksmodel, zoals Antonio Negri en Michael Hardt (2000) uiteen hebben gezet.

Tegenwoordig zijn de vooruitzichten voor de economie heel anders. Markten bieden nieuwe immateriële producten aan, zoals diensten, kenniswerk en culturele producten. De industriële productie zelf wordt steeds afhankelijker van informatietechnologie en innovatiebeleid. Het niveau van verfijning van industriële producten is toegenomen en zij zijn verbonden met nieuwe servicemodellen (zoals bijvoorbeeld het geval is in de mobiele telefoon-industrie en software-productie).

De fabricage van nieuwe immateriële producten is heel anders dan de traditionele industriële productie. Immateriële producten worden niet geproduceerd en opgeslagen tot ze gebruikt worden. In plaats daarvan worden ze zo snel mogelijk verkocht wat een hoge mate van flexibiliteit van het werkproces vraagt en het vermogen om te reageren op individuele wensen en behoeften. Immateriële productie vereist de organisatie van arbeid, waarbij het flexibel gebruik van arbeidskrachten voorop staat, dat betekent: netwerken, communicatie en individualisering. De plaats van de traditionele massa-arbeider is ingenomen door de autonome werknemer, wiens werkervaring niet van de assemblagelijn komt en van werken van negen tot vijf in de fabriek, maar in plaats daarvan opgedaan wordt in verschillende projecten waarin je gedwongen wordt om 24 uur per dag en 7 dagen per week beschikbaar te zijn voor nieuwe werkkansen en om je persoonlijke productiviteit te verbeteren. In het cognitieve kapitalisme, zoals Yann Moulier Boutang het heeft genoemd, wordt de productie en de controle van kennis het belangrijkste strategische vraagstuk voor de accumulatie en privatisering van rijkdom (Boutang 2011).

Handwerk of andere werkzaamheden typisch voor de Fordistische productie zullen echter niet verdwijnen. In plaats daarvan worden ze op een nieuwe manier geherwaardeerd. De top van de know-how elite, managers opgeleid in elitescholen, zijn de winnaars van het nieuwe werken. Lager opgeleiden, afkomstig van massascholen, voelen daarentegen het precaire leven en werk als een bedreiging voor het gebruik en de ontwikkeling van hun eigen know-how en persoonlijke kansen. Shit banen en McJobs blijven over voor de nieuwe dienstenklasse, die voornamelijk wordt bevolkt door drop-outs, migranten en sociaal uitgeslotenen, ongeacht wat hun opleidingsniveau is. Deze verschillende groepen voelen de precarisering op verschillende manieren, maar ze hebben allemaal het gevoel het hoofd te moeten bieden aan dezelfde soort tegenstrijdigheden die te maken hebben met de eisen en controles van de nieuwe arbeidsmarkten en werkplekken. Hier moet benadrukt worden dat de scheidslijn niet tussen cognitief- en handwerk loopt. Ook in de kennis- en dienstensector zijn vele werkprocessen vereenvoudigd en gemechaniseerd die de inschakeling van ongeschoolde en goedkope arbeidskrachten mogelijk maakt. (Korhonen, Peltokoski & Saukkonen 2009; Newfield 2010).

Het is de moeite waard om op te merken dat, indien precaire arbeid alleen wordt gezien als een verslechtering van de oude loonarbeid, veel cruciale aspecten en vormen van het nieuwe werken niet erkend worden. Dit zou het moeilijk maken om niet alleen het probleem te zien, maar ook de nieuwe mogelijkheden die door een goede politieke organisatie kunnen ontstaan. Het is belangrijk om te begrijpen dat vormen van precair werk worden gestructureerd en uitgebouwd als antwoord op het aanbod voor de nieuwe manier van werken en op de nieuwe individualisering (subjectiviteit) van de beroepsbevolking. Als we het nieuwe aanbod aan arbeidskrachten niet erkennen, laten we het over aan de genade van de exploitatie van particuliere en openbare bedrijven, zonder de mogelijkheid om een nieuwe strijd aan te gaan, waarin samengewerkt wordt met de beroepsbevolking en waarin hun nieuwe behoeften en wensen naar voren gebracht worden. Om deze reden willen we benadrukken dat het proces om los te komen van loonarbeid belangrijk is, hoewel deze vrijheid lastige en zelfs vertekende vormen krijgt.

