Ga naar de inhoud

Financialisatie, precariteit en reactionair autoritarisme

Door de toenemende mondiale concurrentie heeft de bestaansonzekerheid (precariteit) die door de financialisering wordt voortgebracht overal ter wereld de basis gelegd voor reactionair autoritarisme. Hieronder een fragment uit Max Haiven’s boek uit 2014 Cultures of Financialization: Fictitious Capital in Popular Culture and Everyday Life, uitgebracht door Palgrave Macmillan. Het boek stelt dat financialisatie niet alleen de  macht en autoriteit vergroot van speculatief kapitaal over de wereldeconomie, maar ook de manier waarop die weerspiegeld wordt in de politiek, sociale instellingen en het rijk van culturele betekenis.

16 min leestijd

(Max Haiven, bron: Roarmag  vertaling globalinfo.nl)

Dit gedeelte staat aan het einde van een hoofdstuk over hoe de financialisering van de wereld zowel aansturend is als afhankelijk is van de toenemende precarisering van werknemers. We worden daardoor mondiaal in concurrentie met elkaar gezet en het besmet ook ons besef van waarde en succes. Haiven betoogt dat deze situatie leidt tot een neiging tot reactionair autoritarisme gebaseerd op een “vergeten” en een afkeer van onze gedeelde menselijke toestand van onzekerheid. Hij sluit af met ons te vragen andere modellen te overwegen om na te denken over schuld en onzekerheid die radicale onderlinge afhankelijkheid benadrukt.

Het wordt gevolgd door een korte toelichting van de auteur op het stuk vier jaar nadat het in 2013 voor het eerst was geschreven.

—————————–

(Noot van de vertaler: Het is een nogal taai en filosofisch stuk, met wat ingewikkelde termen. precariteit = (bestaans)onzekerheid; het feit dat we voortdurend niet meer zeker kunnen zijn over inkomen,  huisvesting, zorg, et cetera.Angst en Walging: Fear and Loathing, een term die populair gemaakt is door de ‘gonzo journalist’ Hunter S. Thompson, die twee boeken schreef met een titel die begint met de term (Fear and Loathing in Las Vegas en Fear and Loathing on the Campaign Trail).
Financialisatie/financialisering: het toenemen van de invloed van financiële markten, financiële instellingen en financiële elites op economische beleid en economische resultaten. (wikipedia )
Ontologisch: volgens de ‘zijnsleer’ (theorie van wat echt bestaat, zie wikipedia voor meer.
Austerity is vertaald als ‘soberheidsbeleid’, wat eigenlijk niet bestaat in het Nederlands maar duidt op een beleid van voortdurend en bewust afknijpen van publieke voorzieningen en sociale zaken).

—————————

 

Precaire angst en walging

Vandaag is precariteit de norm, niet de uitzondering. Onze huidige precaire toestand, die gedomineerd wordt door markt en financiële krachten, en zich manifesteert als een gewelddadige vorm van hyper-neoliberale soberheid (die steeds meer en diepere onzekerheid op economisch gebied veroorzaakt) is slechts een bijzonder schadelijke ontwikkeling van een onderliggende ontologische toestand. Het is erger dan veel van dergelijke manifestaties, juist omdat het zo succesvol is in het privatiseren van onzekerheid door de logica van individualisme en competitie.

We zijn onszelf de schuld gaan geven voor onze bestaansonzekerheid, in plaats van het systeem. Dat komt gedeeltelijk omdat, in tegenstelling tot sommige rigide op kastes gebaseerde systemen of een slavernijmaatschappij, de meesten van ons juridisch en technisch vrij zijn om te ontsnappen aan die precariteit (hoewel dat, ironisch genoeg, zou gebeuren door precariteit te verwelkomen en al onze vermogens, talenten en middelen in te zetten om onszelf te verheffen naar de befaamde welvaart). Het is een systeem dat werkt door te beloven dat we, ieder van ons, alleen, aan onze existentiële toestand van onzekerheid kunnen ontsnappen door rijk te worden, door gehoor te geven aan de axiomatische voorschriften van het systeem en onze rol daarin te spelen.

Het constante spervuur van beelden van de levensstijl van de rijken en beroemden, van beroemdheden en van anderen die het ‘hebben gemaakt’ is er niet (zoals in een vroeger tijdperk) om ons de juiste sociale orde voor te spiegelen en de natuurlijke superioriteit te tonen van bepaalde soorten mensen. Integendeel, deze alomtegenwoordige droombeelden beloven elk van ons een leven zonder onzekerheid of, nauwkeuriger gezegd (als we nadenken over de filmische afbeeldingen van de roofdieren van Wall Street), een leven waarin precariteit wordt beheerst en benut.

