Ga naar de inhoud

Ecofascisme of ecodemocratie

Een politiek krimpprogramma. Het derde artikel van Serge Latouche over de noodzaak van een krimpeconomie

12 min leestijd
Placeholder image

Uit Le Monde Diplomatique, november 2005, vertaling Tijn van Beurden

Op 14 oktober liet het Amerikaanse nationaal oceanografisch en atmosferisch centrum weten dat september de warmste maand geweest was sinds men in 1880 begon met het wetenschappelijk registreren van temperaturen. Vijf dagen later waarschuwde de internationale wetenschappelijke raad: in de toekomst krijgen we op de wereld te maken met dodelijke natuurlijke rampen als gevolg van de versnelde opwarming. Uitstoot van broeikasgassen, luchtvervuiling, verbruik van niet-vernieuwbare grondstoffen en water…….
Hoe kunnen we aan krimp beginnen terwijl we wel sociale rechtvaardigheid willen garanderen, om te voorkomen dat de mensheid tot wanorde is veroordeeld?

Het idee van een autonome en spaarzame maatschappij wordt breed gesteund door aanhangers van verschillende stromingen: krimp, antiproductivisme, duurzame ontwikkeling. De door de Groenen gehanteerde leuze antiproductivisme komt overeen met de term krimp zoals die door de groeitegenstanders van Rocad (1) wordt gebruikt. Hetzelfde geldt voor de positie van Attac, die in een van haar publicaties pleit voor “afremming van de materiële groei, onder strikte sociale voorwaarden, als eerste etappe naar de krimp van alle vormen van verwoestende en roofzuchtige productie (2)”.

Herwaarderen, herstructureren, relocaliseren, redistribueren, verminderen, hergebruik, recyclage, dat zijn de onderling afhankelijke doelen. Bepaalde aanhangers van duurzame of alternatieve ontwikkeling hebben feitelijk dezelfde voorstellen als de aanhangers van krimp.
De maatregelen die al in 1975 werden aanbevolen door de Dag Hammarskjöld Stichting zijn hetzelfde als die van de verdedigers van de krimp: “Vleesconsumptie verminderen, olieconsumptie beperken, gebouwen economischer gebruiken, goederen produceren die duurzamer zijn, particuliere voertuigen afschaffen, etc. (3)”

Ze zijn het allemaal eens over de noodzaak van een sterke reductie van de ecologische voetafdruk, en onderschrijven allemaal wat John Stuart Mill in het midden van de 19e eeuw schreef: “Alle menselijke bezigheden die geen onredelijk verbruik veroorzaken van onvervangbare materialen of die het milieu niet op een onomkeerbare manier aantasten kunnen zich tot in het oneindige ontwikkelen. Bezigheden die door veel mensen als wenselijk en bevredigend worden beschouwd- opvoeding, kunst, godsdienst, fundamenteel onderzoek, sport en menselijke verhoudingen- kunnen dan opbloeien. (4).”

Wie is er eigenlijk tegen het beschermen van onze planeet, het behoud van het milieu, de conservatie van fauna en flora? Wie bepleit klimaatsontwrichting en vernietiging van de ozonlaag? Geen enkel verantwoordelijk politicus zou dat doen. Er zijn zelfs ondernemingsdirecteuren en andere leidinggevenden op sleutelposities die welwillend staan tegenover een radicale koersverandering om onze soort te redden van ecologische en sociale crisissen.

We moeten dus nauwkeuriger de tegenstanders herkennen van een politiek krimpprogramma. Ook moet duidelijk worden waar de obstakels voor de implementatie liggen en welke politieke vorm een “milieuvriendelijke” maatschappij zou moeten hebben.

I. Wie zijn de “volksvijanden”?

De tegenstander een gezicht geven kan problematisch zijn zoals bij transnationale ondernemingen. Zoals Susan George opmerkt, ” in een markt economie (…) draagt nu niemand meer de verantwoording voor essentiële zaken (5)” Big Brother is anoniem en de onderdrukking van het individu is vrijwilliger dan ooit door reclame-manipulatie die veel verraderlijker is dan propaganda. Hoe, in deze omstandigheden in politiek opzicht te wedijveren met die megamachine?

Het traditionele antwoord van bepaalde extreem linkse groepen: het “kapitalisme” is de oorzaak van alle impasses en onze machteloosheid. Is krimp wel mogelijk zonder uit dat systeem te stappen (6)? Bij de beantwoording van die vraag moeten we elk dogmatisme vermijden om te voorkomen dat we de echte obstakels niet zouden herkennen.

