Ga naar de inhoud

Noam Chomsky: De vernietiging van de ‘commons’

Hoe de Magna Carta een Minor Carta Werd. Het duurt nog enkele generaties voordat de Magna Carta, een van die grootse gebeurtenissen in de ontwikkeling van burger- en mensenrechten, duizend jaar zal bestaan. Het is nog niet geheel duidelijk of men tegen die tijd het duizendjarige bestaan van de Magna Carta zal vieren, betreuren of negeren. Dat is een zaak waar we ons nu zorgen over dienen te maken. Wat we nu doen, of achterwege laten, zal bepalen hoe de wereld eruit zal zien waarin die gebeurtenis al dan niet herdacht zal worden. Als de huidige tendensen onbelemmerd in stand blijven, zijn de vooruitzichten niet gunstig – niet in de laatste plaats omdat de Magna Carta voor onze ogen aan stukken wordt gescheurd.

32 min leestijd
chommak

(Dit stuk verscheen op 22 juli op de website TomDispatch.com en werd met toestemming, van zowel auteur als de maker van de website, vertaald in het Nederlands en op globalinfo.nl gepubliceerd. Vertaling door Martin Hulsing/globalinfo.nl. De hyperlinks in de tekst voeren naar Engelstalige bronnen en zijn overgenomen uit het origineel)

De eerste wetenschappelijke editie van de Magna Carta werd gepubliceerd door de vooraanstaande jurist William Blackstone. Het was geen eenvoudige opgaaf. Er was geen goede tekst beschikbaar. Zoals hij schreef: “het grootste deel van het handvest is helaas aangevreten door ratten” – een opmerking met een grimmige betekenis voor tegenwoordig, waar wij de taak op ons nemen om het werk van de ratten af te maken.

800px-Magna_CartaDe editie van Blackstone bestaat in feite uit twee handvesten (Charters). De volledige titel was The Great Charter and the Charter of the Forest. Het eerste The Charter of Liberties (Handvest van Vrijheden), wordt alom erkend als het fundament van de grondrechten van de Engelssprekende volkeren – of in de universele visie van Winston Churchill “het handvest van ieder zichzelf respecterend mens in iedere periode in ieder land”. Churchill refereerde specifiek aan de herbevestiging van het Handvest door het Parlement in de Petition of Right (in 1628, vert.) waarbij Koning Karel werd verzocht te erkennen dat de wet soeverein is, niet de Koning. Karel ging akkoord, maar liet zijn belofte al snel varen, wat leidde tot de bloedige Engelse Burgeroorlog (1642-1649, vert.).

Na een verbitterde strijd tussen Koning en Parlement, werd de macht van het koningschap hersteld in de persoon van Karel II. Ondanks het verlies in de Burgeroorlog werd de Magna Carta niet vergeten. Eén van de leiders van het Parlement, Henry Vane, werd onthoofd. Op het schavot probeerde hij een toespraak voor te lezen waarin hij zijn straf aanklaagde als schending van de Magna Carta, maar zijn woorden gingen verloren onder trompetgeschal om er voor te zorgen dat zulke schandalige woorden niet gehoord konden worden door de juichende menigte. Zijn grote misdaad bestond uit het opstellen van een petitie waarin hij het volk “de oorsprong van alle rechtvaardige macht” in de maatschappij noemde – niet de Koning, en zelfs niet God. Dat standpunt werd ook met kracht uitgedragen door Roger Williams, de stichter van de eerste vrije samenleving in dat wat tegenwoordig de staat Rhode Island is. Zijn ketterse standpunten beïnvloedden Milton en Locke, hoewel Williams veel verder ging, en stichter werd van de moderne denkwijze dat staat en kerk gescheiden moeten te zijn, nog altijd een strijdpunt zelfs binnen de liberale democratieën.

Zoals zo vaak het geval is, hielp de ogenschijnlijke nederlaag de strijd voor vrijheid en rechten toch vooruit. Kort na de executie van Vane, verleende Koning Karel II een Koninklijk Handvest aan de plantages van Rhode Island, waarin werd verklaard: “de manier van bestuur is Democratisch”. Bovendien bevestigde de regering de vrijheid van geweten voor Papen, atheïsten, Joden, Turken – en zelf Quakers een van de meest gevreesde en mishandelde van de vele sektes die ontstonden in die roerige periode. Allemaal ongelofelijk verbazingwekkend gezien het toen heersende klimaat.

Een paar jaar later werd de Charter of Liberties verrijkt met de Habeas Corpus Act, met de officiële titel “een Wet voor de betere bescherming van de vrijheid van de onderdaan, en voor het voorkomen van gevangenzetten over de zeeën.” De Amerikaanse Grondwet bevestigt, overgenomen uit het Engelse gewoonterecht (common law), dat “het schriftelijk bevel van de habeas corpus niet zal worden opgeschort”, uitgezonderd in geval van opstand en invasie. In een unanieme beslissing stelde het Amerikaanse Hooggerechtshof dat de rechten die gegarandeerd worden door deze Wet “door de Founding Fathers (van de Amerikaanse Republiek) werden gezien als de belangrijkste bescherming van vrijheid.” Deze woorden zouden ook tegenwoordig moeten doorklinken.