Dit helpt de virulente minachting te verklaren die voortdurend toeneemt jegens armen, vluchtelingen of bevolkingsgroepen (bijna altijd geracialiseerde) die als ‘in gevaar’ worden beschouwd. Voor zover het ons lukt om ons te onttrekken uit de totale liquidatie van onze levens door een leven op te bouwen van financiële welvaart, worden we gedwongen om onszelf af te sluiten van wat Judith Butler, voortbordurend op het werk van Emmanuel Levinas, noemt het “gezicht” van de ander: het empathische beeld van existentieel lijden. In feite heeft, in de mate dat deelname aan financialisering ons het privilege heeft verschaft dat we onze inherent gedeelde precariteit konden vergeten, en gaan we walgen van het gezicht van precariteit, en van de manier waarop het ons terugroept naar een precair lichaam van een medemens.

 

De kleur van risico

Dientengevolge moeten we niet verwachten dat de welhaast universele acceptatie van de vrije markt zal leiden tot enige vorm van vrede of cosmopolitanisme in de wereld, zoals neoliberale denkers zoals Friedrich Hayek of Francis Fukayama geloofden. Evenmin mogen we aannemen dat het tijdperk van de gefinancialiseerde soberheid onvermijdelijk is. In de mate dat we steeds onzekerder worden, stoken we een existentiële woede op, een zelfhaat die gemakkelijk afgewenteld kan worden  op toepasselijke anderen.

Ironisch genoeg wordt de opgekropte woede niet makkelijk afgewenteld op de ontwerpers van het financiële kapitalisme en degenen die ervan profiteren, maar keert die zich tegen de meer precairen, de meer verachten: zij die ons herinneren aan de gedeelde onzekere toestand van wat Marx onze ‘soortelijk bestaan’ noemde, onze gedeelde onzekere toestand als veronderstelde coöperatieve dieren die van elkaar afhankelijk zijn voor vreugde en overleving. Hoewel dit al dan niet kan worden gemanifesteerd in de vorm van nieuwe nationalismen, zal het zich manifesteren in de vorm van haat jegens daklozen, vluchtelingen, ontvangers van staatssteun en anderen.

Het is van vitaal belang op te merken dat dit precaire vitriool in Noord-Amerika en Europa en elders in andere vormen, niet kan worden gescheiden van de geschiedenis van ras en racisme. Oudere vormen van raciale slavernij, apartheid en segregatie hadden dezelfde functie, en lieten op dezelfde manier degenen die zich ‘wit’ beschouwden zich een positie innemen van superioriteit binnen de mensheid die zowel een uitsluiting betekende van gedeelde precariteit en de materiële rijkdom en veiligheid van de witten vergrootte ten kosten van de uitgebuite en verarmde niet-blanken (op verschillende manieren, in verschillende tijden en plaatsen).

Inderdaad, eerdere periodes van kapitalisme mobiliseerden witheid (whiteness )expliciet en diens werkelijke en veronderstelde voordelen ten opzichte van onzekerheid om arbeiders te kunnen verdelen volgens huidskleur. Dit werd gestimuleerd door de existentiële onzekerheid van niet-blanken die, als tweederangs burgers, slaven, arbeidsmigranten of eeuwige”buitenstaanders” niet voorzien waren van dezelfde persoonlijke veiligheid of zekerheid (noch de jure noch de facto).

De huidige heersende veronderstelling is dat we een ‘postraciaal’ moment zijn ingegaan, dat racisme nog slechts een marginaal anachronisme is, en dat geracialiseerde mensen geen systemische barrières hebben om een niet-precair leven te leiden zoals “alle anderen” – met andere woorden, ze zijn net zo vrij om de markt te betreden als iedereen, en de markt “ziet” geen ras. Het tegenovergestelde is het geval: racisme en raciale ongelijkheid jegens niet-blanken blijven bestaan, en in sommige opzichten zullen ze zelfs verergerd zijn dankzij de mechanismes van gefinancialiseerde markt die ook functioneert om die ongelijkheden functioneel onzichtbaar te maken.

