Ga naar de inhoud

Hoe linkse ideologie communiceren?

In een periode dat vooral rechtse, Vlaams-nationalistische stemmen de publieke ruimte lijken te vullen, is het van wezenlijk belang om na te denken over de communicatie van de linkse ideologie. Vanuit een fundamentele reflectie over de basiswaarden van het socialisme verdedigen we hieronder een communicatiestrategie die deze basiswaarden – in al hun vanzelfsprekendheid – ook effectief uitspreekt in een steeds variërende herhaling. Deze tekst is niet zozeer een pleidooi tot ideologische herbronning, maar veel meer een pleidooi tot ideologisch spreken.

19 min leestijd
sociaaldemocratie

(origineel via DeWereldMorgen)


Basisprincipes en breuklijnen

Gegeven de diversiteit aan concrete articulaties, projecten en revisies is het eigenlijk moeilijk om over één socialisme te spreken. Alleen al de – voor de sociaaldemocratie constitutieve – discussie over de noodzaak van revolutionair verzet tegen onderdrukking versus de keuze voor een niet-revolutionaire maatschappelijke transformatie verbergt een reeks verhitte debatten. Het dominante model, de keuze van de sociaaldemocratie voor de weg van de parlementaire democratie, en de hieruit voortvloeiende aanvaarding van de kapitalistische (wereld)orde blijft soms voor complexe spanningen zorgen, die gevoed worden door de vraag hoe intens de omarming van het kapitalisme dient te zijn. Het is een spanningsveld dat alleen maar verdiept wordt door de steeds verder uitdijende invloed van de economische sfeer, mooi samengevat door de filosoof Jürgen Habermas’ beschrijving van de kolonisering van de levenssfeer.

Deze moeizame relatie met de kapitalistische orde reikt tegelijk ook de basiskenmerken van het socialisme aan. We mogen namelijk niet vergeten dat de ontstaansgeschiedenis van het socialisme steunt op de antikapitalistische kritiek die de ongelijkheid, voortkomend uit de ongelijke verdeling van de productiemiddelen, veroordeelt. Het socialisme, hoe rationeel-wetenschappelijk het soms ambieerde te zijn, steunt op een zeer primitieve, emotionele afwijzing van de onrechtvaardigheid van een verschrikkelijke onderdrukking.

Het weze overduidelijk dat in oorsprong het klassenbegrip werd geprivilegieerd als primaire sociale categorie om deze ongelijkheid (en haar gevolgen) te theoretiseren. Ondanks de problematische privilegiëring van het klassenbegrip, heeft het Marxistische basismodel de concepten gelijkheid, sociale rechtvaardigheid, solidariteit en emancipatie een cruciale plaats gegeven binnen het hele socialistische denken, ondersteund door het belang dat gehecht wordt aan moraliteit, educatie en een humanistisch mensbeeld.

In meer contemporaine versies van het socialistische discours is de plaats van deze sleutelconcepten intact gebleven, maar is de focus tot andere ongelijkheden verbreed. Wood (Amerikaanse Marxistische academica, nvdr; 1986: 4) omschrijft deze theoretische evolutie als “the declassing of the socialist project“, hoewel de de-essentialisering van het socialistische project een betere omschrijving zou leveren. Ook post-Marxistische auteurs zoals Ernesto Laclau en Chantal Mouffe plaatsen zich nog wel binnen het ‘klassieke ideaal van het socialisme’, maar pleiten tegelijk voor een “polyphony of voices” (Laclau & Mouffe, 1985: 190), waarbij de verschillende democratische strijden zoals bijvoorbeeld het antiracisme, het antiseksisme (samen met een kapitalistische kritiek) een belangrijke maar niet-geprivilegieerde plaats innemen (Mouffe, 1997: 18).