Het Tweede Handvest en de ‘commons’ (gemeenschappelijke gronden)

De betekenis van het begeleidende handvest, the Charter of the Forest, is niet minder diepgaand en misschien tegenwoordig zelfs nog toepasselijker – zoals het grondige onderzoek van Peter Linebaugh uitwijst, in zijn rijk gedocumenteerde en stimulerende geschiedenis van de Magna Carta en de daaropvolgende ontwikkelingen. Het Handvest van het Woud eiste de bescherming van de gemeenschap tegen krachten van buiten. De gemeenschappelijke grond (gemeynt of marke, gronden die door de gemeenschap werden gebruikt of door collectief van boeren met gezamenlijk beheer, vert.) was de bron van onderhoud voor de hele bevolking: hun brandstof, hun voedsel, hun bouwmaterialen, alles dat essentieel voor het leven is. Het woud betekende niet dat het ging om een primitieve wildernis. Het woud was het product van zorgvuldige ontwikkeling over verschillende generaties en onderhouden door de gemeenschap, haar rijkdommen beschikbaar voor allen en behoed voor komende generaties – een manier van doen die tegenwoordig alleen nog maar voorkomt in traditionele samenlevingen die in de hele wereld onder druk staan.

Het Handvest van het Woud legde beperkingen op aan privatiseringen. De Robin Hood-mythes tonen de kern van de zorg daaromtrent (het is geen verrassing dat de populaire tv-serie uit de jaren 1950 anoniem was geschreven door Hollywood scenarioschrijvers die op de zwarte lijst stonden wegens hun linkse overtuigingen). Aan het eind van de 17de eeuw was dit Handvest het slachtoffer geworden van de opkomst van de handelseconomie en de kapitalistische praktijk en moraal.

Toen de gemeenschappelijke gronden niet langer bescherming boden voor coöperatieve zorg en gebruik, werden de rechten van de gewone mensen beperkt tot dat wat niet geprivatiseerd kon worden, een categorie die alsmaar kleiner wordt en vrijwel verdwenen is. In Bolivia werd een poging om water te privatiseren afgeslagen door een opstand die uiteindelijk zelfs de indiaanse meerderheid aan de macht bracht voor het eerst in de geschiedenis. De Wereldbank had kort daarvoor bepaald dat de mijnbouwmultinational Pacific Rim een rechtszaak tegen de regering van El Salvador, wegens het beschermen van gronden en gemeenschappen tegen het zeer destructieve goudmijnbouw, mocht doorzetten. Het opleggen van milieubeperkingen kunnen mogelijkerwijze ten koste gaan van toekomstige winsten, een misdrijf dat bestraft kan worden onder de regels van het investeerdersrechten regime dat ten onrechte bekend staat als “vrijhandel”. En dit zijn maar een paar voorbeelden van de strijd die over een groot deel van de wereld worden uitgevochten, sommige daarvan gaan gepaard met grote hoeveelheden geweld, zoals in oostelijk Congo, waar de afgelopen jaren miljoenen zijn gedood om er voor te zorgen dat de stroom aan mineralen nodig voor mobiele telefoons op gang blijft, en natuurlijk ook de enorme winsten.

De opkomst van de kapitalistische praktijk en moraal brachten ook een radicale herziening hoe men met de gemeenschappelijke gronden omging, en hoe ze werden beschouwd. De heersende opvatting tegenwoordig vindt men terug in het invloedrijke argument van Garret Hardin, “vrijheid in een gemeenschappelijk bezit, brengt ons allen schade toe”, de fameuze “tragedie van de gemeenschappelijke gronden”: wat niet in eigendom is, zal worden vernietigd door individuele hebzucht.

De internationale tegenhanger hiervan is het concept van het terra nullius (uit het Romeins recht, niemandsland of leeg land, vert.), dat werd gebruikt ter rechtvaardiging van het verdrijven van de oorspronkelijke bevolkingen in de koloniale-nederzettingen, of hun “uitroeiing” zoals de founding fathers van de Amerikaanse Republiek het zelf noemden, sommigen met berouw, achteraf. Volgens dit handige concept hadden de Indianen geen eigendomsrechten omdat zij slechts zwervers in een ongetemde wildernis waren. En de hardwerkende kolonisten konden waarde creëren, waar geen waarde was, door diezelfde wildernis om te bouwen voor commercieel gebruik.

In werkelijkheid wisten de kolonisten wel beter, er bestonden uitgebreide procedures voor aankoop en bekrachtiging door kroon en parlement, die later met geweld ontkracht werden toen de duivelse creaturen zich verzetten tegen hun uitroeiing. Gebruik van het concept terra nullius wordt vaak toegeschreven aan John Locke, maar dat is twijfelachtig. Als koloniaal ambtenaar begreep hij heel goed wat er gaande was, en er is geen enkele basis te vinden in zijn geschriften, zoals overtuigend is aangetoond, met name in het werk van de Australische wetenschapper Paul Corcoran. (Het was overigens in Australië waar het concept op meest wrede wijze werd toegepast.)

De sombere prognoses van de tragedie van de gemeenschappelijke gronden worden evenwel toch aan de kaak gesteld. De onlangs overleden econoom Elinor Olstrom won in 2009 de Nobelprijs in de economie voor haar werk waarin ze de superioriteit laat zien van bestuur door gebruikers inzake de visstand, weilanden, bossen, meren, en grondwaterbekkens. Maar het conventionele concept blijft van kracht, zolang we de onuitgesproken premisse accepteren: namelijk dat mensen blindelings gedreven worden door wat de Amerikaanse arbeiders aan het begin van de industriële revolutie afkeurend noemden: “de Nieuwe Bezieling van het Tijdperk, Verwerf Rijkdommen en denk aan niets anders dan Jezelf”.

