Ga naar de inhoud

Neoliberale Chaos. De Sociale Staat Als Breekijzer?

Onze maatschappelijke omgeving wordt vaak als van natuurlijke aard gepresenteerd. In dat beeld past het om ook de ‘markt’ als een natuurlijke orde op te vatten en concurrentie als een ‘natuurlijke motor’ voor vooruitgang te zien. Het egoïstische handelen van mensen wordt in die maatschappelijke omgeving een plaats geven als zou de mens ‘van nature’ zo zijn (egoïstisch). De betreffende maatschappelijke omgeving is daarvoor geïnfecteerd met economische wetten die op ‘strijd’ en ‘concurrentie’ stoelen. Het gaat echter niet om een natuurlijke orde het is een menselijke constructie die correspondeert met het klassiek economische liberale denken.

12 min leestijd
soc-sta

(Het origineel op libertaire orde)

In het neoliberalisme van de afgelopen dertig jaar is dat deels overgenomen. Maar er is tevens een afwijkend element ingevoegd: dirigisme. Een dirigisme met als speerpunt: private winstneming. Alles is daarmee op roof geconcentreerd en dit zal worden gecontinueerd als het aan neoliberalen ligt.

De sterke kant van het boek van Christophe Ramaux, een van de Franse verbijsterde economen, is zijn kritische analyse van dit neoliberalisme. Hij werkt dat uit in zijn L’État social, Pour sortir du chaos néolibéral (De sociale staat, Een structuur om de neoliberale chaos achter ons te laten). Naast zijn analyse werkt hij ook aan een model van een andere maatschappelijke opzet dan de neoliberale. En dat model noemt hij sociale staat.

Voor libertair ingestelde mensen ligt hier een hobbel: zij willen niets van de staat weten. Is die hobbel wellicht te nemen? Voor de beantwoording van die vraag kom ik eerst terug op het idee dat bepaalde verschijnselen ‘van nature’ zouden zijn. Daarna ga ik in op de problematiek van de staat. Vervolgens geef ik enkele voorbeelden van analyses van Ramaux. Die verbind ik aan de door hem verwerkte actualisering van elementen uit de sociale economie van eind negentiende, begin twintigste eeuw.

Van nature?

We zagen hoe gemakkelijk er wordt gesproken dat iets van nature zo is. Waarom gebeurt dat? Wel, wie zijn socio-politieke opvattingen wil vestigen, zal trachten die voor te stellen als onontkoombaar, als voldongen feiten. We hebben nu eenmaal te accepteren dat de mens van nature zo is…

Als de mens bijvoorbeeld al van nature egoïstisch is, dan is hij van nature ook altruïstisch, enzovoort. Kortom, de mens kan van alles zijn. Daarom bestrijdt Kropotkin niet dat strijd een factor van evolutie kan zijn (zoals bij Darwin aan de orde). Maar Kropotkin zet er in zijn boek Mutual aid, a factor of evolution (1902) wederkerig dienstbetoon als een andere factor van evolutie naast.

Gegeven de omstandigheden en de maatschappelijke structuur waarin de mens leeft, zullen bepaalde aspecten van zijn ‘natuur’ worden aangesproken. ‘Van nature’ is de mens dus van alles dat in hem huist. Dit beperkt zich niet tot het ene element dat een bepaalde maatschappijfilosoof nodig heeft om de acceptatie van zijn maatschappijmodel te bevorderen.

Het neoliberale model van de markt en de concurrentie heeft dus niets ‘van nature’. Het is een bewust gewild project. Met behulp van staatsdirigisme wordt dat model zelfs opgelegd en gehandhaafd. Het idee van de zelfregulatie van de markt is dan ook fictie. Het is een politieke constructie, die als mythe in mooie praatjes in stand wordt gehouden, zo legt Ramaux uit.

Staat

Ramaux zet daar een andere politieke constructie tegenover, die van de sociale staat. Uit tal van opmerkingen in zijn boek is op te maken dat hij de staat niet als een eenvoudig instrument, een ding ziet. Hoewel hij de term ‘verhouding’ niet gebruikt, zit hij wel in de buurt van de omschrijving die de Duitse libertaire denker Gustav Landauer (1870-1919) van de staat geeft.