Deze uitbreiding is niet altijd even vanzelfsprekend gebleken, en blijft in sommige gevallen nog steeds problematisch. Sporen van het dominante klassenbegrip zijn bijvoorbeeld terug te vinden in het privilegiëren van arbeid als maatschappelijke integratievorm. Ook de moeilijkheden van heel wat Europese sociaaldemocratische partijen om een duidelijke positie in te nemen ten opzichte van de problematische positie van etnisch-culturele minderheden en de onrechtvaardigheden van het racisme is een pijnlijk voorbeeld van de dominantie van een traditioneel (als ‘blank’ ingevuld) klassenbegrip. Dit voorbeeld wordt alleen maar pijnlijker doordat deze partijen blind lijken te zijn voor de economische onderdrukking die deze nieuwe lagere klasse (samen met de meer culturele vormen van onderdrukking) te beurt valt.

De keuze voor het transformatiemodel heeft niet alleen voor de aanvaarding van de kapitalistische (wereld)orde gezorgd. Ook de aanvaarding van een liberaal-democratische orde hangt samen met de verwerping van de revolutie als transformatiemodel. De genadeloze terreur van de Russische en Oost-Europese communistische projecten (soms zelfs in intensiteit voorbijgestoken door hun Aziatische varianten) heeft alleen maar de noodzakelijkheid aangetoond van de articulatie van een democratisch socialisme. Dit denken is niet vreemd aan het werk van Marx en Engels. Alvorens de Leninistisch-Stalinistische klemtoon op de dictatuur van de voorhoede van het proletariaat de weg plaveide voor de communistische dictaturen, hadden Marx en Engels in hun analyse van de Parijse Commune al een denkpiste in de richting van een delegatieve democratie geopend (tenminste voor de overgang naar het communisme).

Deze democratische inbedding, versterkt door de keuze binnen de sociaaldemocratie voor de reformistische piste (boven de revolutionaire weg), heeft wezenlijke gevolgen voor de manier waarop het collectieve belang gediend moet worden. Sowieso wordt de staat gezien als een belangrijke actor in het actief vrijwaren en beschermen van dit collectieve belang. Maar terwijl in de traditioneel Marxistische denkwijzen publieke eigendom als model naar voor werd geschoven, is de klemtoon steeds meer komen te liggen op overheidsregulering, getuige de analyse van dit ‘neo-revisionisme’ door Donald Sassoon (Professor vergelijkende Europese Geschiedenis in Londen, nvdr; 1997: 734-735).

De inbedding van het socialistische project in de liberaal-democratische orde doet echter tegelijk ook vragen rijzen naar de concrete invulling van het concept democratie, en naar de eenzijdige klemtoon op de rol van de staat als locus van het politieke en het regulatieve. In een hedendaagse samenleving, waar het politieke overal aanwezig is, is een dergelijke invulling veel te eng. Ook hier kunnen we deels op het verleden terugvallen. Ondanks de voorkeur van de traditionele Marxistische theorie voor de staatse organisatie, zijn op verschillende plaatsen sporen van een meer gedecentraliseerde benadering terug te vinden. Voorbeelden hiervan zijn opnieuw de teksten van Marx en Engels over de Parijse Commune, en de praktijk van de Sovjets (zie Arendt, 2004: 300-303).

Maar deze gedecentraliseerde benadering, en de bijbehorende klemtoon op autonomie en vrijheid, is natuurlijk vooral terug te vinden in de meest gedelegitimeerde tak van het socialistische project, namelijk de anarchistische theorie. Zoals Jeremy Jennings (Engels politiek theoreticus, nvdr; 1999: 138) het formuleert, is er in anarchistische theorie een “generalised preference for decentralisation, autonomy and mass participation in the decision-making process.”

Dit herdenken van het evenwicht tussen politieke representatie en participatie betekent niet dat de staat op zich verworpen wordt, getuige Todd May’s (politiek filosoof, nvdr; 1994: 47) woorden: “the state is the object of critique because it is the ultimate form of political representation, not because it is founding for it.” Deze versterking van het participatiebeginsel verloopt van in de vroege jaren van de anarchistische theorievorming via de vrijwillige associatie. Ook meer recente auteurs (zoals David Graeber (2004)) die in een anarchistische traditie werken, maken gebruik van dit beginsel als basisstructuur van het politieke en sociale, maar wijzen er tegelijk op dat deze organisatiestructuren niet noodzakelijk beperkt blijven tot het lokale.