Net als de boeren en arbeiders in Engeland in eerdere tijden, verwierpen de Amerikaanse arbeiders deze Nieuwe Bezieling, die hen werd opgedrongen. Ze beschouwden het als vernederend en destructief, een aanval op het meest eigenlijke van vrije mannen en vrouwen. Ik benadruk vrouwen, onder hen die zich op meest actieve en uitgesproken wijze verdedigden tegen de vernietiging van de rechten en waardigheid van de vrije mensen door het kapitalistisch-industriële systeem waren de “fabrieksmeisjes”, jonge vrouwen van het boerenland. Ook zij werden gedwongen mee te draaien in het regiment van loonarbeid onder toezicht en controle, dat toentertijd werd gezien als vrijwel hetzelfde als slavernij, met als enige verschil dat het tijdelijk was. Die manier van denken was zo alomtegenwoordig dat het de slogan werd van de Republikeinse Partij, en de vlag waaronder de arbeiders uit het Noorden wapens droegen tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog.

Het Regelen van het Verlangen naar Democratie

Dat is 150 jaar geleden – in Engeland speelde dit zich eerder af. Er zijn sindsdien enorme inspanningen verricht om de Nieuwe Bezieling van het Tijdperk in te prenten. Enorme industrieën zijn toegewijd aan deze taak: public relations, reclame, marketing in het algemeen, dat alles bij elkaar opgeteld een flink deel uitmaakt van het bruto nationaal product. Hun taak is, wat de grote politiek-econoom Thorstein Veblen, “het creëren van behoeftes”, noemt. De leiders uit het zakenleven omschrijven hun taak in hun eigen woorden als het sturen van mensen richting “de oppervlakkige dingen” van het leven, zoals “modieuze consumptie”. Op die manier worden mensen uit elkaar gespeeld, gescheiden van elkaar, alleen op zoek naar persoonlijke rijkdom, te afgeleid om voor zichzelf na te denken en autoriteiten uit te dagen en al dat soort gevaarlijke dingen.

Het proces van het sturen van opinies, attitudes en waarnemingen werd het “creëren van toestemming” genoemd door een van de oprichters van de moderne public relations industrie, Edward Bernays. (In Nederland spreekt men ook wel van het “creëren van draagvlak”, vert.) Bernays was een gerespecteerde Wilson-Roosevelt-Kennedy progressief, vergelijkbaar met zijn tijdgenoot Walter Lippmann, de meest vooraanstaande Amerikaanse intellectueel van de 20ste eeuw, die “het fabriceren van toestemming” prees als een “nieuwe kunst” in het toepassen van democratie.

Beiden erkenden dat de bevolking “hun plaats moeten weten”, gemarginaliseerd en onder controle – voor hun eigen belang, uiteraard. Ze zijn te “stom en onwetend” om hun eigen zaakjes te kunnen regelen. Die taak moet worden overgelaten aan de “intelligente minderheid”, die beschermd moeten worden tegen “het gestamp en gebrul van de op hol geslagen kudde”, “de onwetende en bemoeizuchtige buitenstaanders” – of het “gespuis” zoals de zeventiende-eeuwse voorlopers het noemden. De rol van de bevolking is die van “toeschouwers”, niet die van “deelnemers in actie”, in een op juiste wijze functionerende democratie.

En de deelnemers moet ook zeker niet worden toegestaan alles te zien. President Obama heeft in het veiligstellen van dit principe een nieuwe standaard gezet. Hij heeft meer klokkenluiders gestraft dan alle voorafgaande presidenten bij elkaar opgeteld, een groots resultaat voor een regering die werd gekozen op de belofte van meer transparantie. WikiLeaks is het meest befaamde voorbeeld, met steun van Groot-Brittannië

Eén van de vele onderwerpen waar de op hol geslagen kudde zich niet mee mag bemoeien is die van buitenlandse zaken. Een ieder die vrijgekomen geheime documenten heeft bestudeerd zal ontdekken dat het achterhouden ervan in belangrijke mate diende om de betrokken beambten te beschermen tegen kritische blikken van de bevolking. In eigen land mag het gespuis niets horen van het advies dat de rechtbanken aan grote ondernemingen geven: dat ze enkele goed zichtbare bijdragen leveren aan de goede werken, zodat een “wakker geschudde” bevolking niet zal ontdekken welke enorme voordelen er voor hen beschikbaar worden gesteld door de verzorgingsstaat. In het algemeen zou het Amerikaanse publiek niet te weten mogen komen dat “het overheidsbeleid overweldigend regressief is, en op die manier de sociale ongelijkheid in stand houdt en uitbreidt”, ondanks dat het beleid zo wordt vormgegeven dat “mensen geneigd zijn te denken dat de regering alleen opkomt voor de armen die niet willen werken, wat politici de kans geeft om anti-regeringsretoriek en waarden te gebruiken, zelfs als ze doorgaat met het doorsluizen van steun aan de stemgerechtigden die meer dan genoeg hebben” – dit zijn citaten uit het belangrijkste tijdschrift van het establishment, Foreign Affairs, niet uit een of andere radicaal vodje.

In de loop van de tijd, met het vrijer worden van samenlevingen en de inperking van gebruik van staatsgeweld, is de drang om geraffineerde methodes te ontwikkelen om attitudes en opinies te beheersen steeds meer gegroeid. Het is logisch dat de immense PR-industrie is ontstaan in de meest vrije samenlevingen, de Verenigde Staten en Groot-Brittannië. Het eerste moderne propaganda agentschap was het Britse Ministerie van Informatie een eeuw geleden, die achter gesloten deuren het als haar taak omschreef om “het denken te sturen in een groot deel van de wereld” – in eerste plaats gericht op de progressieve Amerikaanse intellectuelen, die gemobiliseerd moesten worden om Engeland te hulp te schieten in de Eerste Wereldoorlog.