‘De staat is een verhouding, een verhouding tussen mensen, een wijze waarop mensen zich ten opzichte van elkaar verhouden’, is bij Landauer te lezen. De staat moet dan ook volgens hem niet als een ding worden gezien of voor een fetisj worden gehouden. De staat is niet als een ding terzijde te schuiven (zoals je met een tafel kan doen) of stuk te gooien (zoals met een ruit). Als we van de staat af willen, moeten we dus andere verhoudingen tussen mensen introduceren, die een gemeenschap van mensen creëren, aldus Landauer.

De vraag is nu hoe het veranderingsproces in beweging is te krijgen. Libertairen denken dan met name in de richting van het prefiguratieve handelen, dat wil zeggen: nu zo handelen, zoals men hoopt dat er door iedereen in de toekomst gehandeld zal worden (er wordt dus vooruit gegrepen – waar mogelijk – op verhoudingen zoals die in de toekomst zullen gelden). In die lijn ligt ook het beginnen van Landauer.

Daarentegen menen mensen als Ramaux dat binnen de bestaande politiek-statelijke verhoudingen op verandering is aan te sturen. Hij merkt op dat de sociale staat waaraan hij denkt niet alleen antiliberaal is, maar ook antikapitalistisch. Daar zitten ook punten in die libertairen eveneens huldigen. Alleen zullen zij opmerken dat het een illusie is de staat met de staat te kunnen veranderen. Het subversieve element dat in de antikapitalistische gedachte zit, zal ongetwijfeld opgeofferd moeten worden als men binnen het bestaande systeem pleit voor verandering.

Dit maakt niet meteen dat het boek niet lezenswaardig is, want er valt wel degelijk van te leren. Ik ga daarbij zelf aan het idee van het  instellen van de sociale staat voorbij, maar ik ben wel benieuwd naar de aankleding van zijn ‘politieke constructie’. Dat is dan de politieke constructie die tegenover de neoliberale constructie staat en die door Ramaux onderuit wordt gehaald. Het is leerzaam om te zien vanuit welke conceptuele benadering dit gebeurt.

Sociale staat

Ramaux laat wat hij sociale staat noemt op vier pijlers rusten:

• Sociale bescherming

• Regeling van de arbeid (arbeidsvoorwaarden, recht op arbeid; etc.)

• Publieke diensten

• Economische politiek.

Hij omschrijft deze pijlers ruim en wellicht kom ik er in een ander verband op terug. Overigens is het een oud concept want reeds eind achttiende eeuw duikt het idee op dat de sociale staat onontbeerlijk is voor het inrichten van de gemeenschap van gelijken (égaux). Daar wordt dan als onverbrekelijk de democratie mee verbonden. Die twee politieke verschijnselen hangen dan ook ten nauwste met elkaar samen. In dat geval gaat de vraag spelen ‘Welke democratie?’.

Ramaux besteedt aan de behandeling van die vraag een redelijk aantal pagina’s maar veel levert dat niet op. Of het moet zijn dat hij uiteindelijk toch de representatieve democratie (parlementarisme) aanprijst als de meest radicale van de democratie. Hij geeft wel zijn argumenten ervoor, maar die overtuigen mij niet. Zijn kracht ligt elders, te weten in het tegenover elkaar stellen van de twee politieke constructies, waarvan de ene op de sociale economie en de andere op de kapitalistische economie rust.

Sociale economie

Zoals hierboven werd opgemerkt, komt de gedachte aan de sociale staat al vroeg voor. Elementen van arbeidsrecht zijn (in Frankrijk) al begin 1800 terug te vinden. In die eeuw, met name tegen het einde ervan, ontwikkelt zich een sociale economie, die zich institutioneel kenmerkt door organisatievormen als: associaties, syndicaten, mutuelles, coöperaties, sociale verzekeringen. De lof wordt gezongen over deze gedecentraliseerde collectieven, waarin ook het verschijnsel gemeentesocialisme een rol speelt.

Ramaux verwijst hier met graagte naar, omdat deze negentiende eeuwse sociale golf  heel goed past in zijn idee van de sociale staat. Daarbij vergeet hij niet te wijzen op de twee belangrijkste theoretici binnen dit sociaal economisch denken, te weten Charles Gide (1847-1932) en Léon Bourgeois (1851-1925). Het is het leerstuk solidariteit dat hier nadruk krijgt.