Dit denken over de decentralisering van het politiek-democratische is echter niet beperkt gebleven tot de wereld van de anarchistische theorie. Ook de auteurs van de zogenaamde New Left benadering van democratische theorie, zoals Carole Pateman en C.B. Macpherson, gingen op zoek naar een hertekening van het evenwicht tussen representatie en participatie. Gesimplificeerd weergegeven bestaat hun participatief-democratisch model uit de verzoening van het meer basisdemocratisch handelen op het organisatorisch niveau met een meer representatief-democratisch handelen op het macroniveau. Pateman (1970: 110) beschrijft in Participation and Democratic Theory de achterliggende rationale: “In the first place it is only if the individual has the opportunity directly to participate in decision making and choose representatives in the alternative areas [such as the workplace] that, under modern conditions, he can hope to have any real control over the course of his life or the development of the environment in which he lives.

Deze klemtoon op participatie van vrije en autonome subjecten als een substantieel onderdeel van het democratisch handelen, zijn voor mij wezenlijke kenmerken van het (democratisch) socialistische project, omdat zij vertalingen zijn van het gelijkheidsbeginsel dat tot de kern van dit project behoort. Tegelijk sluit deze participatieve benadering nauw aan bij een reeks maatschappelijke transformaties die het politieke ook buiten de traditionele geïnstitutionaliseerde politieke sfeer hebben gebracht, ondersteund door processen van toegenomen individualisering en zelfreflexiviteit. Het is vanuit deze combinatie van de klassieke elementen van het socialistische project (gelijkheid, sociale rechtvaardigheid, solidariteit, emancipatie en collectieve belang) met de participatief-democratische elementen (inclusief vrijheid en autonomie) dat het hedendaagse socialisme opgebouwd is, en ook verder versterkt kan worden.

Een ideologische stem in een gemediatiseerde samenleving?

Zoals elke ideologie is een socialistische ideologie afhankelijk van communicatie. Een ideologie is een representatie van een hedendaagse en van een toekomstige wereld die erop gericht is om anderen te overtuigen van haar zinvolheid. Ideologie steunt op de verleiding van subjecten om dit denkkader effectief te aanvaarden en zich eigen te maken. In het geval van een socialistische ideologie betekent dit het centraal stellen van een reeks basiswaarden – zoals gelijkheid, sociale rechtvaardigheid, solidariteit, emancipatie, het collectieve belang, democratie, participatie en vrijheid – en het gebruiken van deze basiswaarden om hedendaagse problematieken te begrijpen en verklaren, en om een toekomstige betere wereld te beschrijven en te creëren.

Als we naar Althussers (Frans marxistisch filosoof, nvdr) ideologiemodel teruggrijpen, zien we dat ideologie subjecten interpelleert: ideologie biedt hen erkenning en herkenning. Met andere woorden, ideologie reikt subjecten een positie in de wereld aan, die hen erkent en die voor deze subjecten herkenbaar is. Dit proces is niet vrij van machtsambities, omdat ideologie subjecten wil overtuigen van haar zinvolheid om de sociale realiteit begrijpelijk te maken, en zich tegelijk keert tegen de waarheidsclaims van andere ideologische projecten.

Ideologieën staan nooit alleen, maar voeren een discursieve strijd tegen elkaar om hun kaders hegemonisch te maken. Het klassieke voorbeeld is de strijd van een socialistische ideologie tegen een (neo)liberale ideologie. Beide ideologieën gebruiken dezelfde concepten zoals vrijheid en gelijkheid, maar dichten deze concepten een andere betekenis toe en plaatsen ze in een andere onderlinge verhouding. De ideologische strijd gaat er dan om welk begrip als sociale horizon in een samenleving gebruikt zal worden: denken we in een samenleving vanuit vrijheid en individualiteit en brengen we vervolgens gelijkheid binnen in dit model, of denken we vanuit gelijkheid, rechtvaardigheid, solidariteit en het collectief belang, en krijgt vrijheid vervolgens vanuit dit kader haar betekenis.