Inzetten op wrok

Op een ander niveau kunnen we speculeren dat onzekerheid, zowel in beeld als in concept, al geracialiseerd is, dat ons begrip van wat het betekent om precair te zijn, en de negatieve associaties die aan deze term kleven, al gecodeerd zijn als niet-wit en een erfenis en een huidige toestand oproepen van geracialiseerde beelden van vernedering, armoede, onderdanigheid en lethargie. We kunnen ons inderdaad afvragen in welke mate politieke systemen in het Westen hun legitimiteit baseren op de onzichtbare duisternis van onzekerheid. De politiek doelmatige verwijzing naar de verdwijning van de “hardwerkende Amerikanen” en “de middenklasse” (die beide verondersteld worden wit te zijn) in een donker moerasdamp van economische depressie, is onlosmakelijk verbonden met de veelgebruikte beeldvorming van getto’s en geracialiseerde ondergeschikte arbeiders.

Laten we het voorlopig laten bij de constatering dat we deze ontwikkelingen zeker kunnen zien ontplooid worden in de grotendeels witte ‘backlash movements’ (reactie-bewegingen) die opgedoken zijn om de eisen tegen te gaan van niet-witte mensen of groepen op het gebied van sociale en economische rechtvaardigheid. Van anti-islamitische organisaties in West-Europa tot anti-zwarte “whitelash” in de Verenigde Staten (van de Detroit Riots tot Rodney King tot Trayvon Martin), tot de anti – Inheemse beerput in mijn thuisland Canada, deze schijnbaar spontane ‘sociale bewegingen’ richten zich niet alleen op de politiek van onwetendheid en angst, maar ook op de sociaal-economische omstandigheden van onzekerheid, op het waargenomen falen van de staat om zijn beloftes gestand te doen om precariteit voor witte mensen te voorkomen, allemaal verbonden met een geschiedenis die precariteit neerzet volgens de assen van ras en racialisatie.

Deze diepere existentiële en ontologische crisis en woede wordt vergezeld door een andere: de crisis van de middenklasse. Die professionele of semiprofessionele werknemers die geleerd hebben om middenklasse inkomens te verwachten en baanzekerheid, ontdekken nu in snel tempo dat ze inwisselbaar zijn binnen een eindeloze pool van precaire werkers, en leiden hogelijk verschuldde  precaire levens met weinig hoop op verlossing. In de komende jaren zullen de toenemend fascistische politieke machten aan invloed winnen door het aanbieden van loze beloftes om de middenklasse te doen herrijzen en een einde te maken aan hun precariteit, met behulp van neokoloniale geopolitieke avonturen of door het creëren of behouden van lokale onderklassen van hyper-precaire migranten of ondergeschikte arbeiders.

De cultus van risicobeheersing

Hoe zou een beleid eruit zien dat niet zou beloven om een einde te maken aan precariteit, maar dat te omarmen, niet als een onontkoombare economische “realiteit” (wat is wat het huidige systeem van financiële soberheid belooft) maar als een sociaal-ontologische sine qua non?

Het antwoord daarop moet nog worden gegeven. Maar ironisch genoeg kan er een antwoord komen uit het gefinancialiseerde paradigma dat onzekerheid heeft gedreven naar een nieuw niveau van algemeenheid en scherpte. Het speculatieve ethos dat de financialisering bezielt, is er een die intieme en onherleidbaar verwant is aan de ontologische realiteit van onzekerheid. “Risico” en “risicobeheer” zijn, onder al hun hun versluieringen van kwantitatieve en wetenschappelijke kracht, mythologische constructies voor het omgaan met, navigeren door en manipuleren van het culturele weefsel van precariteit. Investeringen zijn, in zekere zin, pogingen om precair leven te verheffen tot  meer voordelige uitkomsten.

Financiën, als een breed werkterrein, is een mechanisme waarmee individuen en de samenleving in het algemeen gewicht proberen te winnen boven de onzekerheid en onvoorspelbaarheid van de toekomst. Het is een bijzonder pervers mechanisme, waarvan de logica en werkwijzen ofwel buiten zicht gehouden worden, ofwel zo ingewikkeld, snel en uitgebreid zijn dat ze niet begrepen worden. Zelfs niet door hun hoofdrolspelers en agenten van hedgefondsen en investeringsbanken.

Toch reproduceert financiën zichzelf door  het cultiveren en mobiliseren van de energieën, creativiteit en hoop van bijna iedereen die proberen om hun precariteit te verminderen, Financiën verenigt al deze individuele en institutionele acties in een systeem dat, tragisch genoeg, alleen maar alsmaar grotere onzekerheid teweegbrengt.