Nu kan men met solidariteit tenminste twee kanten op. In 1898 werd de argumentatie voor de introductie van de (Franse) wet op de arbeidsongevallen gestoeld op het idee dat zulke ongevallen als sociale risico’s moesten worden begrepen en dat die niet aan personen zijn toe te schrijven. Solidariteit is hier het vangnet voor het denken in termen van sociale verantwoordelijkheid.

Het is die gedachte die is opgenomen binnen het kader van politieke socialisatie, hier in een specifieke zin tot uitdrukking komend in sociale verzekering. De gedachte verwijst naar de publieke aard ervan (dat wil zeggen niet naar de particuliere) en maakt duidelijk dat die voor ieder geldt (en daarmee niet vrijwillig aangegaan is).

Dit staat lijnrecht tegenover het liberale systeem van solidariteit, waar het gaat om individuele verantwoordelijkheid en een particuliere verzekeringslogica (als tegenpool van politieke socialisatie). Ontegenzeggelijk speelt in de verzekeringslogica het idee van solidariteit mee, maar die is kapitalistisch van aard. De verzekeringen worden aangeboden op overwegingen verband houdend met kapitaalsaccumulatie. De behoefte aan collectieve bescherming transformeert zich in een bron van winsten, zo betoogt Ramaux.

We zitten hier midden in het aandeelhouderskapitalisme. Zo meldde de Nederlandse zorgverzekeraar Achmea slechts enkele dagen geleden nog, dat er in de eerste helft van dit jaar meer winst geboekt is dan een jaar eerder. De nettowinst kwam uit op 200 miljoen euro. De bruto premieomzet klom naar 11,5 miljard euro (de Volkskrant van 28 augustus 2012). De staat die de structurele voorzieningen heeft getroffen, die maken dat denken in termen van ‘zorg’ is getransformeerd in denken in termen van ‘winst’ en ‘omzet’, wordt dan ook niet voor niets roofdierstaat genoemd.

Roofdierstaat

De opkomst en bloei van de sociale staat kent zijn golfbewegingen. Voor de tweede wereldoorlog zakte het systeem in. Na 1945 werd weer aan de opbouw ervan gewerkt. Ramaux beschrijft de gang van zaken. In 1944 komt de Franse nationale raad van de verzetsbeweging met een programma van herstel. Er zal aan de opbouw van een sociale republiek worden gewerkt. Het eerste wat de Franse werkgeversorganisatie Medef in 1945 vervolgens doet, is aankondigen dat ze dit programma methodisch zal afbreken! Effectief is die afbraak in de begin jaren tachtig ingezet onder doorvoering van neoliberale maatregelen.

Zoals Ramaux aangeeft, zoekt het neoliberalisme ten diepste naar vervanging van de sociale staat door de roofdierstaat. Daarbij verwijst Ramaux naar James Galbraith (de zoon van John Kenneth), die in zijn boek The Predator State (2008) laat zien, dat in de VS een echte politiek van de roof is opgezet in de vorm van de systematische exploitatie van de publieke instituties ten behoeve van de private winstneming.

Daarbij heeft het neoliberalisme gebroken met het klassieke liberalisme. Dat laatste was om ideologische redenen wars van dirigisme en interventie. Het neoliberalisme echter eist juist mogelijkheden van interventie en dirigisme op. Aan de ene kant wordt dat ingezet voor de afbraak van de sociale staat en aan de andere kant wordt het gehanteerd om het gebruik van ‘markt’ en ‘concurrentie’ af te dwingen. Inderdaad, het blijken geen ‘natuurlijke ordes’. Dit maakt ook duidelijk waarom er nooit iets is terecht gekomen van de vele, onder ‘liberale’ regeringen aangekondigde, dereguleringsoperaties. Elke regeling die sneuvelde, werd vervangen door twee andere…(mijn sobere inschatting).

Hier verschijnt ook een sociaaldemocratische optie als leugen, die van de Duitse bondskanselier Helmut Schmidt (bondskanselier van 1974-1982): ‘De winsten van vandaag vormen de investeringen van morgen wat banen schept voor overmorgen’. Het is retoriek die gebaseerd is op eind achttiende eeuws liberaal denken, zo geeft Ramaux weer. De winsten verdwijnen in de zakken van de fabriekseigenaren en, later, in die van de topmanagers (bonussen) en de aandeelhouders (dividend).

