Ga naar de inhoud

Intensieve visserij en de geboorte van het kapitalisme (deel 1)

Vissen is zo oud als de mensheid zelf. Sterker nog, het is ouder – paleontologen hebben bewijs gevonden dat onze voorouders Homo habilis en Homo erectus een miljoen jaar geleden vis vingen in meren en rivieren in Oost-Afrika. Uit grote schelpafzettingen blijkt dat onze Neanderthalerneven in het huidige Portugal meer dan honderdduizend jaar geleden al schelpdieren aten, net als de Homo sapiens in Zuid-Afrika. Eilandbewoners vissen al minstens vijfendertig millennia in het zuidwesten van de Stille Oceaan. [1] [leestijd 15 minuten]

15 min leestijd

(Door Ian Angus, Climate & Capitalism, vertaling Grenzeloos)

Gedurende het grootste deel van het bestaan van onze soort, werd vis gevangen om door de vissers zelf te worden gegeten. Ze hebben misschien gedroogde of gerookte vis verhandeld met hun buren, maar deze handel was geen handel in de moderne zin van het woord. Mensen schonken voedsel aan hen die het nodig hadden, in de zekerheid dat de schenkers op een dag dezelfde liefdadigheid nodig zouden hebben. [2]

Vissen voor de verkoop in plaats van voor consumptie ontwikkelde zich samen met de opkomst van in klassen verdeelde stedelijke samenlevingen, ongeveer 5.000 jaar geleden. Om vis in de steden te krijgen, waar men die zelf niet kon vangen, waren georganiseerde systemen nodig voor het vangen, schoonmaken, conserveren, vervoeren en op de markt brengen. Dit was met name het geval in het Romeinse Rijk, waar het serveren van verse vis bij de maaltijd een statussymbool was voor de rijken en het conserveren van vis door middel van zouten een essentiële bron van eiwitten was voor soldaten en de armen in de stad. Naast boten was er een uitgebreide infrastructuur aan wal nodig om miljoenen burgers en slaven van vis te voorzien: ‘Langs de kusten van Sicilië, Noord-Afrika, Spanje en zelfs Bretagne in de Noord-Atlantische Oceaan zijn grote betonnen vaten en andere overblijfselen van oude visverwerkingsfabrieken gevonden.’ [3]

Het eerste overgeleverde verslag van de uitputting van de visbestanden door overbevissing werd geschreven in Rome, omstreeks 100 n.Chr. De dichter Juvenal beschreef een feest waarbij de vis van hoge kwaliteit, die geserveerd werd aan de rijke gastheer en belangrijke gasten, geïmporteerd moest worden uit Corsica of Sicilië, omdat

‘… onze wateren al helemaal leeggevist zijn,

totaal uitgeput door razende gulzigheid;

De markthandelaren halen met hun netten voortdurend de ondiepten leeg,

zodat de pootvis nooit de kans krijgt om te volgroeien.

Dus de provincies bevoorraden onze keukens.’

De vispopulaties in rivieren en kustgebieden waren ook uitgeput door stedelijke- en agrarische vervuiling. Tijdens dezelfde maaltijd, vertelt Juvenal, kregen minder bevoorrechte gasten ‘een vis uit de Tiber, bedekt met grijsgroene vlekken … gevoed door het stromende riool.’ [4]

Toen het Romeinse Rijk in Europa na 500 n.Chr. ineenstortte, kromp de commerciële visserij sterk in: het was niet langer veilig of winstgevend om voedsel over grote afstanden te vervoeren voor de verkoop. Vis stond nog wel overal op het menu, maar gedurende enkele eeuwen waren ‘binnenvisserij en kustvisserij overal in middeleeuws Europa gangbaar, maar lokaal.’ [5]