Vruchtbare schulden?

Het lichtje aan het eind van de tunnel is misschien dit: wat de financialisering onthult, is de inherente toekomst van precariteit. Het woord zelf is afgeleid van de Latijnse prex of gebed, met sterke connotaties van smeken of vragen: verlangen naar toekomstige resultaten, overgeven aan de gratie van het lot of goddelijke voorziening. Wat ons gefinancialiseerde moment zou kunnen tonen, is dat onze gedeelde onzekerheid, die de voorwaarde is voor zowel rampzalig autoritarisme (inclusief het ongeorganiseerde en diffuse totalitarisme van het financiële kapitaal zelf) als voor solidariteit, niet alleen voortkomt uit onze gedeelde materiële en ontologische omstandigheden; het is ook een horizon van gedeelde toekomst. Dat wil zeggen, precariteit herbergt versleuteld in zich een gemeenschappelijke verhouding met de toekomst.

In die zin heeft een opkomende anti-schuld beweging in de Verenigde Staten en elders een groot potentieel. Zoals Richard Dienst, David Graeber en Andrew Ross allen bevestigen, kan het beleid van schulden, als die een radicale uitdaging voor imperium van financialisering willen zijn, niet eenvoudig een eis zijn voor een of andere libertaire fantasie van volledige individuele vrijheid. Integendeel, ze moet een breder, en ruimer concept omarmen van de ontologische rijkdom van de sociale banden die het leven mogelijk maken, die ons allemaal op een precaire manier afhankelijk maken van elkaar. In die zin moedigen ze ons, elk op hun eigen manier, aan om een uitgebreider begrip van (niet-monetaire) schuld te zien die verder gaat dan middelen voor het maken en bouwen van gemeenschappelijke toekomst door de verstrengeling van onze sociale relaties.

Evenzo benadrukt Angela Mitropoulos hoe belangrijk het is om verder te gaan dan de beperkte concepten van financiële schuld en “schuldaflossing”, die het ideaal ophemelen van het geïndividualiseerde (witte, mannelijke) zelf, het gewaardeerde contractuele personage als kern van de Westerse politieke en economische filosofie en wetstelsels. Ze merkt op dat achter de huidige schuldpolitiek de niet erkende schulden schuilen die horen bij de werelden van sociale reproductie en affectieve arbeid waarop we allemaal vertrouwen, die tegenwoordig steeds meer worden gecommodificeerd in de zogenaamde dienstensector. Inderdaad, de groei van precaire, gefeminiseerde, op dienstverlening gebaseerde arbeid van de afgelopen decennia kan niet los worden gezien van de opkomst van schulden als middel om werknemers te disciplineren en hun meerwaarde te onttrekken. Afgezien van de holle belofte van een ideale staat van bevrijding van alle verplichtingen, zouden radicale mogelijkheden kunnen voortkomen uit de bevestiging en erkenning van gedeelde onderlinge afhankelijkheid, van de gedeelde behoefte aan wat vandaag verkeerd wordt beschouwd als ‘dienst’. Zoals zij het stelt:

De vraag is volgens mij niet of onze schulden kunnen worden gewist, maar wat de schuldenlast is, hoe schuld worden gedefinieerd, of het de vorm aanneemt van een financiële verplichting of een andere overweging van relationele interdependentie, van de vormen van het leven die de routinematige verplichting van schulden laat bloeien of die het verdoezelt achter voorstellen van een schijnbaar natuurlijkere orde van individualisering, afhankelijkheid en verplichting.

 

Voorbij de koloniale band?

Glen Coulthard articuleert een radicale inheemse re-visie van verplichtingen die veel verder gaat dan de westerse filosofische canon:

Beschouw het volgende voorbeeld van mijn mensen, de Dene Naties van wat nu de Northwest Territories, Canada is. In het Yellowknives Dene (of Weledeh) dialect van Dogrib wordt land (of dè) in relationele termen vertaald als dat wat niet alleen het land (hier begrepen in materiële zin) omvat, maar ook mensen en dieren, rotsen en bomen, meren en rivieren, enzovoort. In dit licht bezien, maken we evenveel deel uit van het land als elk ander element. Bovendien zijn menselijke wezens binnen dit systeem van relaties niet het enige onderdeel dat wordt verondersteld om geest of keuzevrijheid te belichamen. Ethisch gezien betekende dit dat mensen bepaalde verplichtingen aan het land, de dieren, de planten en de meren op dezelfde manier hielden als dat we verplichtingen tegenover andere mensen hebben. En als deze verplichtingen werden nagekomen, dan zouden het land, de dieren, de planten en de meren wederkerig zijn en voldoen aan hun verplichtingen jegens de mens, waardoor het voortbestaan en het welzijn van de hele tijd wordt gewaarborgd.

