Ga naar de inhoud

Mondiale landbouw, migratie en krottensteden

Tijdens
de protesten tegen de G8-top in Heiligendamm in juni 2007 was de strijd voor de
rechten van migranten sterk aanwezig. Migrantenorganisaties en steungroepen
hadden een karavaan dwars door Duitsland georganiseerd en een van de drie
actiedagen tijdens de dagen vóór de G8 had migratie en Fort Europa als thema.
Zo’n 10.000 mensen demonstreerden op die dag voor vrijheid van beweging. Gregor
Samsa, van de organisatie No Lager Bremen en Aktionsnetzwerk Globale
Landwirtschaft, stelt echter dat er bij campagnes als tegen de G8 veel te
weinig aandacht is voor de relatie tussen landbouw- en handelspolitiek en
migratie. Hij schreef daarom "zeven stellingen over de geschiedenis van
een ingewikkelde relatie".

13 min leestijd
Placeholder image

Het Duitstalige
origineel is hier te vinden (als pdf) .

Stelling
1: Links onderschat de relatie tussen landbouw en migratie

Al
sinds minstens de 19e eeuw zijn de twee onderwerpen landbouw en migratie op
veel verschillende manieren aan elkaar verbonden. Ze houden daarnaast tot op de
dag van vandaag nauw verband met de processen van kapitalistische
industrialisering en urbanisering. Dat wil zeggen: dus ook met die dynamiek die
telkens weer de hiërarchische verhoudingen tussen periferie en centrum bepaalt.
Op politiek gebied heeft dit allemaal de afgelopen anderhalve decennia geen
noemenswaardige rol gespeeld. Dat zou met name verklaard kunnen worden door de
ineenstorting van internationalistische politiek na 1989. Want hierdoor is het
– in ieder geval in Duitsland – tot een soort wereldwijd en achteraf gezien
grotesk aandoenend geheugenverlies gekomen. Zelfs in antiracistische kringen
werd de toestand in de landen van herkomst van de vluchtelingen op zijn best alleen
nog plichtmatig, meestal echter alleen zeer schematisch te berde gebracht. Pas
in het kielzog van de protesten van de globaliseringsbeweging werden
wereldwijde verhoudingen van macht, afhankelijkheid en uitbuiting weer sterker
op de politieke agenda gezet. In die zin was het meer dan terecht dat mondiale
landbouw tot een van de drie thematische actiedagen werd gekozen tijdens de
topprotesten in Heiligendamm – naast migratie enerzijds en oorlog en marteling
anderzijds. Maar toch: het debat over de relaties tussen mondiale landbouw en
migratie staat nog maar in de kinderschoenen, evenals veel daaraan verwante
vragen. Misschien is de problematiek het beste inzichtelijk te maken aan de
hand van een aantal voorlopige stellingen. (1)

Stelling
2: Twee kanten van dezelfde medaille: Verdrijving van grond en migratie

Vanuit
landbouwkundig perspectief bekeken, zijn er tenminste vier ontwikkelingen
geweest, die de kapitalistische industrialisering van Europa en de VS mogelijk
hebben gemaakt. Ten eerste de privatisering en intensivering van het
grondgebruik, niet in de laatste plaats met behulp van een nieuw ontwikkelde
‘landbouwwetenschap’ vooral gericht op de specialisering van teelt. Ten tweede
de drastische uitbreiding van het areaal landbouwgrond – alleen tussen 1840 en
1880 is die wereldwijd met 50 procent gestegen. Ten derde de systematische
toerichting van de kolonien in het Zuiden als leverancier van agrarische
grondstoffen (ofwel extractie-economie). En ten vierde de drastische stijging
van productiviteit en opbrengst, waarmee massaal agrarische arbeidskrachten in
Europa overbodig gemaakt werden. Dat laatste had aan de ene kant te maken met
de genoemde intensivering, maar ook met een systematische industrialisering van
de (West-) Europese en Noordamerikaanse landbouw. Denk daarbij aan het gestaag
groeiende gebruik van machines, de steeds grotere rol van chemische producten
(kunstmest, pesticiden, herbiciden, etc) en ook aan de introductie van moderne
transport- en communicatiesystemen, waarmee een directe toegang verkregen kon
worden tot markten tot zelfs op wereldwijd niveau.