Het Wuppertal instituut heeft enkele modellen bedacht, waarbij een win-win situatie ontstaat voor natuur en het kapitaal. Bijvoorbeeld het “scenario Néga Watt (7)”, dat het energieverbruik tot 25% reduceert en in dezelfde behoeftes blijft voorzien. Belastingen, normen, bonussen, incentives, en slimme subsidies kunnen goed gedrag aantrekkelijk maken en dus belangrijke verspillingen vermijden. In Duitsland is bijvoorbeeld succesvol geëxperimenteerd met beloningen voor gebouwen voorzien van allerlei energie-efficiënte constructies. Voor een hele serie goederen (fotokopieermachines, koelkasten, auto’s, etc.) zou verhuur beter zijn dan eigendom, om zo een ongeremde productiecyclus te doorbreken en permanente recyclage te bevoordelen. Zou op die manier de groei van het grondstoffen verbruik worden voorkomen? Dat is helemaal niet zeker.

Een milieuvriendelijk kapitalisme is theoretisch denkbaar, maar praktisch gezien niet realistisch. Om de ecologische voetafdruk te verlagen zou een sterke regulering nodig zijn. Het door grote transnationale ondernemingen gedomineerde marktsysteem zal zich zeker niet spontaan tot een milieuvriendelijk kapitalisme ontwikkelen. De anonieme dividendmachines zullen alleen onder dwang afzien van roof. Zelfs de voorstanders van zelfregulering hebben niet de middelen om dit op te leggen aan de grote meerderheid van de free riders. Die zijn te geobsedeerd door de maximalisatie van de aandelenkoers op korte termijn. Als een instelling die reguleringsmacht gehad zou hebben (staat, volk, vakbond, ngo, Verenigde Naties, etc.) zou ze de regels van het sociale spel hebben kunnen wijzigen. Maatschappelijke herinrichting zou mogelijk zijn geworden.

We kunnen een zekere beperking van macht door macht voorstellen, zoals in de periode van de keynesiaans-fordistische, sociaal-democratische reguleringen. De klassestrijd lijkt (tijdelijk?) onderbroken. Het probleem is dat het kapitaal heeft gewonnen en al de verworvenheden heeft afgebroken. We hebben machteloos, onverschillig toegekeken tijdens de laatste dagen van de westerse arbeidersklasse. We ondergingen de vercommercialisering van de wereld. Zoals het kapitalisme alles wat collectief is, heeft vernietigd zal het ook de planeet verwoesten. De marktmaatschappij kent geen grenzen en berust op ongeremde macht.

Een krimp samenleving is dus niet mogelijk zonder dat we uit het kapitalisme stappen. Maar die eenvoudige formulering behelst een historische evolutie die allesbehalve eenvoudig is. Uitschakeling van kapitalisten, verbod op het bezit van productiemiddelen, afschaffing van loonsverhoudingen of van geld, zou met zich mee brengen dat de maatschappij in een chaos zou worden gestort door een schrikbewind dat niet genoeg zou hebben aan vernietiging van de denkbeeldige handelaar. Om te ontsnappen aan de groei-economie is het dus niet nodig om af te zien van alle zaken die de economie heeft ingelijfd (geld, markten, en zelfs salaris),ze moeten in een andere logica worden gevoegd.

II Wat te doen? Hervorming of revolutie?

Eenvoudige maatregelen, die gematigd aandoen, kunnen ons op weg helpen naar een krimp samenleving (8). Een reformistisch overgangsprogramma moet enkele kernpunten bevatten die stoelen op bovenstaande analyse. Bijvoorbeeld:

-een ecologische voetafdruk hervinden in overeenstemming met de draagkracht van onze planeet. Dat wil zeggen een materiële productie van de jaren 1960-1970.
-de kosten van transport internaliseren;
-het boeren (itt. Industriële) landbouw herstellen;
-de productie van wederkerige diensten stimuleren;
-de energieverspilling met een factor 4 verminderen;
-uitgaves voor reclame streng bestraffen;
-een moratorium op technische vernieuwing instellen, een serieuze balans opmaken, en een heroriëntatie van het wetenschappelijk en technisch onderzoek in dienst van de nieuwe doelstellingen.

Kern van dit programma is de internalisering van externe kosten. Dat wil zeggen de
kosten die de veroorzaker door de gemeenschap laat betalen. Omdat dit in beginsel overeenkomt met orthodoxe economische theorieën, kan op die manier al min of meer een krimp samenleving worden bereikt. Al die schade op milieu en sociaal gebied moet voor rekening komen van de ondernemingen die ze veroorzaken. De impact die de internalisering van kosten van transport, onderwijs, veiligheid, werkloosheid, etc. , op het functioneren van onze maatschappij zal hebben! Die reformistische maatregelen- waarvan de liberale econoom Arthur Cecil Pigou al in het begin van de 20e eeuw de beginselen heeft geformuleerd- zouden een echte revolutie in gang zetten.

