Ga naar de inhoud

Noorwegen: moslims en metaforen

De dichotomie tussen de islam en het Westen is denkbeeldig, maar wordt niettemin door zowel Links als Rechts als realiteit gezien. (deel 2)

9 min leestijd
Hamid-Lectures4_Pagina_11-300x211

 

(Dit stuk verscheen origineel op de website Eutopia  waar ook deel 1 te vinden is)

 

De samensmelting van Links en moslims die we waarnemen is echter niet meer dan één kritiek element in de fundamentele visie op de moslim als bedreigende metafoor. De systematische intrige achter de demonisering van moslims als bedreiging voor de mensheid is niet alleen een neoconservatieve en Zionistische operatie. Waar het gaat om moslims als belichaming van het kwaad, omspant de lijst van betrokkenen Rechts én Links. De angst waarbij de moslim met Links wordt geïdentificeerd is de angst van de vijand van binnenuit. Maar wanneer we zien dat Links zelf de moslim gebruikt als metafoor van banaliteit en terreur, dan raken we aan iets wat refereert aan de diepste angsten van datgene wat zich “het Westen” noemt.

Neem de volgende uitspraak eens in overweging: “Hij is een kalief, neem ik aan, welhaast van het Midden-Oosterse soort.” aan het woord is de gerenommeerde Britse journalist Robert Frisk, die in politiek opzicht waarschijnlijk diametraal van Dinesh D’Souza en Samuel Huntington en hun slag verwijderd is. Dit is de openingszin van een artikel dat hij op 11 juli 2011  schreef voor The Independent en waarin hij op het hoogtepunt van het afluisterschandaal zijn opvattingen over Rupert Murdoch ventileerde. Vanwaar die merkwaardige opening? Waarom een “kalief” en dan ook nog van “het Midden-Oosterse soort”? Welke andere soorten kaliefen  zijn er trouwens? Scandinavische kaliefen? Australische? Britse? Er is maar één soort kalief. Het woord stamt af van het Arabische Khalifa, wat vertegenwoordiger betekent, onderkoning. Het werd in zijn historische betekenis voor het eerst gebruikt in de nasleep van de dood van de Profeet Mohammed in 632 voor Christus, toen zijn vriend Abu Bakr, hem opvolgde.

Abu Bakr en zijn aanhangers kozen voor de nederige titel “vertegenwoordiger van de Profeet van God” om daarmee aan te geven dat zij zichzelf niet gelijk achtten aan hem. Andere opvolgers van de Profeet volgden dat voorbeeld bleven zichzelf “kalief” noemen tot tijdens de eerste twee Arabische dynastieën van de Omajjaden  (661-750) en de Abbasiden (750-1258) het “kalifaat” een instituut werd. . Andere dynastieën, zoals de Ottomanen, gebruikten  eveneens de titel “kalief” van tijd tot tijd.

Waren sommige van deze kaliefen corrupt (zoals menig andere monarch, koning, keizer of paus)? Natuurlijk. Maar waarom kan de heer Fisk, wanneer hij op zoek is naar een metafoor voor corruptie, banaliteit en tirannie, er niet een bedenken uit zijn eigen omgeving van pausen, keizers of Britse monarchen? “Bloody Mary” misschien? Il Duce? Mein Führer? Waarom verwijst hij naar Midden-Oosterse kaliefen als hij het heeft over Rupert Murdoch, een Australisch-Amerikaanse wereldwijde mediabaron, AC en KSG? De afkorting AC achter zijn naam staat voor de Orde van Australië, ridderorde ingesteld door Elizabeth II, behalve Brits vorstin ook Koningin van Australie, en KSG voor staat voor Orde van Sint-Gregorius de Grote, ingesteld door paus Gregorius XVI in 1831. Daarin schuilen talloze metaforen die hij had kunnen kiezen. Waarom dan “een kalief, neem ik aan, welhaast van het Midden-Oosterse soort”? Waarom kon Robert Fisk niet een van voornoemde ordes “aannemen” en “welhaast” iets anders kiezen dan een “Midden-Oosterse” metafoor?