Coulthard’s verwoording van een breder veld van aan de aarde gebonden verplichtingen, wederkerigheid en zorg toont de radicale mogelijkheden die zouden kunnen ontstaan uit een heroverweging van de schuldverplichtingen en de voorwaarden voor gedeelde precariteit, als we bereid zouden zijn om hun betekenissen opnieuw voor te stellen voorbij de lege beloftes van zekerheid die aangeboden worden door kapitaal en staat.

———————–

(Commentaar op eigen publicatie)

Sinds de publicatie van Cultures of Financialisation werd ik tot mijn spijt bevestigd in mijn vermoeden dat financialisering zou leiden tot revanchistisch autoritarisme. Maar als ik het onderwerp van dit fragment opnieuw zou benaderen, zou ik meer zorg willen besteden aan het vinden van de oorsprong van de afkeer jegens precariteit binnen de specifieke geschiedenis van anti-zwart racisme. Ik zou dit willen benaderen door de oorsprong van financieringskapitaal in de trans-Atlantische slavenhandel en slaveneconomieën in Noord- en Zuid-Amerika meer expliciet te maken. Ik zou deze ontwikkeling volgen tot aan de huidige situatie waarin anti-zwart racisme en blanke suprematie, als de sjabloon en de operationele voorwaarde van alle vormen van modern racisme, zich keer op keer manifesteert in de machinaties van het financiële imperium, van de voortdurende neokoloniale plundering van Afrika tot aan de geracialiseerde dimensie van de subprime-leningcrisis die leidde tot de grootste diefstal van zwarte familie-bezit sinds de Wederopbouw (bedoeld wordt de Amerikaanse wederopbouw, na het einde van de burgeroorlog in 1865).

Als ik dit onderwerp opnieuw zou benaderen, zou ik ook meer centraal willen wijzen op de manieren waarop het kolonialisme van de eerste kolonisten (settlers) een samenwerkingsrelatie met het land vernietigt en marginaliseert, het meest gruwelijk door te streven naar de systematische eliminatie van autonome inheemse aanwezigheid en macht op het land. Ik zou proberen te begrijpen (zoals ik elders heb gedaan) hoe settler-kolonialisme altijd een gefinancialiseerd project is geweest, en hoe de financialisering, historisch en in het heden, mogelijk werd gemaakt door het settler-kolonialisme.

Ik denk dat we alleen met deze gedachten kunnen proberen te begrijpen hoe financialisering niet alleen heeft geleid tot nieuwe vormen van autoritarisme die aan (witte mensen) verlichting voorspiegelen van de onzekerheid die financialisering heeft veroorzaakt, maar die fundamenteel zijn gebaseerd op de versnelling en intensivering van witte suprematie en settler-kolonialisme.

Ten slotte, als ik dit hoofdstuk opnieuw zou benaderen, zou ik mezelf weerhouden van een conclusie die zou kunnen lijken op een soort nieuwe universalistische omarming van gedeelde precariteit. Ik zou me bezig hebben gehouden met de manier waarop een dergelijk universalisme, hoewel  in een zekere abstracte zin eerbiedwaardig, kan werken om precies de voortdurende centraliteit van (anti-zwart) racisme en settler-kolonialisme uit te wissen. In plaats daarvan zou ik hebben benadrukt dat het overwinnen van gefinancialiseerde precariteit  en deze systemen van onderdrukking en uitbuiting niet alleen gebaseerd zal zijn op hoogstaande deugden, maar ook op betekenisvolle relaties van militante solidariteit en de collectieve uitvinding van nieuwe vormen van macht, nieuwe zorginstellingen en nieuwe kaders en praktijken van revolutionair denken en handelen.

————

Max Haiven is auteur, organiser en instructeur en assistent-professor aan het Nova Scotia College of Art and Design. Hij is auteur van drie boeken, waaronder Crises of Imagination, Crises of Power en Cultures of Financialization, en is mededirecteur van het Radical Imagination Project.