Ga naar de inhoud

Landbouw: stijgende prijzen niet vanzelf goed voor kleine boeren

Opletten
voor verwarring: stijgende
landbouwprijzen en 'te duur' voedsel zijn niet dezelfde verhalen

5 min leestijd
Placeholder image

Heel
regelmatig berichten media nu over stijgende landbouwprijzen, meestal vanuit
het perspectief van de consument zodat dit het karakter van een verontrustende
evolutie krijgt. Er is reden voor verontrusting, maar vooral om andere redenen.

Laten
we eerst proberen te achterhalen wat er aan de hand is en ons concentreren op
de graanproductie. Want ook al groeit de productie van groenten, fruit en vlees
sneller, graangewassen vormen ook vandaag hét basisvoedsel van de mens. Vragen
of we genoeg te eten hebben is vooral vragen of er genoeg graan verbouwd kan
worden. Dat is des te meer zo omdat ook de productie van heel wat vlees, melk,
boter, kaas, eieren en steeds meer ook van vis steunt op de beschikbaarheid van
granen.

De
jongste jaren vallen de graanoogsten op vele plekken in de wereld wat tegen.
Het aanbod slabakt dus. Extra vervelend is dat er voor graan, meest cruciaal
voor onze voeding, al langer problemen zijn. Terwijl de wereldbevolking
jaarlijks stijgt met 1,4 procent haalt de productie van graan sinds 1990
slechts één procent groei, ze kan het bevolkingstempo dus niet volgen. De
graanvoorraden zijn nu het laagst sinds de vroege jaren zeventig van vorige
eeuw.

Tegenover
het achterblijvende aanbod staat een sterk groeiende vraag. Want op de
graanmarkten zijn er nog meer en zelfs heel nieuwe kapers.

Zo
stijgt het aantal vleeseters snel. Vleesconsumptie doet zijn intrede op vrijwel
onbetreden paden, neem nu Azië, het veruit meest bevolkte continent. De
Chinezen die met één miljard driehonderd miljoen zijn, voedden zich
traditioneel met granen en ook wat groenten. Hun vleesverbruik was altijd nogal
klein. Maar nu explodeert het. Die mondiale vraag naar vlees zal niet zonder
gevolgen blijven. Ze komt van de meest koopkrachtige consumenten en dus zal
zich dat vertalen in de inzet van meer weiland en meer graanareaal voor de
grootschalige productie van dat vlees. En we weten makkelijk wie daar niet beter
van wordt: niet wie zonder geld zit, niet de kleine boer die aan de kant wordt
geschoven door de landbouwindustrie, niet de miljoenen landlozen in Brazilië en
elders.

Ook de
keuze voor energiegewassen heeft zo zijn gevolgen die niet allemaal goed zijn
ingeschat. Zo doen de Verenigde Staten voor het distilleren van hun ethanol
vooral beroep op granen. Maar de schattingen over hoeveel graan daar straks
voor nodig is, lopen heel hard uiteen. In 2008 zal er volgens het
Landbouwministerie 60 miljoen ton maïs nodig zijn in de ethanolfabrieken. Maar
het Earth Policy Institute waarschuwt dat die schatting veel te laag is en dat
er 139 miljoen ton zal nodig zijn, ruim het dubbele dus. Ter vergelijking, in
2006 bedraagt de Amerikaanse maïsexport 55 miljoen ton, en dat is bijna een
kwart van de mondiale graanuitvoer.

Aan de
conclusies valt niet te ontsnappen. Ten eerste, een sterk aangewakkerde vraag
die samenvalt met een achterblijvende graanproductie stuwt de prijzen omhoog.
Ten tweede, de wereldgraanmarkten vormen snel het strijdtoneel tussen de rijken
van deze wereld die brandstof willen tanken en de armsten die voldoende willen
eten. Er tekent zich een levensgroot probleem af.

Landbouwers
zullen blij zijn met hogere prijzen, en ze verdienen die ook. Maar niet te
vroeg juichen. De jacht op winstgevende grond voor de teelt van vleesvee en
energiegewassen dreigt de familiale en zeker de kleine arme landbouwers onder
hen uit de grondmarkt te halen. De overgrote meerderheid zal daarmee tot
verliezer worden gemaakt. En ook voor landlozen is er in de gemechaniseerde en
grootschalige akkerbouw maar weinig werk als loonarbeider. Hen rest niets
anders dan te migreren, naar de stad of naar elders in de wereld. Dan zwijgen
we nog over het lot dat het Amazonewoud wacht, het Kongolese oerwoud en nog
ander onmisbaar natuurlijk kapitaal. Dit Braziliaanse model van op export
gerichte landbouw riskeert zich versneld te verspreiden over de hele aardbol en
die te besmetten met al haar sociale en ecologische kwalen.

En wat
dan, ten slotte, voor consumenten? Allereerst, voedingsbedrijven en
supermarkten maken misbruik van de stijgende voedselprijzen om hun marges te
vergroten en zo de consument te hoge prijzen aan te rekenen. Het is goed om
weten dat de voorbije decennia boeren bijna voortdurend hun prijzen en hun
inkomen naar omlaag hebben zien gaan terwijl consumenten heel dikwijls meer
moeten betalen. Indien de marges voor al wie tussen boeren en consumenten te
hoge winsten raapt kleiner zouden zijn, kunnen boeren meer verdienen zonder dat
consumenten meer moeten betalen.

Het
perspectief mag breder. Nog in het begin van de jaren zestig van vorige eeuw
gaven Belgen de helft van hun budget uit aan voedsel. Veertig jaar later is dat
slechts 12 procent. Zo bekeken hoeft de doorsnee consument niet in paniek te
slaan indien de voedselprijzen enkele procenten omhoog gaan. Als wij van onze
boeren steeds meer verwachten, namelijk dat zij zorgen voor voldoende voedsel,
veilig om te eten, lekker en voedzaam, als wij bovenop willen dat ze het milieu
respecteren, de natuur een handje helpen en prachtige cultuurlandschappen
creëren, dan is het normaal dat zij een prijs krijgen voor hun producten die
hun kosten dekt en waarvan fatsoenlijk te leven valt.

Dan is
het natuurlijk waar dat voor wie te weinig inkomen heeft – een groeiende groep
in onze samenleving – stijgende voedingsprijzen onverteerbaar zijn. Maar het
probleem van groeiende armoede en steeds ongelijker inkomensverdeling kan niet
'opgelost' worden op kap van de boeren, niet die van hier en niet die elders in
de wereld. In een welvaartsstaat mag het gewoonweg niet kunnen dat mensen niet
eens genoeg inkomen hebben om voldoende en goed te eten. Dan moet je het
inkomen beter verdelen.

Dirk
Barrez is tv-journalist en auteur van het boek 'KOE 80 heeft een probleem'.
Meer informatie op www.pala.be.