Haar Amerikaanse tegenhanger, het Comité voor Publieke Informatie, werd ingesteld door Woodrow Wilson om een op vrede ingestelde bevolking op te stuwen in een gewelddadige haat jegens alles dat Duits was – met opmerkelijk succes. Het Amerikaanse commerciële adverteren maakte diepe indruk op anderen. Goebbels had er bewondering voor en bewerkte het voor de Nazipropaganda, met groot succes. De Bolsjewieken probeerden het ook, maar hun pogingen waren onhandig en niet effectief.

Een van de eerste taken in eigen land is altijd al geweest “om er voor te zorgen dat het publiek ons niet bij de keel grijpt”, zoals essayist Ralph Waldo Emerson de zorgen van de politieke leiders omschreef, in het midden van de 19de eeuw toen de dreiging van een democratie steeds moeilijker te onderdrukken werd. Recenter veroorzaakte het activisme in de jaren ‘60 bij de elite bezorgdheid over een “buitensporige democratie”, en riep op tot maatregelen die een “meer gematigde” democratie moesten opleggen.

Eén van de speciale zorgen betrof het introduceren van betere controle over de instituties “die verantwoordelijk zijn voor de indoctrinatie van de jeugd”: de scholen, de universiteiten, de kerken, die allen werden gezien als tekortkomend in deze essentiële taak. Deze reacties zijn citaten afkomstig uit de links-liberale hoek van mainstream-denken, de liberale internationalisten die later de regering van Carter zouden bemannen, en hun tegenhangers uit andere delen van de geïndustrialiseerde wereld. De rechtervleugel reageerde veel bruter. Een van de vele manieren hoe hier op werd ingespeeld was door het scherp verhogen van de collegegelden, niet op economische gronden zoals eenvoudig kan worden getoond. Het is echter wel een manier om jonge mensen te vangen en te controleren door middel van schulden, vaak voor de rest van hun leven, en op die manier bijdraagt aan een meer effectieve indoctrinatie.

De Drie-Vijfde Mensen

Als we deze belangrijke zaken verder uitdiepen, zien we dat het Handvest van het Woud, en de verwijdering daarvan uit het collectieve geheugen, heel erg nauw samenhangt met de voortdurende pogingen om de beloften vastgelegd in het Handvest van de Vrijheden te dwarsbomen. “De Nieuwe Bezieling van het Tijdperk” kan niet tolereren dat er nog zoiets als een pre-kapitalistisch concept bestaat over het Woud als gezamenlijk geschenk voor de hele gemeenschap, voor en door iedereen onderhouden en voor toekomstige generaties, beschermd tegen privatisering, de overgang naar privé-eigendom louter voor de winst, niet voor dat wat men nodig heeft. Het inprenten van de Nieuwe Bezieling is een essentiële voorwaarde om dit te bereiken, en om te voorkomen dat het Handvest van de Vrijheden wordt misbruikt door vrije burgers om het lot in eigen handen te nemen.

Strijd van de bevolking om een vrijere en meer rechtvaardige samenleving tot stand te brengen wordt tegengegaan met geweld en onderdrukking, en gigantische pogingen om opinievorming en attitudes te beheersen. Toch zijn er door jaren van strijd aanzienlijke successen geboekt, al is er nog steeds een hoop te doen en komen er ook vaak periodes van achteruitgang. Zoals nu.

Het meest befaamde deel van het Handvest van Vrijheden is Artikel 39, waarin staat dat “geen vrije man” op geen enkele manier zal worden gestraft, “noch zullen Wij tegenwerken of hem vervolgen, behalve op basis van een rechtmatig oordeel van zijn gelijken en de wetten van het land”.

Door vele jaren van strijd heeft dit principe een steeds bredere basis gekregen. De Amerikaanse grondwet bepaalt dat geen “persoon beroofd zal worden van zijn leven, vrijheid, of eigendom, zonder een behoorlijke rechtsgang en een snel en openbaar proces” door zijn gelijken. Het basisprincipe is “aanname van onschuld” – wat door rechtshistorici wordt omschreven als “de kiem van de huidige Engels-Amerikaanse vrijheid”, verwijzend naar Artikel 39; en met het Neurenberg-tribunaal in gedachten, “een specifiek Amerikaans soort bureaucratie: straf enkel voor hen van wie de schuld bewezen kan worden in een eerlijk proces met een arsenaal aan procedurele beschermingen” – zelfs al wordt er niet getwijfeld aan hun schuld voor enkele van de grootste misdaden uit de geschiedenis.

De oprichters van de Republiek bedoelden uiteraard niet dat de term “persoon” van toepassing zou zijn op alle personen. De Indianen waren geen personen. Hun rechten waren vrijwel nihil. Vrouwen waren nauwelijks personen. Getrouwde vrouwen werden beschouwd als zijnde gedekt door de burgerlijke identiteit van hun man, op dezelfde wijze als kinderen verbonden zijn aan hun ouders. Blackstone hanteerde het principe dat “het bestaan of het wettelijke voorkomen van vrouwen wordt gedurende het huwelijk opgeschort, of in ieder geval opgenomen en vastgelegd in dat van haar man: onder wiens vleugel, bescherming, en dekking zij alle dingen doet.” Vrouwen zijn dus het eigendom van vaders of echtgenoten. Deze principes hielden stand tot nog zeer recent. Tot een uitspraak van de Hoge Raad in 1975 hadden vrouwen niet het wettelijke recht om in de jury van een rechtbank te zitten. Zij waren geen ‘gelijken’. Het is nog maar twee weken gelden dat de Republikeinse oppositie de Fairness Paycheck Act tegenhield, waarbij wettelijk zou worden vastgelegd dat vrouwen gelijk loon voor gelijk werk zouden krijgen. En het gaat nog veel verder.