Het eerste in massa geproduceerde voedingsmiddel

Vanaf de elfde eeuw maakten de toegenomen politieke stabiliteit en de hernieuwde economische groei mogelijk wat sommige historici de ‘visserij horizon’ noemen – een snelle expansie van de commerciële visserij in de Noordzee en de Oostzee. Vissers in Noorwegen en IJsland hadden twee grote voordelen: de nabijheid van wateren die meer vis bevatte dan alle Europese rivieren samen en een klimaat dat ideaal was om kabeljauw aan de lucht te drogen. Door de gestripte vis maandenlang aan open rekken in de koude wind op te hangen, verdween het meeste water en bleven alle voedingsstoffen van de verse vis achter in harde stroken die direct konden worden gegeten of geweekt en gekookt. De gedroogde vis kon jaren worden bewaard zonder te bederven.

Stokvis, zoals windgedroogde kabeljauw en leng in de middeleeuwen werden genoemd, was het eerste in massa geproduceerde voedingsmiddel: een stabiele, lichte en gemakkelijk te vervoeren bron van eiwitten. Vanaf ongeveer 1100 exporteerde Noorwegen commerciële hoeveelheden stokvis naar het Europese continent. Tegen 1350 was stokvis het belangrijkste exportartikel van IJsland. Onder andere Engelse kooplieden brachten graan, zout en wijn mee om te ruilen tegen stokvis, maar de IJslandse vissers konden de Europese vraag niet bijbenen. Zo ontwikkelden de Engelsen na 1400 hun eigen trekvisserij op IJsland, die werd uitgeoefend in seizoensgebonden visstations. [6]

Toen de handel in heel Europa weer op gang kwam, ontdekten de kooplieden dat er voor luchtgedroogde kabeljauw uit Noorwegen en (later) gezouten haring uit Holland hoge prijzen werden betaald. Archeologisch bewijs uit heel West-Europa toont ‘een dramatische verschuiving van plaatselijke zoetwatervis naar luchtgedroogde kabeljauw uit Noorwegen vanaf de elfde eeuw.’ [7] Conserven van vis uit noordelijke wateren ‘voorzagen eeuwenlang in de Europese behoefte aan een relatief goedkoop, lang houdbaar en transporteerbaar visvoedsel.’ [8]

De markt voor zeevis in de late middeleeuwen werd, althans gedeeltelijk, gestimuleerd door de afnemende zoetwatervisbestanden, veroorzaakt door de uitbreiding van de landbouw en de groei van steden en dorpen. Ontbossing, erosie door intensief ploegen en een verdubbeling of verdrievoudiging van de stadsbevolking zorgden er samen voor dat grote hoeveelheden slib en vervuilende stoffen in rivieren in heel Europa terechtkwamen, terwijl duizenden nieuwe watermolens, gebouwd om graan te malen en timmerhout te zagen, rivieren en beken waar trekkende soorten paaiden blokkeerden. [9] Het gevolg was dat ‘zelfs in rijke Parijse huishoudens en welvarende Vlaamse kloosters de consumptie van de eens zo geliefde steur, zalm, forel en witvis rond 1500 tot nul was gedaald.’ [10]

In The Ecological Rift laten Foster, Clark en York zien hoe de onweerstaanbare drang van het kapitaal om uit te breiden ‘een reeks breuken en verschuivingen in gang zet, waarbij voortdurend metabolische breuken worden gecreëerd en aangepakt – meestal pas nadat ze de omvang van een crisis hebben bereikt – door het type breuk dat wordt gegenereerd te veranderen … [en er vervolgens] nieuwe crises ontstaan waar oude zogenaamd zijn opgelosd.’ [11] Dit gebeurde met vis in de late Middeleeuwen, toen de kapitalistische industrieën zich voor het eerst vormden, in de treffende bewoordingen van Henry Heller, ‘binnen de poriën van het feodalisme.’ [12] Toen intensieve visvangst en vervuiling de natuurlijke processen en omgevingen die de zoetwatervispopulaties millennia lang in stand hadden gehouden ondermijnden, verschoof de visindustrie geografisch en ging verschillende soorten vis exploiteren op verschillende locaties. Zoals we in een toekomstig artikel zullen zien, heeft de visindustrie in de moderne tijd een verscheidenheid aan metabolische verschuivingen toegepast, met verwoestende gevolgen voor de ecosystemen van de oceanen.