Refondation sociale?

Interessant is te zien hoe door argumentatiewisseling wordt overgestapt van het ene (sociale staat) naar het andere kamp (roofdierstaat). In de sfeer van de sociale staat wordt over sociaal risico en sociale verzekering gesproken. Dit is onder te brengen in de ruimere categorie sociale bescherming. Dat soort categorieën valt weer binnen het idee van de sociale verantwoordelijkheid. De financiering van dit geheel verloopt via een verdeling van de kosten. Het berust op wat Ramaux een keynesiaanse economie noemt.

Ramaux bespreekt bij deze uitleg een boek uit 1986 van een Franse auteur (François Ewald) over de verzorgingsstaat. Deze auteur zit dan nog in de lijn van de kritische denkers. Enkele jaren later wordt deze auteur medewerker van de federatie van Franse verzekeringsmaatschappijen en vervolgens van het reeds genoemde Medef. Samen met een andere auteur lanceert hij voor het Medef in 2000 het programma getiteld Refondation sociale (Sociale herinrichting).

In de loop van de jaren blijkt zijn argumentatie geheel veranderd. De klassieke sociale risico’s, waar de sociale staat zich mee bezighoudt, blijken van natuur en structuur veranderd. Dit heeft niets met de natuur te maken, maar alles met vooronderstellingen, die meer samenhangen met (financiële) belangen die men dient. In dit geval zijn de sociale risico’s getransformeerd in bestaansrisico’s. Daarmee houden de ‘nieuwe sociale ondernemers’, zoals ze worden genoemd, zich bezig.

Er is echter niets nieuw aan, want het gaat om de oude vertrouwde particuliere verzekeringsmaatschappijen. En er is ook niets sociaal aan, want het gaat die maatschappijen om geld verdienen (zie het hierboven genoemde voorbeeld van Achmea). Dit alles is vervolgens in te pakken in een betoog over:

individuele verantwoordelijkheid (zelf zorgen dat je verzekerd bent; geen geld om de premie te betalen? Jammer dan; had je maar meer je best moeten doen);

voorzienbaarheid (uitrekenen aan wie of welke groep het meeste te verdienen valt of uit maken waar de grootste financiële risico’s liggen om te dekken; ondermeer de wetenschap van het actuariaat – verzekeringswiskunde – houdt zich daar mee bezig);

markt (verkoop van – woeker – polissen).

Zo loopt de ‘sociale herinrichting’ van het Medef, die al in de jaren tachtig is begonnen, uit op herinrichting van roof en waarbij de verworvenheden van de sociale staat als voer aan de roofdierstaat zijn toegeworpen. De afbraak van het ene type staat leidt tot de opbouw van het andere type. De schets die Ramaux daarvan heeft gegeven is overtuigend. Het strookt met een van zijn ambities om dat te doen.

De andere ambitie die hij heeft, is de sociale staat als hefboom te gebruiken om het neoliberale kapitalisme te verlaten. Die ambitie is achter gebleven ten opzichte van de eerste. Maar dit oordeel hangt mede samen met een van mijn eigen vooronderstellingen. Valt de staat te bestrijden met de staat? Neen, meen ik. Dat wil niet zeggen dat we er niet van af moeten. En het wil ook niet zeggen dat er geen pogingen gedaan moeten worden om waar sociale nood bestaat, die te lenigen, bijvoorbeeld door inrichting van de pijlers van de sociale staat. Gaat het echter om het door pakken op subversiviteit, dan zit ik meer in de buurt van Rolf Cantzen met diens ‘minder staat – meer gemeenschap’.

Thom Holterman

———————————–

RAMAUX, Christophe, L’État social, Pour sortir du chaos néolibéral, Mille et une nuits, Paris, 470 blz., prijs 20 euro.

Aantekeningen

Gustav Landauer citeerde ik uit een artikel van 1910; opgenomen in de Duitstalige bundel getiteld Gustav Landauer, Beginnen, (1977, p. 53). Rolf Cantzen besprak ik in artikel ‘Het kritisch en constructief potentieel van het anarchisme’ opgenomen in De AS nr. 179 (2012). Meer informatie over de ‘verbijsterde economen’ is op hun site te vinden, klik HIER .

[Beeldmateriaal van de Rotterdamse dichter en illustrator Manuel Kneepkens.]