Robert Fisk staat niet alleen. Het is een epidemisch. De moslim is een metafoor voor bedreiging, banaliteit en terreur, overal van Rechts tot Links. Ziehier een ander prominent voorbeeld. Ook Lewis H. Lapham, de gerenommeerde voormalige hoofdredacteur van Harper’s Magazine en een zeer progressieve, links georiënteerde Amerikaanse criticus van Amerikaans imperialisme, aarzelt niet om islamitische metaforen te gebruiken als hij zijn conservatieve tegenstanders belachelijk wil maken. In een kritische recensie over het afschuwelijke boek An End to Evil: How to Win The War on Terror (2003) van David Frum en Richard Perle, hoont Lapham het boek ongegeneerd omdat het zijn inspiratie aan “verzen uit de Koran” zou putten voor het uitvaardigen van “fatwa’s” zoals Osama bin Laden deed, en voor het oproepen van “alle trouwe, ware Amerikanen tot de glorieuze jihad”. Hij noemt de auteurs steeds “Moellah Frum” en “Mufti Perle” of “de twee ayatollahs” uit Washington, en concludeert vervolgens: “Geef hen [Frum en Perle] een baard, een tulband en een Koran, en ik denk dat ze weinig moeite zullen hebben om een vrouw te stenigen die is betrapt op overspel met een cameraman van CBS News.”

Als Lapham een scherpe metafoor nodig voor het afschuwelijke propagandaproza dat hij recenseert, kan hij blijkbaar geen beter voorbeeld bedenken dan de Koran. Ook denkt hij geen moment na over de implicaties van wat hij zegt:

Zoals met alle vormen van propaganda, rechtvaardigt de stijl [van Frum en Perles boek] geen uitgebreide citaten, maar ik doe de auteurs geen onrecht aan als ik hun boodschap reduceer  tot een reeks goddelijke geboden. Zoals Mohammed de wereld van Allah tot de weduwe Khadija en de bron Zem-Zem bracht, streven ook Perle en Frum naar een toon die past bij een boek met openbaringen.

Als Lapham een toepasselijke allegorie nodig heeft voor indoctrinerende haat en terreur, komen de islam en de taal van de Koran hem goed van pas:

Het resultaat van [Frum en Perles] samenwerking is een lelijke tirade, die, wanneer hij vertaald wordt naar het Arabisch en een paar woorden en de nadruk worden veranderd (Amerika en Israel als objecten van angst en haat in plaats van Saudi-Arabië en de Verenigde Naties), net zo goed zou kunnen dienen als een les aan een klas geestdriftige jihadis op een madrassa in Kandahar.

Voorbeelden in overvloed, en die beperken zich niet tot Harper’s Magazine. The Nation, een ander links-liberaal tijdschrift in de Verenigde Staten, staat bol van minachtende verwijzingen naar conservatieve tegenstanders, opnieuw met gebruik van islamitische metaforen: moellahs, madrassa’s, tulbanden, Koranverzen, etc.. Terry Jones, de predikant uit Florida die de Koran verbrandde, is een makkelijk doelwit – niet meer dan een eenvoudige, racistische man met het bekrompen hart op de tong. Maar hier zijn mensen aan het werk die aanspraak maken op progressieve, liberale, linkse en tolerante ideeën. Toch houden ze “de moslim” als metafoor voor alle kwaad al heel lang in stand.

Ook moslimwetenschappers houden de dichotomie tussen islam en het Westen in stand
Het gaat er hier echter niet alleen om Links in dezen op heterdaad te betrappen. Het gaat veeleer om de vraag hoe moslims verworden zijn tot enige, dominante metafoor voor bedreiging, terreur en leugens. Bij de analyse van die verwording is een breder referentiekader noodzakelijk. Want het zijn niet alleen Europeanen en Amerikanen of Links en Rechts die islamitische begrippen te pas en te onpas ge- en misbruiken als metaforen van afwijzing, kleinering, laster en minachting. Die praktijk berust op een fundamentelere tweedeling tussen “de islam” en “het Westen” die moslims historisch gezien zelf veelvuldig hebben gebruikt en gebruiken en daarmee hebben bevestigd en nog steeds bevestigen.