De verschuiving van zoetwatervisserij naar oceaanvisserij vergde veel grotere visserij-inspanningen en investeringen. Om genoeg kabeljauw en haring te vangen voor de markten op het vasteland, moesten zeevissers verder varen en langer op zee blijven en de verwerking van de vis aan land vergde meer tijd, apparatuur en arbeid. Rond 1200 financierden kooplieden uit Noord-Duitsland uitgebreide visserijactiviteiten in Denemarken en Noorwegen door voorschotten, zout en andere benodigdheden te verstrekken. [13] Na verloop van tijd financierden kapitaalinvesteringen van buitenaf steeds grotere visserijactiviteiten.

In de jaren 1200 verzamelden zich meer dan vijfhonderd Engelse, Vlaamse en Franse schepen bij Great Yarmouth om te voorzien in de onnoemelijke Engelse en Vlaamse behoeften, terwijl Parijs jaarlijks meer dan dertig miljoen zoute haringen de Seine op liet varen en er nog eens twaalf miljoen naar Gascogne [Frans Baskenland] werden verscheept. Tegelijkertijd vingen langs de zuidwestkust van het Deense Skåne gedurende meer dan een eeuw elk jaar vijf- tot zevenduizend kleine boten meer dan honderd miljoen vissen en verscheepten de kooplieden uit Noord-Duitsland die de industrie beheerden, 10.000 tot 25.000 ton product. [14]

Kapitalistische visserij in de Lage Landen

Aan het eind van de vijftiende eeuw ontketenden volksopstanden in de Lage Landen de eerste burgerlijke revolutie ter wereld en stichtten wat Marx een ‘modelkapitalistische natie’ noemde. [15] In deel 3 van Het Kapitaal identificeerde hij de visserij als sleutelfactor in de economische ontwikkeling van Holland. [16]

Het gebied dat nu Nederland en België omvat, was deel geweest van het in Spanje gevestigde Habsburgse rijk, een regime dat in reactionaire vijandigheid tegenover elke vorm van economische of politieke verandering kon wedijveren met de Russische tsaren. [17] De Nederlandse Opstand, zoals de marxistische historicus Pepijn Brandon schrijft, wierp de Habsburgse heerschappij in de noordelijke provincies omver en ‘liet de staat stevig onder de controle van de koopman-industriëlen … [en] bevrijdde een van Europa’s meest ontwikkelde regio’s van de beperkingen van een rijk waarin handel en industrie altijd ondergeschikt waren geweest aan koninklijke belangen.’ De nieuwe republiek ‘werd Europa’s dominante centrum van kapitaalaccumulatie.’ [18]

Een belangrijke factor in de opkomst van de Nederlandse koopvaardij-industrie klasse, die in veel verslagen nauwelijks wordt genoemd, was de absolute dominantie van de Nederlandse visserij-industrie in de Noordzee.

Gedurende het grootste deel van de late middeleeuwen moesten de Nederlandse vissers dicht bij de kust werken, omdat hun voornaamste vangst haring was, een vette vis die binnen een paar uur bederft, tenzij hij snel wordt geconserveerd. De vangsten werden beperkt door de noodzaak om terug te keren naar de kust, waar de vis kon worden gestript en geconserveerd door onderdompeling in vaten met pekel.