Wat
betreft de landverdrijving en migratie moeten twee dingen opgemerkt worden:

a)
Hoezeer ook de opkomende industrie en de groeiende steden de arbeidskrachten
die van het land kwamen ook nodig hadden, het is nooit zo geweest dat degenen
die van het land vertrokken gemakkelijk nieuw werk konden vinden. De verhoging
van de trek van het platteland in de tweede helft van de 19e eeuw werd niet
alleen door verandering in de landbouw veroorzaakt, maar ook door een sterke
bevolkingsgroei op het platteland. Met andere woorden: als er niet de door de
betrokken staten bewust geplande migratie naar de Nieuwe Wereld was geweest
(Noord Amerika, Australië, Nieuw Zeeland etc.), dan zouden er in Europa
vergelijkbare dramatische taferelen te zien zijn geweest als we nu overal in
het mondiale Zuiden aantreffen.

b) Druk
op drift van het platteland was slechts de ene kant van de medaille – inclusief
dramatische gebeurtenissen als bijvoorbeeld in Ierland ten tijde van de grote
hongersnood van 1845-1849. Want het migratiegebeuren heeft omgekeerd ook de
fantasie van migranten enorm aangespoord. Eric Hobsbawm heeft het over een
wereld "die in het meest gunstige geval gevuld was met oneindige hoop en waarin
naar men zei het geld op straat lag" (2). Een vergelijkbare visie is hier
nu in Duitsland terug te vinden bij de formulering van de zogenaamde autonomie
van de migratie.

Stelling
3: De ondergang van het boerenleven zorgt voor flinke sociale omwenteling

De
industrialisering van de landbouw heeft zich sluipend voltrokken. Wat makkelijk
vergeten wordt, is dat aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog
Groot-Brittannië en België de enige twee landen waren waar minder dan 20
procent van de bevolking met landbouw of visserij van doen had. Dat waren er in
de VS nog 25 procent, in Frankrijk 40 en in Bulgarije 80 procent van de
bevolking. De grote verandering kwam omstreeks 1950: Overal, van Japan tot
Algerije en Brazilië toen grootschalige ontwikkelingen van krimp in de
landbouwsector gekomen. In de Bondsrepubliek Duitsland waren bijvoorbeeld in
1950 5,35 miljoen arbeidskrachten op het land aan het werk, in 1960 nog maar
3,6 miljoen en tegen 1990 waren dat er nog maar 230.000. Dat betekent een
afname van een kwart van de beroepsbevolking naar minder dan een procent
daarvan. Wederom was het Eric Hobsbawm die deze ontwikkeling, in ieder geval
uit Noordelijk perspectief, treffend samengevat heeft: "De meest
dramatische en verstrekkende sociale verandering in de tweede helft van deze
eeuw, die ons voor altijd gescheiden heeft van de wereld van vroeger, was de
ondergang van het boerenleven". (3)

Stelling
4: De halve wereld is in de landbouw werkzaam

Hoe
indrukwekkend de getallen hierboven ook mogen zijn, ze moeten niet verhullen
dat nog altijd bijna de helft van de beroepsbevolking wereldwijd (al naar
gelang de schatting tussen de 1,3 en 1,7 miljard mensen) geheel of gedeeltelijk
van de landbouw leeft. De grote meerderheid daarvan woont in Subsaharaans
Afrika, op het Indische subcontinent, in Zuid-Oost Azië (Indonesië en
dergelijke) en in Oost Azië (China en dergelijke). Maar elk jaar worden van
miljoenen kleine boeren de levensomstandigheden vernietigd, met rampzalige
gevolgen. Bedenk alleen maar dat rond de 80 procent van de 30 miljoen mensen
die jaarlijks van de honger sterven, kleine boeren en boerinnen, vissers en
landlozen zijn. De oorzaken zijn een verzameling uiteenlopende zaken: (4)