Communicatie speelt in dit hele proces een sleutelrol, omdat het toelaat een band tussen ideologie en subjecten te smeden. Zonder communicatie kan ideologie zichzelf niet ontplooien in een sociaal veld, en kan het niet interpelleren, overtuigen, verleiden, hegemoniseren, … Communicatie levert ook de mogelijkheden om een ideologische confrontatie met een andere ideologie aan te gaan. De manier waarop communicatie is georganiseerd, levert ook de plaatsen (of strijdvelden) waar ideologie zich kan ontplooien.

Hierbij moeten we twee dingen goed in de gaten houden. Ten eerste zijn er vele plaatsen waar communicatie zich kan ontplooien, en zijn er vele communicatiemiddelen die als drager voor ideologie kunnen dienen. We staren ons vaak blind op massamedia als de plaatsen bij uitstek om ideologie te laten circuleren, maar vergeten daarbij dat communicatie overal aanwezig is. Ook de gesprekken in een straat, in een sportclub, in een restaurant, op het werk zijn ideologisch geladen. Ook in scholen, kerken, tempels, moskeeën, rechtbanken, … wordt ideologie gecommuniceerd. We hebben weliswaar het web uitgeroepen tot nieuw democratisch communicatiemedium, als gefetisjeerd tegengewicht voor de massamedia, maar vergeten daarbij de vele andere georganiseerde vormen van communicatie, zoals community media, sociale bewegingsmedia, academische media, maar ook reclame en professioneel gespecialiseerde media zoals vaktijdschriften.

Wat ook niet vergeten mag worden is dat deze verschillende media niet buiten ideologie geplaatst kunnen worden. Alle oorden van communicatie hebben hun eigen ideologische logica’s, hun eigen manieren van handelen, hun eigen waardensystemen. Weliswaar verschillen deze ideologieën enigszins van wat we vaak klassieke politieke ideologieën noemen, maar tegelijk zijn de achterliggende mechanismen wel dezelfde. Om een voorbeeld te geven: journalistiek is ook een ideologisch project, dat welbepaalde waarden voorop stelt, en een welbepaalde wereldvisie (en waarheidsvisie) hanteert.

Ten tweede zijn deze oorden van communicatie op hun beurt ook doordrongen van de politieke ideologieën. Soms is dit expliciet, zoals bij (een deel van) de Belgische kranten die zichzelf politiek-ideologisch positioneren (echter zonder zich exclusief aan een specifieke politieke partij te binden). In andere gevallen is dit veel minder expliciet, bijvoorbeeld in de gevallen waar mediaorganisaties ver meegaan in een kapitalistisch (neo)liberaal ideologisch project, of een oriëntalistische visie voor etnisch-culturele minderheden (en voor de hele Arabische wereld) blijven hanteren.

De hedendaagse mediaconstellatie laat niet toe dat een specifieke ideologie een totale en alles verdrukkende dominantie in de mediasfeer verwerft, maar tegelijk maakt de dominante (neo)liberale orde, die een hele samenleving (en dus ook de mediasfeer) nog steeds in haar greep heeft, de ontplooiing van een socialistische ideologie er niet eenvoudiger op. Ook de manier waarop journalistiek (in de ruime zin) bedreven wordt, met een te exclusieve focus op het persoonlijke, anekdotische, conflictueuze, vlugge en vermakelijke, die ten koste gaat van het individuele, structurele, gemeenschappelijke, getemporiseerde en reflectieve, maakt het niet eenvoudig voor politieke ideologieën.

Maar ook de manier waarop het politieke veld en de hedendaagse politieke cultuur functioneert, draagt bij tot deze problematiek. Een duidelijke ideologische positionering wordt vaak verdrongen door een te exclusieve klemtoon op politieke marketing, op electorale successen, op de pragmatiek van het beleid, op tactische politieke manoeuvres en op partijbelang. Ook hier is een terugkeer naar een socialistische ideologie, als grond voor politiek handelen en als ethisch kader, meer dan noodzakelijk. Tegelijk heeft het socialistische project ook alle mogelijkheden binnen handbereik om een democratisch vernieuwingsproject te ontplooien dat participatie hoog in het vaandel draagt en dat teruggrijpt op anarchistische grondbeginselen en het werk van de New Left theoretici om de crisis van de representatieve democratie te verhelpen (of tenminste te verzachten).