Rond 1400 vonden Nederlandse en Vlaamse vissers het kaken  uit, een techniek om haring snel te ontdoen van de ingewanden en te zouten. In 1415 werd een andere uitvinding gedaan waarbij ten volle gebruik werd gemaakt van die techniek – een haringbuys  was een groot schip met brede bodem dat niet alleen was ontworpen voor het vissen op grote hoeveelheden, maar ook voldoende dekruimte had om een volledige dagvangst te kaken en een opslagcapaciteit had voor tot 60 ton gezouten vis in vaten. Een bemanning van 12 tot 14 man kon maandenlang op zee werken in wat, zoals milieuhistoricus John Richard schrijft, ‘in wezen een drijvende fabriek’ was. [19]

Elk jaar voeren honderden haringboten vanuit Nederlandse havens naar het uiterste noorden van Schotland en volgden dan met kilometerslange drijfnetten de enorme scholen haring die jaarlijks zuidwaarts trokken in de Noordzee, ten oosten van Engeland. Vaak werd de vloot ondersteund door kleinere boten die regelmatig hun voorraad voedsel, vaten en zout aanvulden en volle vaten mee terugnamen naar de haven.

De drijvende fabrieken gaven de reders van de Lage Landen een enorm voordeel ten opzichte van hun Engelse en Franse concurrenten op de Noordzee. Ze konden langer op zee blijven, verder varen, meer vis vangen en een handelswaar leveren die weinig bewerking aan land nodig had. Gedurende de volgende 300 jaar was de Nederlandse Noordzeevisserij ‘de best beheerde en technologisch meest geavanceerde visserij ter wereld.’ In de meeste jaren ving de Nederlandse vloot 20.000 tot 50.000 ton vis in de Noordzee, meer dan alle andere Noordzeevissers samen. In één uitzonderlijk jaar, 1602, haalden de Nederlandse vissers 79.000 ton vis binnen. [20]

Zoals de economisch historici Jan de Vries en Ad van der Woude aangeven, reikte de economische impact van wat de ‘grote visserij’ werd genoemd verder dan de directe inkomsten uit de verkoop van vis.

‘Deze sector bood niet alleen werk aan veel arbeiders, maar had ook sterke banden met de scheepsbouw, touwslagerijen, netten- en zeilmakerijen, de houthandel en zagerijen, de scheepsbevoorrading, zoutraffinage, kuiperijen en verpakkingsbedrijven, rokerijen en de lange-afstandshandel en -vaart. Het is niet zo verwonderlijk dat jaloerse buitenlanders de visserij zagen als het geheime wapen van de Nederlandse kooplieden en reders.’ [21]

Het bouwen en uitrusten van haringbuizen vergde meer kapitaal dan de kleine bootjes die de traditionele kustvissers gebruikten. De Vries en van der Woude beschrijven de ontwikkeling van de industrie van samenwerkingsverbanden tot werkelijk kapitalistische organisaties.

‘In de beginfase was het eigendom van de haringbuizen in handen van personenvennootschappen, de ook in de zeevaart gangbare partenrederij, waarin meestal ook de schippers van de schepen participeerden. Ook de vissers investeerden soms in de maatschap, meestal door een deel van de netten te leveren, die hun vrouwen en kinderen, of zijzelf buiten het seizoen, hadden gemaakt. Maar al in de vijftiende eeuw werkten veel vissers in loondienst … en in de loop van de tijd nam het belang van de loonarbeid zo toe dat eerst de vissers en later zelfs de schipper als deelnemers in de maatschappen verdwenen en er een partenrederij overbleef die voornamelijk bestond uit stedelijke investeerders. In het midden van de zestiende eeuw, toen de haringbuizenvloot van Holland alleen al zo’n 400 schepen telde en andere economische activiteiten nog van een vrij bescheiden omvang waren, moeten deze partenrederijen een van de belangrijkste investeringsgebieden van Holland zijn geweest.’ [22]