Slaven waren uiteraard ook geen personen. Zij waren in feite volgens de Constitutie drie-vijfde menselijk zodat hun eigenaren grotere stemkracht kregen. Het beschermen van de slavernij was voor de oprichters van de Republiek geen onbelangrijke zaak: het was de belangrijkste factor die leidde tot de Amerikaanse Revolutie. In de Somerset-zaak in 1772 bepaalde Lord Mansfield dat slavernij zo “verfoeilijk” is dat het niet kon worden getolereerd in Engeland, alhoewel het in de Britse eigendommen nog jaren doorging. Amerikaanse slaveneigenaren zagen de bui al hangen wat de gevolgen zouden zijn als de kolonies onder Britse heerschappij zouden blijven. En het is goed om voor ogen te houden dat de slavenstaten, waaronder Virginia, de meeste macht en invloed hadden in de kolonies. De kwinkslag van Dr. Johnson is nog steeds van kracht: “We horen de luidste roep om vrijheid onder de meesters van de zwarte slaven.”

Na de Burgeroorlog werd het concept persoon uitgebreid tot de Afrikaans-Amerikanen, waarmee een einde kwam aan de slavernij. In ieder geval in theorie. Na ongeveer een decennium van relatieve vrijheid, werd er een toestand gelijkend op slavernij geherintroduceerd door een Noord-Zuid verbond waarbij het zwarte leven in feite werd gecriminaliseerd. Een zwarte man die op de hoek van een straat stond, kon gearresteerd worden voor landloperij, of voor poging tot verkrachting als hij werd beschuldigd wegens het op de verkeerde manier kijken naar een blanke vrouw.. En eenmaal achter tralies had hij nog weinig kans ooit te ontsnappen aan het systeem van “slavernij onder een andere naam”, titel van de schokkende studie van de voormalig Wall Street Journal redactiechef Douglas Blackmon.

Deze nieuwe versie van het “bijzondere instituut” heeft voor een belangrijk deel de basis gelegd voor de Amerikaanse industriële revolutie, met een perfect leger aan arbeiders voor de staalindustrie en mijnbouw, naast landbouw in de fameuze chain gangs: volgzaam, gehoorzaam, geen stakingen, en zonder de noodzaak voor werkgevers om hun arbeiders te onderhouden, een vooruitgang voor hen ten opzichte van slavernij. Het systeem bleef in behoorlijke mate tot aan de Tweede Wereldoorlog in stand, toen de behoefte aan vrije arbeid voor de oorlogsproductie belangrijker werd.

De naoorlogse productie nam een grote vlucht en er was veel werk. Een zwarte man kon een baan krijgen bij een autofabriek met vakbond, een redelijk salaris verdienen, een huis kopen, en misschien zelfs zorgen dat zijn kinderen een goede opleiding kregen. Die periode duurde ongeveer 20 jaar, tot in het begin van de jaren zeventig van de vorige eeuw, toen de economie op radicale wijze werd omgebouwd, gebaseerd op nieuwe neoliberale principes met snelle groei van de financiële sector en export van de productie. De zwarte bevolking, nu grotendeels overtollig, werd weer gecriminaliseerd.

Tot aan het presidentschap van Ronald Reagan was de praktijk van opsluiten van gevangen vergelijkbaar met andere industriële samenlevingen. Tegenwoordig ligt dat veel hoger dan in andere landen. Het is vooral gericht op zwarte mannen, en in toenemende mate ook zwarte vrouwen en Latino’s, die in overgrote mate schuldig verklaard zijn aan misdaden zonder slachtoffers onder het mom van de frauduleuze “drugsoorlogen”. Tegelijkertijd is de welstand van Afrikaans-Amerikaanse families vrijwel weggevaagd in de laatste financiële crises, niet in de laatste plaats door het misdadige gedrag van financiële instellingen, met onschendbaarheid voor de daders die nu rijker dan ooit zijn.

De geschiedenis van de Afrikaans-Amerikanen in ogenschouw nemend vanaf de aankomst 500 jaar geleden tot op heden, dan zijn er slechts enkele decennia geweest waarin zij de status van authentieke personen hebben kunnen genieten. Er is nog een lange weg te gaan voordat de belofte van de Magna Carta zal worden gerealiseerd.

Heilige Personen en het onomkeerbare proces

Het veertiende amendement van na de Burgeroorlog garandeert de rechten van een persoon aan voormalige slaven, alhoewel dat grotendeels op papier is. Tegelijkertijd werd er een nieuwe categorie van personen met rechten gecreëerd: bedrijven. Sterker nog, vrijwel alle zaken die op basis van het veertiende amendement voor de rechtbank werden gebracht hadden te doen met rechten van bedrijven, en een eeuw geleden hadden de rechtbanken bepaald dat deze collectieve wettelijke verzinsels, opgezet en in stand gehouden door de overheid, dezelfde rechten hadden als mensen van vlees en bloed; in feite zelfs veel meer rechten, dankzij hun omvang, onsterfelijkheid, en beschermingen op basis van beperkte aansprakelijkheid. Hun rechten gaan tegenwoordig veel verder dan die van gewone mensen. Op basis van “vrijhandelsverdragen” bijvoorbeeld, kan Pacific Rim El Salvador vervolgen, omdat zij hun milieu willen beschermen; individuen kunnen dat niet doen. General Motors kan aanspraak maken op nationale rechten in Mexico. We hoeven er niet al te lang over na te denken wat er zou gebeuren als een Mexicaan nationale rechten zou eisen in de Verenigde Staten.

In eigen land hebben recente uitspraken van het Hooggerechtshof de politieke macht van bedrijven en superrijken nog meer versterkt, alsof die al niet enorm was. Het is een klap in het gezicht van de wankel functionerende overblijfselen van de politieke democratie.