De hegemonie van de nieuwe arbeidskrachten moet worden gebaseerd op de modellen van materiële creativiteit van het precariaat, op zijn coöperatieve en sociale kracht, producerend en weggedrukt in sociale netwerken en geografisch verspreide werkplekken. Het is belangrijk om de mogelijkheid van het precariaat te onderstrepen om het gemeenschappelijke (common) [12] aan te tonen en zodoende de scheiding en privatisering van nieuwe arbeidskrachten op te heffen. De solidariteit tussen gefragmenteerde precaire groepen heeft een gezamenlijke politieke strijd nodig met een algemeen aanvaard doel. Een van de meest veelbelovende suggesties voor dit doel is de eis voor een basisinkomen. Geld voor allen, voor de individualiteit van allen!

Occupy Life!

Het precariaat, als mogelijkheid van autonome organisatie van werk en arbeid, is ook een potentieel voor nieuwe vormen van verzet. Vanuit het vele onzekere werk en de sociale concensus om ‘beschikbaar te zijn voor werk’ ontwaakt een zeer bekwaam politiek monster, dat danst op het graf van loonarbeid en zingend afscheid neemt van de scheiding tussen werken en niet-werken.

Vaardigheden nodig voor het nieuwe werken zijn geen afgebakende professionele bekwaamheden, maar bestaan uit individuele kennis en zelfredzaamheid die zich gedurende het hele leven ontwikkelen en ingebed zijn in de sfeer van de nieuwe informatie-technologie. Het precariaat wordt niet passief als er geen fabrieken in de stad zijn om in te werken, omdat werk en productie opgebouwd worden vanuit het eigen leven en mogelijkheden, althans vanuit het oogpunt van potentialiteit. Het echte beeld is natuurlijk niet zo optimistisch, maar de verandering is dramatisch als het verzet in gang is gezet. Zonder georganiseerd verzet dreigt echter het vermogen om ‘alles uit het niets’ te produceren – dat wil zeggen, uit het samenspel van gezamenlijkheid en delen – tot op het bot te worden uitgebuit door multinationals en grote organisaties.

De nieuwe cyclus van bewegingen die zich roerden in de strijd, zoals de Arabische Lente, de Spaanse M15 en Occupy Wall Street, is bekritiseerd voor haar onvermogen om heldere alternatieven en antwoorden op mondiale problemen te formuleren. In plaats daarvan moeten zittende politici en politieke organisaties aangeklaagd worden omdat zij zelfs niet in staat zijn om de juiste vragen te stellen. Vooral de verdediging van de verzorgingsstaat loopt het gevaar ten onder te gaan in een bittere strijd zonder vorming van nieuwe ideeën over het scheppen van welzijn en collectieve solidariteit op basis van de huidige situatie. De verzorgingsstaat, gebouwd op de vroegere arbeidersstrijd, is verworden tot een loze kreet die nagepapagaaid wordt, terwijl het welzijn in de rijkste landen van deze wereld aan het instorten is.

Het wantrouwen jegens zittende politici onder de jeugd weerspiegelt direct het onvermogen van deze politici om antwoord te geven op nieuwe sociale- en milieuvraagstukken alsook aan de nieuwe behoeften en wensen van het precariaat. Nieuwe generaties zijn meer opgeleid en kundiger dan welke generatie in de geschiedenis dan ook, maar de mainstream politiek is blijven steken in problemen die urgent waren tijdens de situatie na de Tweede Wereldoorlog.[13]

Het is niet verwonderlijk dat overheden zulke enorme hoeveelheden geld gebruiken om burgers te stimuleren te gaan stemmen want de dagelijkse politieke debatten komen niet echt overeen met hun leven – of vormen er zelfs een bedreiging voor, net zoals voor het leven op aarde, zoals het hedendaagse financiële, industriële en sociale beleid doet.

Er is een dringende behoefte om af te stappen van de gevestigde politieke vraagstukken en gedragsmodellen en middelen te vinden om een nieuwe strijd aan te gaan en een autonome productie op te bouwen. Het is tijd om te beginnen die concrete alternatieve ‘werelden’ waarin we al leven en waarin we willen leven onafhankelijk te versterken. Deze nieuwe organisatie van het precariaat moet uiting geven aan het vermogen van nieuwe arbeidskrachten om nieuw welzijn en nieuwe welvaart te creëren zonder de bazen en de structuur van loonarbeid. Als gevolg van de milieucrisis, de ineenstorting van de sociale voorzieningen en de precarisering van het dagelijks leven hebben we gewoon geen tijd om het oude etablissement op sleeptouw te nemen. Ze zijn niets anders dan een last!