Het succes van de Nederlandse visserij gaf een impuls aan een aanzienlijke scheepsbouwindustrie. Zoals de historicus Richard Unger heeft gedocumenteerd, werden schepen in de jaren 1400 een voor een gebouwd door onafhankelijke scheepstimmerlieden en hun leerlingen, maar rond 1600 was de Nederlandse scheepsbouw geconcentreerd in een paar grote bedrijven en ‘de industrie verschoof van een middeleeuws handwerk naar iets in de trant van een moderne fabrieksorganisatie.’ Leerlingen kregen daglonen uitbetaald tegen tarieven die met plaatselijke gilden waren overeengekomen en moesten vaste uren werken. De industrie produceerde tussen 300 en 400 schepen per jaar, die elk zes of meer maanden in beslag namen. De Nederlandse scheepsbouwers werden algemeen beschouwd als de beste van Europa, zodat een aanzienlijk deel van de inkomsten van de industrie afkomstig was van schepen die in opdracht van kooplieden uit andere landen werden gebouwd. De kapitalistische eigenaars van de Nederlandse scheepswerven behoorden ’tot de rijkste zakenlieden in een land van welgestelde mannen.’ [23]

In 1578 beschreef Adriaen Coenen, een Nederlandse zakenman die zijn leven in de visindustrie had doorgebracht, haring als de ‘gouden berg van Holland.’ [24]

In 1662 schreef Pieter de la Court, een rijke zakenman en groot voorstander van de republiek, een veelgelezen en vertaald boek – Holland’s ware belang  – om het economische succes van de Nederlandse Republiek uit te leggen. Hij benadrukte vooral  het belang van de visserij en beweerde dat deze jaarlijks ’tien keer meer winst’ opleverde dan het door de staat afgedwongen monopolie van de Verenigde Oost-Indische Compagnie. De visserij was niet alleen op zichzelf van economisch belang, maar ook vanwege de impuls die ze gaf aan aanverwante industrieën. ‘Meer dan de helft van onze handel zou in verval raken, als de handel in vis zou worden vernietigd.’

Hij noemde visserij, industrie, groothandel en vrachtvaart ‘de vier hoofdpijlers waarop het welzijn van het volk steunt en waarvan de welvaart van alle anderen afhangt.’ [25]

Twee eeuwen later gaf  Karl Marx een andere lijst van de belangrijkste aanjagers van het vroege Nederlandse kapitalisme – hij noemde ‘de overheersende rol van de basis die de visserij, de nijverheid en de landbouw voor de ontwikkeling van Holland hebben gelegd’ – maar ook hij zag de visserij als een belangrijke factor. [26] Modern onderzoek bevestigt dat de intensieve visserij met winstoogmerk een cruciale rol heeft gespeeld bij het ontstaan en de groei van het Nederlandse kapitalisme.

De revolutie die de Nederlandse visserij in de vijftiende eeuw in de Noordzee ontketende – de omzetting van immense hoeveelheden zeeleven in handelswaar voor de verkoop in heel Europa – hield daar niet op. Deel twee van dit artikel zal ingaan op de nog grotere impact van een kapitalistische visserij aan de andere kant van de Atlantische Oceaan.

Dit artikel maakt deel uit van mijn doorlopende project over metabole breuken.

Noten

[1] Brian Fagan, Fishing: How the Sea Fed Civilization (New Haven: Yale University Press, 2017) geeft een uitstekende uiteenzetting van de huidige kennis over de pre-kapitalistische visserij.

[2] Fagan, Fishing, 18.

[3] Geoffrey Kron, ‘Ancient Fishing and Fish Farming,’ in Gordon L. Campbell, ed., The Oxford Handbook of Animals in Classical Thought and Life (Oxford University Press, 2014).

[4] Juvenal: The Satires. Juvenals maatschappijkritiek overdreef vaak voor een komisch effect, zodat zijn verslag niet letterlijk waar zal zijn geweest.

[5] Richard Hoffmann, ‘A Brief History of Aquatic Resource Use in Medieval Europe,’ Helgoland Marine Research 59, no. 1 (april 2005), 23; Richard Hoffmann, ‘Medieval Fishing,’ in Working With Water in Medieval Europe, ed. Paolo Squatriti (Boston: Brill, 2000), 331. Vis stond op het middeleeuwse menu, niet alleen vanwege de voedingswaarde, maar ook omdat de Kerk vlees verbood (maar vis toestond) op meer dan 130 dagen per jaar – elke vrijdag, elke dag Advent en Vasten, en op een verscheidenheid van andere heilige dagen.