1.
Sinds het begin van de jaren 1980 heeft het IMF in het kader van zijn
Structurele Aanpassings Beleid (SAP) talloze landen in het mondiale zuiden
gedwongen om de subsidie op levensmiddelen te verlagen, evenals inspanningen om
de infrastructuur te verbeteren in de landbouwsector (zoals door de overheid
gesubsidieerde verkoopstructuren waarvan vooral kleine boeren en boerinnen
profiteerden) en ingrijpende openstelling van hun landbouwmarkten. Bovendien
moest de landbouw meer en meer afgesteld worden op cash-crop exportproducten
zoals cacao, suikerriet of katoen. Daarmee zouden ze dan de deviezen kunnen
binnenhalen die ze nodig hadden om hun schulden af te betalen. De EU en de VS
hebben dit op hun beurt gebruikt om van hun systematisch opgebouwde
landbouwoverschotten af te komen. Met behulp van exportsubsidies werden de
markten van de betreffend landen overladen met tarwe, melkproducten, suiker,
vlees en dergelijke die tegen dumpingprijzen aangeboden werden. Het gevolg was
dat veel kleine boeren (ook in andere landen in het Zuiden) hier niet meer
tegen op konden concurreren en over de kop gingen.

2. Het
in het kader van het WTO-verdrag in 1995 afgesloten landbouwakkoord heeft de
mede door het IMF veroorzaakte verhoudingen verankerd in een wereldwijde
maatregel en deze daarnaast ook nog verdiept en onomkeerbaar gemaakt. Een simpel
voorbeeld illustreert deze samenwerking: tussen 1990 en 2000 werden de
douanetarieven op landbouwproducten in de landen van het mondiale Zuiden van 30
procent tot 18 procent teruggebracht. Deze reducties werden veroorzaakt door
eisen van het IMF (65 procent), door het landbouwakkoord van het WTO (25
procent) en voor 10 procent door andere vrijhandelsverdragen.

3.
Uiteenlopende fases in de keten van waardeschepping van landbouwproducten (in
Jip en Janneke-taal: het proces van prijsvermeerdering als de producten bewerkt
en verhandeld worden) worden door steeds minder transnationale ondernemingen
bepaald. Dit heeft rampzalige gevolgen voor de kleine producten: de
zaaigoedbedrijven misbruiken hun macht om steeds hogere prijzen voor zaad te
vragen. Het in het kader van de WTO afgesloten TRIPS-verdrag maakt het de
zaaigoedbedrijven bovendien mogelijk om door middel van patentrecht de
afhankelijkheid voor zaaigoed van de producenten permanent te vergroten.
Biopiraterij en gentechnologie versterken deze tendens nog eens. De grote
tussenhandelaren kopen om de kosten te drukken en om andere redenen (zoals
voorgeschreven verpakkingsmethodes) hun producten ook overwegend van grote
producenten; kleine boeren en boerinnen hebben daar tegenover steeds minder
mogelijkheden om hun producten te verhandelen. Aan het einde van de waardeketen
staan de supermarkten. Zij betalen steeds minder aan de tussenhandelaren, wat
deze weer doorberekenen aan de producenten. In feite ontstaat er een steeds
sterkere herverdeling in de landbouwproductieketen. Zo is de omzet van koffie
in de wereldwijde handel tussen 1990 en 2003 verdubbeld, terwijl de opbrengst
voor de producerende landen daarentegen in die periode gehalveerd is.

4. Door
de planmatige uitbreiding van op grote plantages bedreven exportproductie (zie
hierboven), dagmijnbouw, oliepijleidingen, grote stuwdammen etc, maatregelen
die vaak door IMF en Wereldbank gestimuleerd zijn, worden kleine boeren en
boerinnen systematisch van hun grond verdreven. Reeds bestaande onrechtvaardige
verdeling op het gebied van land, wordt erdoor verergerd, temeer omdat IMF en
Wereldbank uit principiële gronden alles ondernemen om te verhinderen dat
landhervorming uitgevoerd kan worden.

5. Ten
slotte zijn er vergelijkbare opeenstapelingen van factoren te zien die
processen in gang zetten waardoor de vrije toegang tot zoet water in toenemende
mate bemoeilijkt wordt en vaak zelfs onmogelijk wordt.