Want de ondernemingen die de kapitalistische logica volgen zouden sterk worden ontmoedigd. We weten al, dat geen enkele verzekeringsmaatschappij risico’s wil verzekeren op nucleair en klimatologisch gebied en ook niet op het terrein van genetische manipulatie (GM). We kunnen ons de verlamming voorstellen die de verplichting tot dekking van gezondheidsrisico’s en sociale kosten (werkloosheid) met zich mee brengt. In het begin zullen talloze activiteiten die niet langer rendabel zijn het systeem blokkeren. Is dat ook niet een aanvullend bewijs van de noodzaak om het systeem te verlaten, terwijl het gelijktijdig een mogelijke overgang vormt naar een alternatieve samenleving?

Het politieke krimpprogramma is dus paradoxaal, want het invoeren van realistische en redelijke voorstellen heeft weinig kans om te worden aangenomen. De kans van slagen is nog kleiner door de totale tegenwerking die zal optreden bij het realiseren van een utopie: de opbouw van een alternatieve maatschappij. Dat betekent zeer gedetailleerde maatregelen, Marx weigerde die te maken. Nemen we de noodzakelijke ontmanteling van grote bedrijven. Onmiddellijk duiken een groot aantal vragen op: tot welke grootte? Gemeten naar de omzet of de personeelsomvang? Hoe rijmen grote technische systemen met kleine eenheden? Moeten bepaalde activiteiten meteen worden uitgesloten (9)?

Er zullen zich hoe dan ook veel en delicate overgangsproblemen voordoen.
Een groot omschakelingsprogramma zou autofabrieken kunnen veranderen in fabrieken waar energieopwekkende installaties worden gebouwd (10). Dankzij die installaties zijn in Duitsland nu al talrijke plaatsen netto producent van elektriciteit in plaats van consument.
Kortom het ligt niet aan oplossingen, maar de omstandigheden om ze toe te passen.

III Wereld dictatuur of Locale democratie?

Groei is nodig in consumptie democratieën, want zonder het uitzicht op massaconsumptie, zouden de ongelijkheden onverdraaglijk zijn (dat worden ze al door de crisis in de groei economie). De nivelleringstendens is het denkbeeldige fundament van de moderne maatschappij. De ongelijkheden worden maar tijdelijk aanvaard, want de goederen die de bevoorrechten gisteren hadden worden vandaag of morgen algemeen toegankelijk, wat betekent dat luxe voor iedereen bereikbaar wordt.

Daarom betwijfelen velen de capacitei van de zogenaamde democratische maatschappijen om de noodzakelijke maatregelen te nemen en zien geen andere oplossing dan autoritaire vormen van ecocratie: ecofascisme of ecototalitarisme. Bepaalde denkers uit de hogere lagen van het imperium dromen van het redden van het systeem (11). Als hun levenniveau bedreigd zou worden, zouden de massa’s van het Noorden bereid zijn om zich aan demagogen uit te leveren en hun vrijheid in te ruilen voor het behoud van het levensniveau. Ook als dat verergering van de planetaire onrechtvaardigheden zou betekenen en op termijn de liquidatie van een belangrijk deel van de soort (12).

De inzet van krimp is heel anders: de aantrekkelijkheid van de utopie, gecombineerd met de noodzaak tot verandering zal een bevrijding van de fantasie veroorzaken en verdienstelijk gedrag aanmoedigen om zo een redelijke oplossing te bereiken: de locale ecologische democratie.

Revitalisering van het locale vormt feitelijk een rustige en veel veiliger weg naar krimp dan de problematische universele democratie. De droom van een verenigde mensheid als voorwaarde voor een harmonieus functioneren van de planeet ontstaat door een reeks valse “goede” ideeën die door het westerse etnocentrisme zijn voortgebracht. De diversiteit van de culturen is ongetwijfeld de voorwaarde voor een sociale en vreedzame handel (13).