[6] Peter E. Pope, Fish into Wine: The Newfoundland Plantation in the Seventeenth Century (Chapel Hill: University of North Carolina Press, 2012), 11.

7] Tony J. Pitcher en Mimi E. Lam, ‘Fish Commoditization and the Historical Origins of Catching Fish for Profit,’ Maritime Studies 14, no. 2.

[8] Hoffman, ‘A Brief History of Aquatic Resource Use in Medieval Europe,’ 28.

[9] Aan het eind van de negende eeuw waren er slechts 200 watermolens in heel Engeland. Tweehonderd jaar later registreerde de volkstelling die bekend staat als het Domesday Book er 5.624. Richard Hoffmann, ‘Economic Development and Aquatic Ecosystems in Medieval Europe,’ American Historical Review 101, no. 3 (juni 1996): 640.

[10] Hoffmann, ‘Economic Development,’ 650.

[11] John Bellamy Foster, Brett Clark en Richard York, The Ecological Rift: Capitalism’s War on the Earth (New York: Monthly Review Press, 2010), 78.

[12] Henry Heller, The Birth of Capitalism: A 21st Century Perspective (Londen: Pluto Press, 2011), 104.

[13] Hoffmann, ‘Medieval Fishing,’ 342-3.

[14] Richard Hoffmann, ‘Frontier Foods for Late Medieval Consumers: Culture, Economy, Ecology,’ Environment and History 7, no. 2 (mei 2001): 148

[15] Karl Marx, Het Kapitaal: deel 1, (Londen: Penguin Books, 1976), 916. Voor een overzicht van de Nederlandse revolutie, zie Pepijn Brandon, ‘The Dutch Revolt: A Social Analysis,’ International Socialism, oktober 2007.

[16] Karl Marx, Het Kapitaal: deel 3, (Londen: Penguin Books, 1981), 450n.

[17] ‘No other major Absolutist State in Western Europe was to be so finally noble in character, or so inimical to bourgeois development.’ Perry Anderson, Lineages of the Absolutist State (Londen: Verso, 1979), 61.

[18] Pepijn Brandon, ‘Marxism and the ‘Dutch Miracle’: The Dutch Republic and the Transition-Debate,’ Historical Materialism 19, nr. 3 (januari 2011): 127-128.

[19] John F. Richards, The Unending Frontier: An Environmental History of the Early Modern World (Berkeley: University of California Press, 2005), 51. In het laagseizoen kon een haringbuis andere ladingen vervoeren, zodat de exploitatie ervan winstgevender was dan die van andere vissersboten.

[20] Poul Holm e.a., ‘The North Atlantic Fish Revolution (ca. 1500),’ Quaternary Research, 2019, 4. De Nederlandse Noordzeevangst was naar moderne maatstaven klein, maar veel groter dan elke andere Europese visserij in die tijd.

[21] Jan de Vries en Ad van der Woude, The First Modern Economy, (Cambridge University Press, 1997), 235.

[22] de Vries en van der Woude, The First Modern Economy, 244.

[23] Richard W. Unger, ‘Technology and Industrial Organization: Dutch Shipbuilding to 1800,’ Business History 17, no. 1 (1975).

[24] Adriaen Coenen, in Visboek, geciteerd in Louis Sicking en Darlene Abreu-Ferreira, eds., Beyond the Catch: Fisheries of the North Atlantic, the North Sea and the Baltic, 900-1850 (Leiden: Brill, 2009), 209.

[25] Pieter de la Court, The True Interest and Political Maxims, of the Republic of Holland (Londen: John Campbell, 1746), 160, 31, 94.

[26] Karl Marx, Het Kapitaal: deel 3, (Londen: Penguin Books, 1981), 450n.

Dit artikel stond op Climate&Capitalism. Nederlandse vertaling redactie Grenzeloos.