Ondertussen ligt de Magna Carta ook nog op veel directere wijze onder vuur. Denk aan de Habeas Corpus Act uit 1679, die “het gevangenzetten over de zeeën” verbiedt, en zeker de nog veel kwaadaardigere procedure van het gevangenzetten in het buitenland om marteling mogelijk te maken – wat men tegenwoordig zo beleefd rendition noemt. Zoals toen Tony Blair de Libische dissident Abdel Hakim Belhaj, die nu als een van de leiders van de opstand geldt, ‘teruggaf’ aan Khaddafi. Of toen de Amerikaanse autoriteiten de Canadese burger Maher Arar naar Syrië deporteerde om daar opgesloten en gemarteld te worden, om achteraf toe te geven dat er eigenlijk nooit een zaak tegen hem was. En vele anderen, vaak via de Luchthaven Shannon, wat tot moedige protesten leidde in Ierland.

Onder de regering Obama is het concept van een rechtmatig proces uitgebreid met een internationale moordcampagne dusdanig dat de kern van het Handvest van Vrijheden (en van de grondwet) nietig is verklaard. Het Ministerie van Justitie heeft uitgelegd dat de constitutionele bescherming van een rechtmatig proces, die terug is te voeren op de Magna Carta, nu geheel gegarandeerd wordt door uitsluitend besloten intern overleg in uitvoerende organen. De constitutioneel advocaat van het Witte Huis ging akkoord. Koning John zou deze ontwikkelingen met een glimlach aanhoren.

Het punt kwam aan de orde na de presidentiële opdracht tot moord-per-drone (onbemand vliegtuig) van Anwar al-Awlaki, die werd beschuldigd van oproepen tot jihad in uitspraken, geschrift, en niet-omschreven daden. Een kop in de New York Times vatte de algemene reactie van de elite samen toen hij, en de gebruikelijke ondefinieerbare omstanders, werd vermoord door een aanval met een drone. De kop luidde: “Het westen viert de dood van een geestelijke”. Een enkeling fronste de wenkbrauwen, omdat hij een Amerikaans burger is, wat vragen oproept over rechtmatigheid van de rechtsgang – wat overigens geen enkele overweging waard is in het geval van de moord op ‘non-personen’ na een bevlieging van de hoogste bevelvoerder. En nu dus ook geen enkele overweging meer als het gaat om Amerikaanse burgers, na de vernieuwingen van de rechtmatige procesgang onder de regering-Obama.

De aanname van onschuld heeft ook een nieuwe en handige interpretatie gekregen. Zoals de New York Times schreef, “Mr. Obama omarmt een omstreden nieuwe methode voor het tellen van burgerslachtoffers die hem niet echt in het nauw brengt. Het komt er op neer, volgens meerdere regeringsfunctionarissen, dat alle mannen van militaire-leeftijd in een zone waar wordt aangevallen worden aangemerkt als strijders, tenzij er expliciete informatie is die postuum bewijst dat zij onschuldig zijn.” Dus het heilige principe onschuld tot het tegendeel is bewezen, blijft in stand postuum na de moord.

Het zou niet hoffelijk zijn om de Geneefse Conventie aan te halen, de grondslag van de moderne humanitaire rechtspraak. Die verbiedt “het uitvoeren van executies zonder voorafgaande veroordeling door een rechtmatig samengesteld hof, waarbij alle juridische bescherming wordt geboden die als onontbeerlijk worden gezien door beschaafde mensen.”

De meest fameuze recente zaak was de presidentiële moord op Osama bin Laden, geëxecuteerd nadat hij door 79 mariniers gevangen was genomen, weerloos, alleen in gezelschap van zijn vrouw. Zijn lichaam werd vervolgens zonder autopsie in zee gedumpt. Hoe je ook over hem denkt, hij was een verdachte en niets meer dan dat. Dat vond zelfs de FBI.

Het gejuich was in deze zaak oververweldigend, al werden er wel enkele vraagtekens geplaatst bij de botte afwijzing van het principe dat men onschuldig is tenzij het tegendeel kan worden bewezen, vooral omdat in dit geval een rechtszaak heel goed mogelijk was. Hier werd fel op gereageerd. De interessantste reactie kwam van een gerenommeerde links-liberale commentator, Matthew Yglesias, die uitlegde dat “één van de belangrijkste functies van de internationale institutionele orde juist is om het toepassen van dodelijk geweld door Westerse machten te legitimeren”, het is dus “ongelofelijk naïef” om te suggereren dat de VS zich moeten houden aan internationale wetten en omstandigheden, hetgeen we overigens terecht wel eisen van de zwakkeren.

Slechts tactische bezwaren zijn toegestaan als het gaat om agressie, moord, cyberoorlog en andere acties begaan door de Heilige Staat in dienst van de mensheid. Als de gebruikelijke slachtoffers de zaken anders zien, dan toont dat slecht hun morele en intellectuele achterlijkheid. En de toevallige Westerse criticus die niet in staat is deze fundamentele waarheden te begrijpen, kan in de hoek worden gezet, op zijn hoofd een papieren hoedje met daarop geschreven “ezel”, legt Yglesias uit – hij noemde mij overigens specifiek bij naam, en het kost me geen moeite schuld te bekennen, met plezier zelfs.