Wat te zeggen?

Deze op elkaar aansluitende problematieken doen de vraag rijzen naar welke communicatiestrategieën een socialistisch ideologisch project kan hanteren. Het is duidelijk dat, gezien de dominantie van de (neo)liberale logica in de gehele Belgische (en Europese) samenleving, een socialistisch ideologisch project zich niet in de meeste comfortabele positie bevindt. Het socialisme is een oppositiedenken geworden, dat zich niet kan wentelen in de luxe van de hegemonische positie. Bovendien hebben recente herdefiniëringen van het socialisme, geïnspireerd door het Britse Derde Weg – denken, alleen maar de (neo)liberale logica versterkt en het socialistische project (nog) meer diffuus gemaakt.

Vanuit een communicatiestrategische logica is een omgekeerde beweging meer dan noodzakelijk. Een ideologie leeft van duidelijkheid en eenvoud. De (communicatieve) kracht van een ideologie is haar rudimentair denkkader dat haar toelaat zin te geven aan onze sociale realiteit. Daarom is de terugkeer naar de betekenaars, die de historische basis van het socialisme hebben geleverd, zo belangrijk. Gelijkheid, sociale rechtvaardigheid, solidariteit, emancipatie, het collectieve belang, en bij uitbreiding democratie, participatie en vrijheid zijn betekenaars die het socialistische verhaal haar structuur geeft, en die in alle communicatie aanwezig dienen te zijn. Het zijn spijtig genoeg woorden die te veel in onbruik zijn geraakt, die te weinig worden gebruikt door socialistische politici, en die te weinig in massamediale contexten terug te vinden zijn.

Het opnieuw naar voor schuiven van deze zo belangrijke concepten, de knooppunten van het socialistische discours, vraagt tegelijk een veel meer uitgewerkte ideologische visie, die toelaat om concrete politieke standpunten in een socialistische ideologie te gronden, zodat de basisconcepten steeds herhaald worden, en zodat de concrete standpunten van socialistische en sociaaldemocratische partijen hun betekenis krijgen vanuit deze basisconcepten. Het vanzelfsprekende moet worden gezegd, het moet eenvoudig en duidelijk gezegd worden en het moet consequent herhaald worden.

Een dergelijke communicatiestrategie zal permanente negotiatie, synchronisatie en creativiteit vergen, omdat in elke communicatie de herhaling van hetzelfde (de basisconcepten) gecombineerd zal moeten worden met steeds veranderende vormen, steeds andere metaforen, en steeds andere stemmen. Ideologische communicatie steunt op herhaling en vanzelfsprekendheid, maar vergt tegelijk een vorm die zich aanpast aan nieuwe situaties.

Een van de belangrijkste communicatieve valstrikken, waarin Belgische sociaaldemocratische partijen zich hebben verloren, is de klemtoon op beleid. Het is een oud gevolg van de sociaaldemocratische keuze voor de parlementaire democratie, maar het heeft veel van de ideologische scherpte verloren doen gaan. Een mooi voorbeeld hiervan is het (overigens zeer gewaardeerde) boek Rood zonder Roest dat door Carl Devos en Rudi Vander Vennet in 2009 werd samengesteld. Deze publicatie had de uitdrukkelijke doelstelling om “denkwerk, geen bestuurdersretoriek” (p. 7) te leveren, maar bevat tegelijk vooral discussies over hoe verschillende beleidsdomeinen ontwikkeld moeten worden. Aan degelijke beleidsplannen is er geen tekort (zoals Rood zonder Roest ook duidelijk maakt), en ik wil het belang van beleid als concretisering van een ideologische project zeker niet onderschatten. Maar de zo belangrijke ideologische inbedding en retoriek, de warmmakende verontwaardiging, die aan het socialistische project haar diepere zin geeft, is daardoor nog verder op de achtergrond geschoven.