Stelling
5: Er vindt onder boeren en boerinnen een semi-proletarisering plaats

Het zal
niet verbazen: de vrijgekomen kleine boeren en boerinnen in het mondiale Zuiden
hebben doorgaans niet de vrije keuze om nieuw werk te zoeken in fabrieken in de
stad of op legale manier te emigreren. Daarom moeten deze op geheel eigen
kracht overlevingsstrategieën ontwikkelen: (5)

1.
Steeds meer gezinnen in het mondiale Zuiden halen hun inkomsten uit een mix aan
kleine (subsistentie-)productie en werk als zelfstandige of in loondienst in
niet-agrarische sectoren. Hoewel het minder mooi klinkt, zou hun positie beter
beschreven kunnen worden als ‘semi-proletarisch’ in plaats van ‘kleine
boer/boerin’, zonder dat we daarmee de traditionele proletarische
arbeidsverhoudingen bedoelen. De diversifiëring van de inkomstenbronnen vindt
bijna uitsluitend in de informele sector plaats, vaak verdeeld over land en
stad.

Daarbij
moet ook opgemerkt worden dat de Structurele Aanpassings Programma’s van het
IMF niet alleen rampzalig uitgewerkt hebben voor de landbouwproductie, maar
veelal ook de mogelijkheden voor inkomsten in het niet-agrarische gebied sterk
verslechterd hebben. De al lange tijd op het hoogste niveau gevoerde strijd om
het bezit van de grond, heeft heel uiteenlopende achtergronden. Daaronder de
poging om weer grip te krijgen op de (subsistentie-)productie van de kleine
boeren, nadat die gedeeltelijk succesvol gedwongen is om zich daaruit terug te
trekken. In de Engelstalige literatuur is wat dat betreft sprake van
"re-peasantisering", een ontwikkeling terug naar de landbouw.

2. Als
het niet lukt om door diversifiëring van inkomstenbronnen of door
‘re-peasantisering’ het overleven te verzekeren, wordt overgestapt naar een
volgende overlevingsstrategie in de vorm van de migratie van individuele
gezinsleden – als regionale migrant, pendelmigratie tussen stad en platteland
of transnationale migratie. Twee zaken moeten daarbij in het oog gehouden
worden:

a)
Tekenend is dat migranten vaak werk als landbouwarbeider vinden bij
agro-industrieel opgezette plantages of grote bedrijven, zowel in het Zuiden
als in het Noorden van de aardbol. Hoeveel van deze landbouwarbeiders in het
‘vorige’ leven daadwerkelijk kleine boeren of boerinnen geweest zijn, valt
daarbij moeilijk te zeggen.

b) Hoe
belangrijk de overzendingen van geld door migranten op individueel niveau ook
mag zijn, toch is het principiële nut hiervan om meerdere redenen tamelijk
omstreden. Niet in de laatste plaats omdat het de ontvangende gezinnen alleen
bij uitzondering lukt (anders dan vaak beweerd wordt) om daarmee investeringen
te plegen en daarmee de eigen positie structureel te verstevigen of verbeteren.
(6).

3. Als
geen enkel familielid als migrant ‘gestuurd’ of ‘gemist’ kan worden – om welke
reden dan ook – blijft er meestal niets anders over dan de (gemeenschappelijke)
vlucht of tocht naar de geweldige, alle beschrijvingen tartende krottensteden,
en dus in die armoedewijken waarin ondertussen bijna een miljard mensen leven.
Daar heeft recentelijk vooral Mike Davis op gewezen: "Aangezien landelijke
gebieden hun ‘opslagcapaciteit’ verliezen (…), nemen krottenwijken hun plek
in als verzamelplaatsen voor overbodige arbeidskrachten, die alleen kunnen
overleven doordat ze steeds heldhaftiger vormen van zelfuitbuiting volbrengen
en de reeds uitpuilende overlevingsniches in concurrentie met elkaar verder opdelen."
(7)