De strijd voor een basisinkomen gaat dus niet over pragmatisch sociaal beleid. Het is in plaats daarvan een uitdrukking van de tegenstelling tussen leven en kapitaal in de context van een samenleving waar iedereen beschikbaar moet zijn voor werk. Vandaar de eis van het precariaat om een inkomen dat hoog genoeg is om een menswaardig bestaan te leiden zonder de dwang om loonarbeid te accepteren. De eis voor een basisinkomen is een uitdrukking van het georganiseerde precariaat en haar vastbeslotenheid om het leven terug te winnen.

Vandaag de dag blijft steeds minder van de dagelijks geproduceerde rijkdom, en dus door ‘levende arbeid’ van werknemers, circuleren als gemeenschappelijk bezit van onze samenleving. In plaats daarvan blijft de opeenhoping van macht en bezit in handen van de rijksten maar escaleren (zie bijvoorbeeld Harvey 2005). Dus, in zijn meest eenvoudige betekenis kan het basisinkomen gezien worden als een ‘Nieuw Akkoord’, waarbij sommigen verliezen en anderen ontvangen. Een basisinkomen is echter geen liefdadigheid voor de armen, maar eerder een investering in vaardigheden nodig voor de nieuwe manier van werken en technologische mogelijkheden om zo ruimte te maken voor nieuwe vormen van productie gebaseerd op gemeenschappelijkheid. Er is behoefte aan een ‘kapitaalinjectie’ dat van kapitaalkrachtigen genomen kan worden voor gemeenschappelijk gebruik. Een basisinkomen zou een echte investering zijn in het activeren van mensen, een heroriëntatie op sociale relaties.

Gemeenschappelijke welvaart, in deze zin, is niet de verdienste van een individuele werknemer of zelfs niet van de samenwerking van individuen als een collectief, maar een sociaal proces dat in zijn meest organische gedaante is te zien in autonome netwerken van immateriële productie. Daar is productie gebaseerd op verschillende vormen van gemeenschappelijkheid, in openlijk delen, zorg voor de omgeving en het ontwikkelen van kennis, taal, internet, stedelijke ruimte, enzovoort. Het kapitalisme daarentegen, wil privatiseren en zich de voorwaarden en resultaten van deze autonomie, steunend op de open interactie tussen mensen, toeëigenen. Hier staat het precariaat aan de kant van een soort ‘hyperproductie’, omdat elke poging om te privatiseren en de open productie van een gemeenschap te controleren, de sociale productiviteit vertraagt en verzwakt.

Het basisinkomen zou de mogelijkheid van een fatsoenlijk leven in precaire samenlevingen bieden. Het zou geld betekenen voor zelfstandige activiteiten en voor de nu zo vaak betaalde publieke diensten. Paradoxaal, maar het kan gezien worden als een ‘echte activering’ van werklozen, aangezien voor de enige manier om werk te vinden in het huidige kapitalisme geld nodig is: geld om te bewegen en te reizen, geld om te leren en op te voeden, geld om lief te hebben, te eten en maatschappelijk actief te zijn, geld voor internet en een mobiele telefoon. Armoede de-activeert.

Het basisinkomen is een nieuwe vorm in de strijd om de arbeid. Het geeft mensen een persoonlijk wapen om te protesteren. Die maakt het mogelijk om rotbanen te weigeren op de arbeidsmarkt van onzekere baantjes en versterkt de mogelijkheid om zelf te bepalen wat voor soort werk je wil doen en wanneer je wil stoppen als de werkzaamheden niet meer voldoen. Het basisinkomen is een gemeenschappelijke hulpbron die ruimte opent voor het ontwikkelen van een alternatieve toekomst voor een samenleving die onder permanente crisis leeft en ecologische ineenstorting. Door de invoering van een basisinkomen worden werkgevers gedwongen om toe te geven dat werken voor lullige lonen en in erbarmelijke omstandigheden niemand interesseert en zelfs schadelijk is voor de milieu- en sociale ‘ecologiën’, zoals Felix Guattari (2008) ze heeft genoemd.

Het basisinkomen is een nieuwe essentiële gemeenschappelijke institutie voor de post-Fordistische samenleving. Anders dan in de verzorgingsstaat, die mensen voortbracht om het kapitaal te dienen, bevrijdt het basisinkomen mensen, zodat zij zelf weer richting kunnen geven aan hun leven. Het precariaat eist een basisinkomen voor iedereen om zelfzuchtige redenen. Het precariaat wil het basisinkomen gewoon omdat het kan.

