Ga naar de inhoud

De ‘onvermijdelijkheid’ van bezuinigingspolitiek

Bezuinigingspolitiek is nooit neutraal of logisch. Niet in de jaren tachtig en nu ook niet. Dat veel economen suggereren dat economische politiek gebaseerd kan worden op een wetenschappelijke en objectieve analyse is aanvechtbaar, volgens hoogleraar Duco Hellema.

5 min leestijd
Sebastiaan-ter-Burg-Ruud-Lubbers--40-jaar-NCDO-1358428721

(bron)

Ook eind jaren zeventig, begin jaren tachtig verkeerde de Nederlandse economie in een ernstige crisis. De werkloosheid was groot en zou tegen het midden van de jaren tachtig zelfs oplopen tot een miljoen, dit nog afgezien van de honderdduizenden die in de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) zaten. Tevergeefs trachtten de kabinetten-Van Agt (1977-1982) de economie met stimuleringsmaatregelen weer op gang te brengen. Noodzakelijke bezuinigingen werden tweede helft jaren zeventig nog voor een belangrijk deel geblokkeerd door krachtige maatschappelijke oppositie, niet in de laatste plaats van de kant van de vakbeweging.

In 1982 trad het eerste kabinet-Lubbers aan, dat een harde saneringspolitiek doorzette (door met name een straffe beperking van de collectieve uitgaven). De Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) sloot in hetzelfde jaar met de werkgevers het befaamde Akkoord van Wassenaar, gericht op loonmatiging en herverdeling van werk. Dat leverde succes op: het in de voorafgaande jaren (vooral tijdens de kabinetten-Van Agt) sterk gestegen begrotingstekort zou weer beginnen terug te lopen. De werkgelegenheid herstelde zich overigens aanvankelijk nog nauwelijks; dat zou pas in de tweede helft van de jaren tachtig gebeuren.

Het ging ook om een mentaliteitsverandering

Het kabinet-Lubbers beperkte zich evenwel niet tot bezuinigen. Het maakte een begin met de liberalisering van de Nederlandse economie (door middel van privatisering en deregulering). Zoals verschillende ministers indertijd verklaarden, ging het er ook om een mentaliteitsverandering in de Nederlandse samenleving te bewerkstelligen. De tijd van het protesteren en debatteren was voorbij, zo hield CDA-minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, Elco Brinkman oppositiegroepen voor. Ministers en andere gezagsdragers dienden weer met respect te worden bejegend.

Er begon in Den Haag een conservatieve wind te waaien. Bezuinigingsmaatregelen gingen vooral ten koste van vrouwen en jongeren. Zo zouden de uitkeringen op grond van de Wet Werkloosheidsvoorziening (WWV) voor jongeren onder de 23 worden afgeschaft. Gezinnen, waarvan de vrouw ook werkte, werden aan extra belastingmaatregelen onderworpen (de Tweeverdienerswet). Ook de uitkeringen ten behoeve van zelfstandige, werkloze vrouwen (‘bijstandsmoeders’) werden verlaagd.Het gezin diende weer centraal te staan in de maatschappelijke verhoudingen. ‘Crisis en werkloosheid’, concludeerde PvdA-leider Joop den Uyl eertijds, ‘worden gebruikt om de invloed van de vakbeweging terug te dringen, oude machtsposities te herstellen, inkomensverschillen groter te maken, de sociale verzorgingsstaat te ontmantelen.’

Bezuinigingspolitiek is nooit neutraal of logisch

In een bespreking van mijn boek Nederland en de jaren zeventig verwijt Volkskrant-redacteur Hans Wansink me dat ik het beleid van het eerste kabinet-Lubbers beschouw als een ‘ruk naar rechts’. Dat is onjuist, zo meent Wansink, harde ingrepen waren ‘onvermijdelijk’. Een opmerkelijke observatie. Het sociaaleconomisch en -cultureel beleid van het kabinet-Lubbers was kennelijk niet links of rechts, maar vormde in Wansinks ogen een logische en neutrale reactie op de economische ontwikkelingen, een product van voortschrijdend inzicht (dat nog bij de voorafgaande kabinetten had ontbroken).