Achter deze sterke klemtoon op beleid gaat een ander probleem schuil, en dat is het privilegiëren van de rationaliteit. Het hedendaagse socialisme zit diep ingemetseld in een Cartesiaanse logica, die in de rationaliteit van het beleid de ultieme politieke expressie ziet. Maar wat is er mis met het gevoel van onrechtvaardigheid en verontwaardiging, met de ruwe emotie die ons raakt en drijft als iemand ongelijk wordt behandeld, of politiek machteloos wordt gemaakt? Zijn deze emoties dan niet de start van het socialistische project? Zijn ze te primitief en gevaarlijk? In de politiek-intellectuele wereld is de huiver voor de emotie nog erg groot, terwijl haar ideologische kracht nauwelijks onderschat kan worden. Wat is er mis om te spreken over hoe wantoestanden ons raken, over hoe wraakroepend een onrechtvaardige behandeling van een medemens kan zijn, over hoe de armoede die ons omringt mensonterend is (wat de huidskleur van hen die hierdoor getroffen worden, ook moge zijn)?

Vaak wordt het spreken over emotie verward met het emotionele spreken, en afgedaan als populisme. Er is echter niets populistisch aan ideologische eenvoud, gegrond in een rationeel discours en gevoed door een authentieke emotie. Populisme, toch zoals ik het bekijk, steunt op een wij-zij-tegenstelling die verticaal is. In een populistisch discours is er een maatschappelijke groep (de elite) die boven een andere groep (het volk) staat, en wordt opgeroepen om een nieuwe elite te steunen die tot het volk behoort, en die de oude elite zal vervangen. Het Vlaams Blok/Belang is (was) een meester in deze logica.  Maar ideologische duidelijkheid en eenvoud, op basis van een reeks specifieke waarden, heeft met deze populistische logica niets te maken. Het communiceren van op zich eenvoudige basiswaarden, en het consequent gronden van complexe standpunten in deze basiswaarden, is niet populistisch maar ideologisch.

De keuze voor het uitdragen van deze ideologische basiswaarden laat ook toe om een sterkere eenheid te vormen tussen de verschillende linkse partijen. Het verhaal van progressieve eenheid, of frontvorming om een vervelende militaire metafoor te gebruiken, is oud, en het aantal mislukte pogingen valt nauwelijks nog te overzien. Meestal wordt de weg naar deze progressieve eenheid gezien vanuit een institutionele logica, waarbij gedacht wordt in termen van kartels of gezamenlijke lijsten. Door te vertrekken vanuit een ideologische logica wordt een discursieve progressieve eenheid mogelijk, die helemaal niet afhankelijk is van een institutionele onderbouwing.

Een sterker socialisme zal niet gerealiseerd worden vanuit een enkele politieke partij, maar vraagt een brede ondersteuning vanuit meerdere politieke partijen en sociale bewegingen. Het erkennen van het belang van de socialistische basisconcepten is één van de weinige dingen die deze verschillende partijen en bewegingen bindt, en een gemeenschappelijke communicatieve klemtoon op deze basiswaarden is wel degelijk mogelijk, zelfs al worden deze waarden in de politieke praktijk soms (deels) verschillend ingevuld. Als er al iets van de andersglobaliseringsbeweging geleerd kan worden, dan is het wel de articulatie van verschillende bewegingen rond een reeks basisconcepten (zoals globalisering). Eenzelfde verenigende logica kan ook gebruikt worden door linkse politieke partijen en bewegingen.

Tegelijk kan dit linkse discursieve netwerk niet oneindig uitdeinen. Eén van de grote bedreigingen van het linkse project is de centripetale kracht die momenteel van rechts, en vooral van het rechtse nationalisme, uitgaat. De nationalistische logica, zeker nu die zo sterk ingebed is in een rechts-conservatief bastion, is in mijn ogen moeilijk verzoenbaar met de basiswaarden van rechtvaardigheid, solidariteit en emancipatie, ondanks het feit dat rechts-nationalistische partijen deze betekenaars (natuurlijk) ook gebruiken. Net zoals het meegaan van sociaaldemocratische partijen in het (neo)liberale project uiteindelijk vooral het (neo)liberale project gediend heeft, zal ook het meegaan in het nationalisme (en de creatie van een Vlaamse socialisme) alleen maar het nationalisme dienen.