Presidentiële Terreurlijsten

Misschien wel de grootste aanval op de traditionele vrijheden is een nauwelijks bekende zaak die door de regering-Obama voor de Hoge Raad werd gebracht, Holder versus Humanitarian Law Project. Het Project voor een Humanitair Recht werd veroordeeld voor het geven van “materiële steun” aan de verzetsbeweging PKK, die al jaren strijd voor Koerdische rechten in Turkije en vermeld staat op een lijst van terreurgroepen. De “materiële steun” betrof juridisch advies. De gebruikte woorden in de gerechtelijke uitspraak kunnen zeer breed toegepast worden, bijvoorbeeld met betrekking tot discussies en onderzoeksvragen, zelfs een advies aan de PKK om zich te beperken tot niet-gewelddadige middelen. Alweer was de kritiek zeer beperkt, maar zelfs zij accepteerden de legitimiteit van een terreurlijst van de staat – gebaseerd op arbitraire besluiten van de uitvoerende macht zonder enige mogelijkheid dit aan te vechten.

De geschiedenis van de terreurlijst is interessant. In 1988 verklaarde de regering-Reagan bijvoorbeeld dat “het African National Congres (ANC) van Nelson Mandela één van de meest notoire terreurgroepen” is, zodat Reagan door kon gaan met zijn steun aan het apartheidsregime en hun moordzuchtige plunderingen in Zuid-Afrika en in de buurlanden, als onderdeel van zijn “oorlog tegen het terrorisme”. Twintig jaar later werd Mandela eindelijk verwijderd van de terreurlijst, zodat hij nu naar de VS kan reizen zonder gedwongen te zijn eerst speciale verklaringen af te leggen.

Een ander interessant voorbeeld is het geval van Saddam Hoessein, die in 1982 van de terreurlijst werd gehaald zodat de regering-Reagan hem kon ondersteunen bij zijn invasie van Iran. De steun ging nog tot lang nadat de oorlog was afgelopen door. In 1989 nodigde President Bush sr. Iraakse nucleaire technici uit in de VS voor een gevorderde training in wapenproductie – nog meer van die informatie die buiten het zicht moeten worden gehouden van de “onwetende en bemoeizuchtige buitenstaanders”.

Een van de meest afschuwelijke voorbeelden van het gebruik van de terreurlijst heeft te maken met het gekwelde volk van Somalië. Direct na 11 september 2001 sloten de Verenigde Staten het Somalische liefdadigheidsnetwerk Al-Barakaat omdat het terreur zou financieren. Deze prestatie was een van de grote successen in de “oorlog tegen de terreur”. De intrekking van de beschuldigingen een jaar later omdat er geen enkele basis voor was, ging echter vrijwel geruisloos voorbij.

Al-Barakaat was verantwoordelijk voor ongeveer de helft van de $500 miljoen aan geldzendingen aan Somalië, “meer dan er binnenkomt van alle andere economische sectoren en 10 keer zo veel als de hoeveelheid buitenlandse hulp die Somalië ontvangt” stelde de VN vast. Het liefdadigheidsnetwerk bestuurde ook een aantal belangrijke bedrijven in Somalië, die nu allemaal kapot zijn. Ibrahim Warde, vooraanstaand academisch wetenschapper van Bush’s “financiële oorlog tegen terreur”, concludeert dat deze frivole aanval op een zeer fragiele samenleving de economie te gronde heeft gericht, maar daarnaast “eveneens een rol heeft gespeeld in de opkomst … van Islamitische fundamentalisten,” overigens een bekende bijkomstigheid van de “oorlog tegen terreur”.

Alleen al het idee dat de staat de autoriteit zou moeten hebben om dit soort oordelen te vellen is een grote belediging voor het Handvest van de Vrijheden, nog los van het feit dat die oordelen onbetwistbaar zijn. Als het uit de gratie vallen van het Handvest zich doorzet zoals in de afgelopen jaren, dan ziet de toekomst van recht en vrijheid er zeer somber uit.

Wie lacht het laatst?

Een paar laatste woorden over het lot van het Handvest van het Woud. Het doel ervan was om de bron van onderhoud, de gemeenschappelijke gronden, voor de hele bevolking te beschermen tegen krachten van buiten – in die periode was dat vooral de adel; in latere periodes ging het om omheiningen en andere vormen van privatisering door roofzuchtige bedrijven en de overheidsambtenaren die met hen samenwerken. Dit proces gaat steeds sneller en het gaat steeds verder. De schade is enorm.

Als we zouden luisteren naar de verhalen die tegenwoordig uit het Zuiden komen, dan zouden we kunnen leren dat “de omzetting van publieke goederen naar privé-eigendom door privatisering van onze natuurlijke omgeving die wij in het algemeen gemeenschappelijk beheren, is een van de manieren waarop de neoliberale instituties de kwetsbare verbanden verbreken die onze Afrikaanse naties bij elkaar houden. Politiek is tegenwoordig teruggebracht tot een lucratieve onderneming, waar men alleen nog maar let op de opbrengsten die de investering opleveren, in plaats van te kijken hoe men een bijdrage kan leveren aan de heropbouw van onze ster vervallen milieu, gemeenschappen en land. Dat is een van de zaken die de structurele aanpassingsprogramma’s hebben veroorzaakt op het continent – de huldiging van corruptie.” Ik citeer de Nigeriaanse dichter en activist Nnimmo Bassey, voorzitter van Friends of the Earth international, in zijn meedogenloze exposé over de plundering van de rijkdommen van Afrika, To Cook a Continent, de nieuwste fase in de Westerse mishandeling van Afrika.