Democratie kan waarschijnlijk alleen functioneren als de “polis” klein is en stevig verankerd in de eigen waarden (14). Algemene democratie, veronderstelt volgens Takis Fotopoulos een “confederatie van demoi” dat wil zeggen kleine homogene eenheden van ongeveer 30.000 inwoners (15) Door die omvang is het mogelijk dat het grootste deel van de lokale behoeftes worden bevredigd. “Waarschijnlijk moeten moderne grote steden in meerdere demoi worden verdeeld gelet op hun grote omvang (16)” . We zouden in afwachting van de door Alberto Magnaghi gewenste herindeling van het grondgebied voor een soort kleine republieken kunnen kiezen. Die herindeling van Magnaghi veronderstelt “een lange en complexe periode van sanering (vijftig of honderd jaar). In die periode worden dan geen nieuwe cultiveerbare gebieden gecreëerd of nieuwe wegen aangelegd. Het milieu en de door de menselijke aanwezigheid verwoeste en verontreinigde gebieden zullen worden gesaneerd en hersteld, om zo een nieuwe geografie te creëren (17)”.

Utopie? Zeker. Maar de utopie van het locale is misschien realistischer dan men zou denken, want het stoelt op concrete levenservaring van burgers en komt voort uit verwachtingen en kennis van wat mogelijk is. “Meedoen met locale verkiezingen, geeft volgens Takis Fotopoulos de mogelijkheid om de maatschappij vanaf de basis te veranderen, wat de enig mogelijke democratische strategie is……in tegenstelling tot de dirigistische methodes (die de maatschappij van boven af willen veranderen door de staatsmacht te grijpen) en de benadering van de zogenaamde“civil society” (die het systeem helemaal niet willen veranderen) (18)”

Vanuit een universalistisch standpunt zouden de betrekkingen tussen de verschillende polities geregeld kunnen worden door een “democratie van culturen “. Het gaat dan niet om een wereldregering, maar om een instelling die arbitreert tussen de onderling zeer verschillende soevereine polities. Het alternatief dat ik zoek (in tegenstelling tot een wereldregering), zo merkt Raimon Panikkar op, zou de bioregio zijn, dat wil zeggen de natuurlijke regio’s waar de kuddes, de planten, de dieren, het water en de mensen samen een uniek en harmonieus geheel vormen. (….) We zouden een universele republiek nodig hebben zonder regering, controle of wereldpolitie. Dat veronderstelt een ander type betrekkingen tussen de bioregios (19).

Locale “democratische” initiatieven zijn veel realistischer dan een wereld democratie. Als het is uitgesloten om de dominantie van het kapitaal en de economische machten frontaal omver te gooien, blijft de mogelijkheid over van dissidentie. Dat is ook de strategie van de zapatistas en subcommandante Marcos. Het weer veroveren van de commons (de gemeenschappelijke gronden) en het zelfbestuur van de bioregio Chiapas illustreren, in een andere context, een vorm van locale dissidentie (20)

* Emeritus hoogleraar economie aan de universiteit van Orsay, groei-dienstweigeraar.

(1) Réseau des objecteurs de croissance pour un aprèsdéveloppement. website
(2) Attac, Le développement a-t-il un avenir? , Mille et une nuits, Paris, 2004, p. 205-206.
(3) Camille Madelain, “Brouillons pour l’avenir”, Les Nouveaux Cahiers de l’ IUED, n 14, PUF, Paris-Genève, 2003, p. 215.
(4) John Stuart Mill, Principes d’économie politique, Dalloz, Paris, 1953, p. 297.
(5) Susan George, Chi governa l’economia mondiale? Bologne, 1998.
(6) Zie de discussie in La Décroissance, n 4, Lyon, september 2004.
(7) Zie website
(8) Bijvoorbeeld belasting op financiële transacties en winstmaximalisatie.
(9) Ivan Illich meende dat er gebruikersvriendelijke werktuigen waren en andere die dat niet waren en nooit zouden worden.
I.Illich, La Convivialité, Seuil, Paris, 1973, p. 51.
(10) M. Pallante. Un futuro senza luce? , Rome, 2004
(11) In de Bilderberg groep.
(12) W.Stanton, The Rapid Growth of Human Population. Brentwood, 2003.
(13) Zie laatste hoofdstuk van Justice sans limites, Serge Latouche, Fayard, Paris, 2003.
(14) Takis Fotopoulos, Vers une démocratie générale, Seuil, Paris, 2001, p. 115.
(15) In antiek Griekenland, was de natuurlijke ruimte voor politiek de stad, die zelf was ingedeeld in wijken en dorpen.
(16) Takis Fotopoulos, ibid. p. 215.
(17) Alberto Magnaghi, Le project local, Mardaga, Bruxelles, 2003, p. 38.
(18) Takis Fotopoulos, ibid. p. 241.
(19) Raimon Pannikar, Politica e interculturalita, Citta di Castello 1995 p. 22-23
(20) zie Gustavo Esteva in Celebration of Zapatismo, Penang, 2004.

(Dit artikel was oorspronkelijk op GlobalInfo gepubliceerd door Serge Latouche.)