Occupy Life! Bestaansonzekerheid en basisinkomen
Voordracht gepresenteerd tijdens het BIEN (Basic Income Earth Network) Congres in München op 16 september 2012.
Workshop 49, 10:00 to 11:30, Raum 141 http://www.bien2012.de/en/day-3-sunday-16-september

Bron: http://www.bien2012.org/sites/default/files/paper_199_en.pdf

Auteurs:

  • Mikko Jakonen, Docent Cultuurbeleid en Politieke Wetenschappen, Universiteit van Jyväskylä, Finland, mikko.p.jakonen(.a.)jyu.fi
  • Jukka Peltokoski, Educatief producent, KSL Civic Vereniging voor Volwasseneneducatie, Finland, jukka.peltokoski(.a.)gmail.com
  • Tero Toivanen, Ph.D. Student in de Politieke Wetenschappen, Universiteit van Helsinki, Finland, tero.tapio.toivanen(.a.)gmail.com
  • Vertaling: Florie Barnhoorn, VBi
Noten:
  • [1] Zie Eurostat-statistieken voor de werkloosheid in de EU-URL: http://epp.eurostat.ec.europa.eu/statistics_explained/index.php/Unemployment_statistics.
  • Zie ook de OESO statistieken voor de ontwikkeling van de jeugdwerkloosheid in Europa. URL: http://www.oecd-ilibrary.org/employment/youth-unemploymentrate_20752342-Tabel 2.
  • [2] Het is echter goed om op te merken dat het Fordisme in een langer historisch perspectief een uitzondering was in de sociale en politieke organisatie van het kapitalisme, zoals Brett Neilson en Ned Rossiter schrijven in hun artikel “Precariaat als een politiek concept, of, Fordisme als uitzondering”, gepubliceerd in Theory, Culture & Society, Vol. 25 (7-8). pp. 51 tot 71. Sage, Londen 2008.
  • [3] De economische en sociale verschillen tussen de armste en rijkste groepen zijn groter geworden. In Finland, bijvoorbeeld, vooral sinds de sterke economische depressie in de jaren 90. Dit is het resultaat van het veranderde sociale beleid, een onderdeel van de rechtse politieke agenda die gericht is op lastenverlichting voor de rijksten. Zie Finse statistieken in Tilastokeskus. URL: http://www.stat.fi/artikkelit/2011/art_2011-03-07_001.html
  • [4] In Finland, bijvoorbeeld, hebben de vakbonden met de regering afgesproken om de hoogte van de loongerelateerde werkloosheidsuitkeringen afhankelijk te maken van de bereidwilligheid van een persoon om deel te nemen aan ‘activeringprocedures’. Dus niet iedereen wordt hetzelfde behandeld – op basis van nationaliteit – maar iedereen wordt beoordeeld naar de mate waarin iemand voldoet aan de dwingende eis om zijn goede wil te tonen in het bijzijn van werkloosheidsambtenaren. De beroepsbevolking wordt gedwongen om meer soepelheid en ontvankelijkheid te tonen – dus ook meer onderdanigheid: ze zijn dus goedkoper. Het sleutelwoord hier is ‘participatie’. Als u niet deelneemt, behoort u niet tot de groep van gelijke burgers.
  • [5] Over de crisis van de linkse partijen en de sociaal-democratie in Finland, hebben bijvoorbeeld geschreven Kuusela & Rönkkö (red.): Puolueiden kriisi. (De Partijcrisis). Into, Helsinki 2008 en General Intellect: Vasemmisto ETSII työtä (Links op zoek naar arbeid). Tutkijaliitto, Helsinki 2008.
  • [6] Vanuit de strijd van sociale bewegingen heeft het concept precariaat de laatste tijd ook aandacht gekregen in academische kringen (zie bijvoorbeeld Standing 2011) en wordt het gebruikt naast traditionele marxistische begrippen als ‘werkende klasse’ of ‘proletariaat’ (zie bijvoorbeeld Harvey 2012). De term precariaat komt oorspronkelijk van het Latijnse woord precarius wat ‘onzeker’, ‘bedreigd’, ‘gevaarlijk’ en ‘onder protectie staan van iemand’ betekent. In de huidige context wordt de term ‘precariaat’ gebruikt voor verschillende soorten atypisch werk van tijdelijke en ingehuurde werknemers tot kleine zelfstandige ondernemers en papierloze migranten.