Stelling
6: Kleinschalige landbouw is geen nostalgische kitsch

Verdrijving
van het land in, respectievelijk uit de periferie heeft dus al lang niets meer
met ontwikkeling van de samenleving of industrialisering te doen (ongeacht
bepaalde uitzonderingen zoals China). Wat dat betreft is het puur cynisch om de
verdediging van het kleinschalige boerenleven af te doen als nostalgie of
romantische kitsch, zoals in delen van (buitenparlementair) links nog steeds
gebruikelijk is. Want de eisen die kleine boeren en boerinnen in de hele wereld
stellen om toegang tot land, water en zaden – ook wel samengevat onder de term
voedselsoevereiniteit – is in de eerste plaats een politieke reactie op een
hoogst precaire en voortdurend ook dodelijke crisissituatie! Of en welke
‘ontwikkelingen’ in de overwegend agrarisch ingestelde samenlevingen van het
mondiale Zuiden op gang gebracht kunnen worden, wordt daarentegen door zulke
eisen niet aangeduid.

Stelling
7: De industriële landbouw alleen kan onmogelijk de oplossing bieden.

Desondanks
stelt het probleem van ontwikkeling zich voortdurend, hoe besmet die term ook
ideologisch mag zijn. Het is een feit dat er vele gemeenschappen zijn die vast
willen houden aan hun traditionele kleinschalige boerenleven, en die daarin
elke ondersteuning verdienen. Maar dat verandert niets aan het feit dat de
verdrijving van het land en de groei van krottensteden roepen om het
beantwoorden van de vraag welke emancipatorische wegen naar een uitweg zouden
kunnen leiden uit de gigantische ellendepatronen in het mondiale Zuiden.
Daarbij zou vanzelfsprekend moeten zijn dat deze noodzakelijke ‘ontwikkeling’
zowel de periferie als de geïndustrialiseerde landen betreft, zoals uit het
voorbeeld van de landbouwproductie blijkt. De mechanisering van de
arbeidsprocessen in de landbouw door tractoren, melkmachines en dergelijke
lijkt onontkoombaar. Maar evenmin kan enige twijfel bestaan dat het daarme
gepaard gaande gebruik van pesticides, kunstmest, hybride zaden, monoculturen,
bio-industrie en dergelijke de grond, het water en het klimaat op grootschalige
wijze beschadigen. De industriële landbouw deugt dus als mondiaal
ontwikkelingsmodel hoogstens alleen in sterk ingeperkte vorm!


noten:

(1) De
hier opgevoerde stellingen zijn een uitgebreide versie van een artikel dat
eerder in een reader verscheen die speciaal voor de actiedag geschreven werd
("Wiederstand ist Fruchtbar", Aktionsnetzwerk Globale Landwirtschaft,
maart 2007)

(2)
Vgl. The Age of Capital, hoofdstuk 10-12

(3)
Vgl. The Age of Extremes, hoofdstuk 8, 10 en 12

(4)
Deze uitleg is afkomstig uit een eerder in maandblad AK (nr. 502/20.1.2006)
verschenen artikel van Gregor Samsa: Über die Notwendigkeit einer
Wiederentdeckung. Globale Landwirtschaft und die Macht kapitalistischer Agrarindustrie.

(5)
Vgl. Bryceson, Deborah et al. (red.) Disappearing Peasantries? Rural Labour in
Africa, Asia and Latin America, Warwickshire 2000; Moya, Sam/Yeros, Paris
(red.), Reclaiming the Land, Resurgences of Rural Movements in Africa, Asia and
Latin America, London 2005; Azzelini, Dario/Kanzleiter, Boris (red.), Nach
Noreden, Mexikanische ArbeitsmigrantInnen zwischen neoliberaler
Umstrukturiering, Militarisierung der US-Grenze und Amerikanischem Traum, FFM,
Berlin 1999.

(6)
Vgl. Rupp, Helen, Migration als Wirtschaftsmodell: Die remitancies in El
Salvador in: Prokla 140 (2005); Hamann, Volker, Migration und Wirtschaftliche
Entwicklung: die Investitionen der Migrantinnen von Zacatecas, Mexico, in
Peripherie 97/98 (2005).

(7)
Planet of Slums, 2004. Vgl (Duits):
www.materialine.org/planet/planetofslums.pdf