Een mishandeling die altijd al tot op het hoogste niveau werd voorbereid, dat moet onder ogen worden gezien. Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog bevond de VS zich in een positie van ongeëvenaarde wereldmacht. Uiteraard werden er zorgvuldige en uitgebreide plannen gemaakt over hoe men de wereld wilde organiseren. Iedere regio werd door planningsfunctionarissen van Buitenlandse Zaken, met aan het hoofd de voorname diplomaat George Kennan, een “functie” toebedeeld. Hij bepaalde dat de VS geen bijzondere interesse hadden in Afrika, en dat het daarom overhandigd diende te worden aan Europa om het te kunnen “uitbuiten” – zijn eigen woorden – voor hun reconstructie. In het licht van de geschiedenis zou men zich een andere relatie tussen Europa en Afrika kunnen indenken, maar er is geen enkele aanwijzing dat dat ooit in overweging is genomen.

Nog maar zeer recent hebben de VS erkend dat ook zij deel moeten gaan nemen aan het grote spel om de uitbuiting van Afrika, samen met nieuwkomers als China, dat nu hard aan het werk is een indrukwekkende geschiedenis op te bouwen van vernietiging van het milieu en onderdrukking van de ongelukkige slachtoffers.

Het zou niet nodig moeten zijn om uit te wijden over de extreme gevaren die het gevolg zijn van één van de kernonderdelen van de roofzuchtige obsessies die rampen veroorzaakt over de hele wereld: de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen, een dans op de vulkaan met gevolgen voor de hele wereld, misschien niet eens in een hele verre toekomst. Over de details kan men discussiëren, maar er is weinig oprechte twijfel dat de problemen serieus zijn, zo niet overweldigend, en dat hoe langer we wachten er iets aan te doen, des te verschrikkelijker de erfenis voor de volgende generaties is. Er wordt iets gedaan om de werkelijkheid onder ogen te komen, maar dat is nog veel te weinig. De recente Rio+20 Conferentie opende met zeer magere aspiraties en bespottelijke resultaten.

Ondertussen sturen de machtsconcentraties de andere kant op, geleid door het rijkste en machtigste land in de wereldgeschiedenis. Republikeinen uit het Congres ontmantelen de beperkte milieubeschermingen die ooit waren opgestart door Richard Nixon, die in de huidige politieke scene een soort gevaarlijk radicaal zou zijn. De belangrijkste lobby’s van het bedrijfsleven kondigen openlijk hun propagandacampagnes aan om het publiek ervan te overtuigen dat er geen reden is voor overdreven zorg – met effect, zoals blijkt uit opinieonderzoek.

De media doen mee door zelfs geen verslag te doen van de verschrikkelijke voorspellingen van internationale instituties of van het Amerikaanse Ministerie van Energie. De standaardwijze van presenteren is die van een debat tussen alarmisten en sceptici: aan de ene kant allemaal gekwalificeerde wetenschappers, aan de andere kant een handjevol weigeraars. Geen onderdeel van dit debat vormt een flinke groep van experts, waaronder het klimaatveranderingsprogramma van MIT om er maar een te noemen, die de wetenschappelijke consensus bekritiseren omdat zij te conservatief en voorzichtig is. Zij argumenteren dat de waarheid als het gaat om klimaatverandering nog veel verschrikkelijker is. Het is niet verrassend dat de bevolking in de war is.

In zijn jaarlijkse toespraak tot de leden van het Amerikaanse Congres (State of the Union) prees President Obama de goede vooruitzichten op een eeuw van energie-zelfredzaamheid, dankzij nieuwe technieken die het mogelijk maken om koolwaterstoffen te onttrekken aan Canadees teerzand, schalie, en andere voorheen ontoegankelijke bronnen. Hij staat niet alleen. The Financial Times voorspelt een eeuw van energie-onafhankelijkheid voor de VS. Het verslag maakt melding van de destructieve lokale gevolgen van de nieuwe methoden. In deze optimistische voorspellingen komt niet ter sprake wat voor wereld deze roofzuchtige verwoestingen zal achterlaten.

Vooraan in de strijd om deze crisis een halt toe te roepen staan over de hele wereld de inheemse bevolkingen, zij die altijd het Handvest van het Woud hebben gehandhaafd. De sterkste positie wordt ingenomen door het enige land dat zij besturen, Bolivia, het armste land van Zuid-Amerika en al eeuwen het slachtoffer van westerse plundering van de overvloedige grondstoffen, in pre-Columbiaanse tijden ooit een van de meest vooruitstrevende van de ontwikkelde samenlevingen van de hemisfeer.

Na de schandelijke mislukking van de wereld-klimaatveranderingstop in Kopenhagen in 2009, organiseerde Bolivia een Top van de Volkeren met 35.000 deelnemers uit 140 landen – niet alleen maar vertegenwoordigers van regeringen, maar ook het maatschappelijk middenveld en activisten. Zij produceerden een Verdrag van de Volkeren, waarin werd opgeroepen tot zeer scherpe vermindering van uitstoot, en een Universele Verklaring van de Rechten van Moeder Aarde. Dat is de belangrijkste eis van de inheemse gemeenschappen in de hele wereld. Het wordt belachelijk gemaakt door ontwikkelde westerlingen, maar tot we in staat zijn om enkele van hun zorgen over te nemen, is het aannemelijk dat zij het laatst zullen lachen – een lach van grimmige wanhoop.

———————

Noam Chomsky is Institute Professor Emeritus in the MIT Department of Linguistics and Philosophy.  A TomDispatch regular, he is the author of numerous best-selling political works, most recently, Hopes and Prospects, Making the Future, and OccupyThis is the full text of a speech he gave recently at the University of St. Andrews in Scotland. His web site is www.chomsky.info. To catch Timothy MacBain’s latest Tomcast audio interview in which Chomsky discusses the recent shredding of the principles of the Magna Carta, click here or download it to your iPod here.

Follow TomDispatch on Twitter @TomDispatch and join us on

Copyright 2012 Noam Chomsky