    Het concept verwijst ook naar de bedreigde situatie van vaste arbeidsovereenkomsten en arbeidsvoorwaarden waardoor ook onder traditionele werknemers en de arbeidersklasse een precariaat ontstaat. Wat opvalt is dat de hedendaagse populariteit en het politieke gebruik van het concept een direct uitvloeisel is van nieuwe autonome protestbewegingen en van politieke theoretici afkomstig uit de beweging van de andersglobalisten en protesten zoals EuroMayDay. In Finland is de kwestie van het precariaat sinds het begin van de 21ste eeuw uitvoerig besproken in vele politieke en wetenschappelijke publicaties. Voor de geschiedenis van het sociologisch concept van het precariaat, zie bijvoorbeeld Maryse Bresson: Sociologie de la précarité. Armand Colin, Paris, 2007 en Patric Cincolani: La précarité. PUF. Parijs, 2005. Voor recent onderzoek naar het precariaat, zie bijvoorbeeld Michel Boutanquoi: Interventions socials auprès des familles en situation de précarité. Harmattan, Paris, 2011. Sebastien Chauvin: Les agences de précarité; Journaliens à Chicago. Seuil, Paris 2010. Thornley, Jeffreys & Appay: Globalization and Precarious Forms of Production and Employment: Challenges for Workers and Unions (Globalisering en onzekere vormen van productie en Werkgelegenheid: Uitdagingen voor werknemers en vakbonden). Edward Elgar Publishing, Massachusetts, 2010. Voor het Finse onderzoek en debat, zie Jakonen, Peltokoski & Virtanen(Red.): Uuden työn sanakirja (A Dictionary of New Work). Tutkijaliitto, 2006. Korhonen, Peltokoski & Saukkonen: Paskaduuneista barrikadeille. (Van Shitjobs tot barricades). In Kustannus, Helsinki 2009. Koivulaakso, Dan, Kontula, Anna, Peltokoski, Jukka, Saukkonen Miika ja Toivanen Tero: Radikaaleinta op arki. (Het meest radicale is het dagelijks leven). In: Kustannus, Helsinki, 2010. Jokinen, Kononen, Venäläinen & Vähämäki (red.): Yrittäkää EDES! Prekarisaatio Pohjois-Karjalassa (Probeer het in ieder geval! Precarisering in Noord-Karelië.) Tutkijaliitto, Helsinki 2011.
  • [7] In Finland, bijvoorbeeld, had een verpleegkundige werkzaam in de publieke sector meer dan 100 opeenvolgende tijdelijke uitzendbaantjes in een periode van zes jaar. Deze zaak werd als onwettig beoordeeld, aangezien het officiële aantal aaneengesloten banen bij dezelfde werkgever niet meer mag zijn dan twee. Zie het verslag mijn TEHY (Vakbond van verpleegkundigen). URL: http://www.tehy.fi/viestinta/tiedotteet/tiedotteet_2005/?x1576359=1576414.
  • [8] Voor discussies over de veelzijdigheid van het geglobaliseerde netwerk van werk en arbeidskrachten, zie bijvoorbeeld Hardt & Negri 2000.
  • [9] Zie bijvoorbeeld de Britse discussie over de privatisering van wegen. URL: http://www.guardian.co.uk/commentisfree/2012/mar/19/david-cameron-privatisation-roads
  • [10] Over de biopolitieke aspecten van het precariaat, zie Morini & Fumagalli: Life Put to Work: Towards a Life Theory of Value in Ephemera. URL: http://www.ephemeraweb.org/journal/10-3/10-3morinifumagalli.pdf
  • [11] Zie in dit verband diverse teksten en websites die gaan over de politieke strijd met betrekking tot het precariaat. Zie bijvoorbeeld Yann Moulier Boutang en Anne Querrien: La Lutte contre précarité: un mouvement de fond in Multitudes. URL: http://multitudes.samizdat.net/spip.php?page=imprimer&id_article=2514. Precarias a la Deriva such as A Very Careful Strike – Four Hypotheses. URL: http://zinelibrary.info/files/Een%20Very%20Careful%20Strike.pdf. Euromayday proces. URL: http://www.euromayday.org/about.php. Portugese manifest against precarity in their Manifeste de la Génération Précaire Portugaise. URL: http://multitudes.samizdat.net/Manifeste-de-la-Generation.
  • [12] Voor de productie van de ‘common en commons’, zie bijvoorbeeld Hardt & Negri 2009; De Angelis 2007 en de speciale uitgave ‘The Common and the Forms of the Commune’ in Rethinking Marxism, Volume 22, Issue 3, 2010.
  • [13] Voor de last die de jeugd draagt ten gevolge van de Eurocrisis en een mogelijk conflict tussen jongere en oudere generaties, zie URL: http://www.spiegel.de/international/europe/commentary-why-the-euro-crisisis-ook-een-generatie-conflict-a-849165.html