Wansinks redenering is onjuist. Elk economisch beleid, en zeker bezuinigingspolitiek, deelt voor- en nadelen, winst en verlies toe. In de maatschappij zijn er als gevolg daarvan winnaars en verliezers. Begin jaren tachtig namen de inkomensverschillen in Nederland weer snel toe, nadat ze in de jaren zeventig (onder meer door het beleid van het kabinet-Den Uyl) juist waren afgenomen. De laagste inkomensgroepen en de uitkeringsgerechtigden leverden aanzienlijk in. De hogere inkomensgroepen deden daarentegen goede zaken: de huizenprijzen begonnen vanaf midden jaren tachtig aan een schijnbaar onstuitbare opmars; de aandelenbeurzen braken record na record.

Bezuinigingspolitiek is nooit neutraal of logisch. Er worden politieke keuzes gemaakt, die vooraf worden gegaan door meningsverschil en conflict. De uitkomst van dergelijke conflicten is geen ‘onvermijdelijk’ of objectief noodzakelijk beleid, maar het product van mobilisatie en macht.

Economische politiek is niet wetenschappelijk objectief gefundeerd

Vele economen suggereren dat economische politiek gebaseerd kan worden op een wetenschappelijke en objectieve analyse van de ontwikkelingsgang, of zelfs de wetmatigheden, van het moderne kapitalisme. Dat is een om verschillende redenen aanvechtbaar uitgangspunt. Niet in de laatste plaats omdat de ontwikkelingen in het kapitalisme voor een deel gevolg zijn van conflicten, strijd, van politieke ingrepen, staatsinterventies en machtsverhoudingen.

Het overigens moeilijk precies te definiëren fenomeen globalisering is daar een interessant voorbeeld van. Sommigen (ook begin jaren tachtig al) beoordelen deze globalisering als een onbeheersbare ontwikkeling of beweging. Maar het is goed te bedenken dat de vrijmaking van de wereldhandel al decennia onderwerp is van conflictueuze beraadslagingen binnen het kader van aanvankelijk de GATT en later de WTO. Ook de vervolmaking en liberalisering van de Europese gemeenschappelijke markt in de tweede helft van de jaren tachtig was het gevolg van beslissingen die door de Europese Commissie en de EG-lidstaten zijn genomen.

Er is geen ‘wetenschappelijk kapitalisme’

Natuurlijk is economisch beleid niet louter uitdrukking van wilsvorming en strijd. Economische ontwikkelingen doen zich voor politici en beleidsbepalers voor als objectieve feiten. Maar er is geen ‘wetenschappelijk kapitalisme’, zoals er ook nooit een wetenschappelijk gefundeerd socialisme is geweest. Meer nog dan dat: de communistische beweging is deels ten onder gegaan aan de veronderstelling dat er een ‘objectieve’, ‘wetenschappelijke’ weg naar het communistische einddoel zou bestaan.

Bezuinigingspolitiek is het product van interpretatie, van meningsverschil, conflict en mobilisatie. Daarbij zijn vaak verborgen agenda’s in het geding: het streven bijvoorbeeld de bevolking inschikkelijker te maken, de mobiliteit van werknemers te vergroten, de macht van oppositiebewegingen te beperken, de bewegingsvrijheid van ondernemers te vergroten. Dat was het geval aan het begin van de jaren tachtig en dat is ook heden ten dage het geval. Hoedt U voor economen en politici die het tegendeel beweren.

———————–

Duco Hellema is hoogleraar in de Geschiedenis der Internationale Betrekkingen aan de Universiteit Utrecht en schrijver van het boek ‘Nederland en de jaren zeventig’. Dit artikel verscheen eerder op Sociale Vraagstukken.