Bovendien mag, vanuit een historisch oogpunt, de internationalistische dimensie van het socialistische project niet vergeten worden. Een van de grote zwakheden van het oude Marxistische project was dat het grenzen stelde aan rechtvaardigheid, emancipatie en solidariteit, zowel in territoriale en etnisch-culturele betekenis (door de koloniale problematiek te negeren) als in termen van identiteitspolitiek (door bijvoorbeeld de genderproblematiek als ondergeschikt aan de klassenproblematiek te zien). Het is een fout die niet meer herhaald mag worden: grenzen mogen rechtvaardigheid, emancipatie en solidariteit niet meer in de weg staan.

Een korte conclusie

Een terugkerende verhaallijn in de status questionis van het socialisme steunt op de moeilijke en complexe situatie waarin het hedendaagse socialisme zich bevindt. Gezien de lange geschiedenis van de soms erg gewelddadige onderdrukking van het socialistische activisme komen dergelijke analyses altijd wat bevreemdend over. In heel Europa hebben socialistische en sociaaldemocratische partijen en bewegingen standgehouden, en er is doorheen de voorbije decennia een groots politiek werkinstrument opgebouwd. Tegelijk is er een zekere doelloosheid in deze partijen geslopen, en heerst er een veel te doodse stilte over de socialistische ideologie.

Deze tekst is niet zozeer een pleidooi tot ideologische herbronning, maar veel meer een pleidooi tot ideologisch spreken. Het vraagt misschien enige reflectie om de socialistische ideologische basiswaarden van hun laag stof te ontdoen. Bovendien is een extra infuus vanuit de anarchistische theorie nodig, omdat daar (cruciale invullingen van) de basiswaarden van vrijheid, autonomie en participatie gevonden worden die een gedegen tegengewicht kunnen vormen voor de (neo)liberale varianten van het egocentrische vrijheidsdenken en de gecelebreerde individuele relatie tussen burger en staat.

Maar vooral: het is levensnoodzakelijk om het vanzelfsprekende uit te spreken. In een periode waarin natie, volk en religie de wereld lijken te domineren is de liefde voor de mensheid, zo intens aanwezig in Marx’ oeuvre, het beschermen van de zwakkeren in de samenleving en het bestrijden van onrecht dringend aan expliciete opwaardering toe.

Nico Carpentier
Senior Lecturer Loughborough University; Hoofddocent Vrije Universiteit Brussel

Deze bijdrage verscheen ook in het oktobernummer van Samenleving en politiek

Bronnen

Arendt Hannah, Over Revolutie, Amsterdam/Antwerpen, Atlas, 2004.
De Cleen Benjamin, Carpentier Nico (2010), Contesting the populist claim on ‘the people’ through popular culture: the 0110 concerts versus the Vlaams Belang, Social Semiotics, 2(2): pp. 175-196.
Devos Carl, Vander Vennet Rudi. Rood zonder Roest. Een sociaaldemocratie voor de 21ste eeuw, Leuven, Van Halewyck, 2009.
Graeber David, Fragments of an anarchist anthropology, Chicago, Prickly Paradigm Press, 2004.
Jennings J., ‘Anarchism’, in R. Eatwell and A. Wright (red.), Contemporary political ideologies. London, New York: Pinter, pp. 131-151, 1999.
Laclau Ernesto, Mouffe Chantal, Hegemony and socialist strategy: towards a radical democratic politics, London, Verso, 1985.
May Todd, The Political Philosophy of Poststructuralist Anarchism, University Park, PA, Pennsylvania State University Press, 1994.
Mouffe Chantal, The return of the political, London, Verso, 1997.
Pateman Carol, Participation and Democratic Theory, Cambridge University Press, New York, 1970.
Sassoon Donald, One Hundred Years of Socialism: the west European left in the twentieth century, London, Fontana Press, 1997.
Wood Ellen Meiksins, The retreat from class: the new ’true’ socialism, London, Verso, 1986.