Door geen oriëntalist, dood of levend, is deze tweedeling met meer starheid, volharding en standvastigheid gevestigd, bevestigd en ingeprent dan door Bernard Lewis. Maar moslims hebben die tweedeling ook zelf geaccepteerd. Iedere keer dat een moslim of Arabische wetenschapper, journalist, activist of intellectueel kritiekloos het misleidende begrip “het Westen” gebruikt – “het Westen heeft dit gedaan” of “het Westen zal iets anders doen” – bevestigt hij of zij de vermeende tweedeling tussen “de islam” en “het Westen”: twee uiterst holle  benamingen die de werkelijkheid  ontdoen van haar paradoxen, ironieën, tegenstrijdigheden en haar zelfreinigend vermogen. Het maakt niet of je zegt, zoals Dinesh D’Souza of Niall Ferguson doen, dat “het Westen” Gods grootste geschenk aan de mensheid is, of dat je het omdraait en zegt dat “het Westen” de bron is van alle kwaad in de wereld. In beide gevallen bevestig je de amorele authenticiteit van een verwijzing die noodzakelijkerwijs “de islam” typeert en ontkracht, en daarmee moslims transformeert tot een solide metafoor voor bedreiging en leugens.

In de strijd der metaforen tussen de islam en het Westen  geldt in “het Westen” dat “het Westen” goed is en de “islam” slecht: “het Westen” zijn de cowboys en “de islam” zijn de Indianen. Arabieren en moslims kunnen dat omdraaien, maar dat verergert de tweedeling alleen maar, het waanbeeld dat de werkelijkheid verhult. Arabieren en moslims zijn net zo verantwoordelijk door “het Westen” te bevestigen in haar tweedeling als primair moreel referentiekader waarbinnen de islam en moslims worden gebruikt als metaforen van het kwaad en banaliteit.

Links en Rechts hebben, hebben we reeds eerder geconcludeerd, gemeenschappelijk dat ze moslims neerzetten als de andere beschaving, de ontologische andere van het zandkasteel dat zichzelf wel “het Westen” moet blijven noemen omdat het anders begint te twijfelen en wordt opgenomen in de schaduw van zijn eigen leegheid. In dit epistemologische vrij spel van tekens is het niet voldoende, noodzakelijk of zelfs aan te raden terug te gaan in de Europese geschiedenis van het Oriëntalisme, naar Dantes Divina Commedia (1308-1321), Mozarts Die Entführung aus dem Serail (1782) of zo ver terug als Aeschylus’ De Perzen (472 voor Christus), op zoek naar de oorsprong van “de Oosterling” en later de “de moslim” als de superieure andere ten opzichte van “het Westen”. Er was geen “Westen” ten tijde van Aeschylus’ of Dante, en bovendien is  Oriëntalisme in elk van deze tijdperken verschillend. Een dergelijk historicisme doet de kwestie verwateren leidt af van het punt van aandacht dat het waanbeeld van “het Westen” herhaald blijft worden om geloofwaardig te blijven.

Er is chirurgische precisie voor nodig om te bepalen hoe, wanneer en met welk doel de moslim wordt neergezet als opperste metafoor voor bedreiging. Het gaat om die automatische, eerste reactie. Wie profiteert van deze spontaniteit die de reactie oproept en in welke mate, en met welke schaamteloze volharding? Inderdaad, het neerzetten van “de moslim” als metafoor voor leugen en bedreiging van de beschaving is gestoeld op oudere uitdrukkingen. Maar vandaag de dag is het nog steeds bon ton in de Noord-Amerikaanse, West-Europese en Israëlische journalistiek (op drie afzonderlijk plaatsen om drie afzonderlijke redenen) en als zodanig wordt het nu ontmaskerd als weerzinwekkend abces op het politieke lichaam van een intrinsiek tekortschietend discours, een ongelofelijke terreur die schade heeft berokkend aan generaties moslimkinderen en hun ouders over de hele wereld. Ze woorden onvoorstelbaar bang gemaakt dat er iets fundamenteel  mis is aan wie en wat zij zijn.

De wereld is niet langer afhankelijk van deze corrupte kakofonie van macht en rijkdom. Zij hebben ons genoeg geanalyseerd en geterroriseerd. Het is tijd om door “terug” te theoretiseren het hen betaald te zetten en hen te ontmaskeren.

———————-

Hamid Dabashi is Hagop Kevorkian¬-hoogleraar Iraanse Studies en Vergelijkende Literatuurwetenschap aan Columbia Universitity in New York. Hij is de auteur van het onlangs verschenen Shi’ism: A Religion of Protest  (Harvard University Press, 2011).

Noorwegen deel 1: moslims en metaforen