Literatuur:

  • Berardi, Franco: Tietotyö ja prekaari mielentila. [Knowledge Work and Precarious Mind.] Tutkijaliitto, Helsinki 2006.
  • Boutang, Yann Moulier: Cognitive Capitalism. Polity Press, Cambridge 2011.
  • Bresson, Maryse: Sociologie de la précarité. Armand Colin, Paris 2007.
  • Boutanquoi, Michel: Interventions socials auprès des familles en situation de précarité. L’Harmattan, Paris 2011.
  • Castells, Manuel: The Rise of the Network Society, The Information Age: Economy, Society and Culture Vol. I. Cambridge, MA; Oxford 1996.
  • Chauvin, Sebastien: Les agences de précarité; Journaliens à Chicago. Seuil, Paris 2010.
  • Cincolani, Patric: La Précarité. PUF, Paris 2005.
  • De Angelis, Massimo: The Beginning of History. Value Struggles and Global Capital. Pluto Press, London 2007.
  • General Intellect: Vasemmisto etsii työtä. [The Left Looking for a Job.] Like, Helsinki 2008.
  • Guattari, Félix: Trois ecologies. Galiée. Paris 2008.
  • Hardt, Michael and Negri, Antonio: Empire. Harvard University Press, Cambridge 2000.
  • Hardt, Michael and Negri, Antonio: Commonwealth. Harvard University Press 2009.
  • Harvey, David: Rebel Cities. Verso, London 2012.
  • Harvey, David: A Brief History of the Neoliberalism. Oxford University Press 2005.
  • IMF 2012: Dealing with Household Debt, http://www.imf.org/external/pubs/ft/weo/2012/01/pdf/c3.pdf
  • Jakonen, Mikko, Peltokoski, Jukka and Virtanen, Akseli: Uuden työn sanakirja. [A Dictionary of New Work]. Tutkijaliitto, Helsinki 2006.
  • Jokinen, Eeva, Könönen, Jukka, Venäläinen, Juhana & Vähämäki, Jussi (eds.): Yrittäkää edes! Prekarisaatio Pohjois-Karjalassa [Please Try at Least! Precarization in Northern-Carelia.] Tutkijaliitto, Helsinki 2011.
  • Koivulaakso, Dan, Kontula, Anna, Peltokoski, Jukka, Saukkonen Miika and Toivanen Tero: Radikaaleinta on arki. [The Most Radical is the Everyday Life]. Into Kustannus, Helsinki 2010.
  • Korhonen, Anna-Reetta, Peltokoski, Jukka and Saukkonen, Miika: Paskaduunista barrikadille. Prekariaatin julistus. [From Shit Job to the Barricade. The Manifesto of the
  • Precariat.] Into Kustannus, Helsinki 2009.
  • Newfield, Christoper: The Structure and Silence of the Cognitariat. Eurozine 2010. http://www.eurozine.com/articles/2010-02-05-newfield-en.html
  • Pongratz, Hans J., Voß, G. Günter: From employee to ‘entreployee’: Towards a ‘selfentrepreneurial’ workforce? Concepts and Transformation, 8/2003, 239–254.
  • Precarias a la deriva: Hoivaajien kapina. [The Revolt of Nurses] Like, Helsinki 2009.
  • Standing, Guy: The Precariat. A Dangerous New Class. Bloomsbury Academic, London 2011.
  • Thornley, Jeffreys & Appay: Globalization and Precarious Forms of Production and Employment: Challenges for Workers and Unions. Edward Elgar Publishing, Massachusetts 2010.
  • Virno, Paolo: A Grammar of the Multitude: For an Analysis of Contemporary Forms of Life. Semiotext[e], New York 2004.
  • Žižek, Slavoj: Living in the End Times. Verso, London 2011.