Ga naar de inhoud

Chomsky ; De crisis begrijpen: markt, staat en hypocrisie

Een interview met Noam Chomsky. Noam Chomsky is een gerenommeerd linguïst, auteur en expert op het gebied van buitenlandse politiek. Sameer Dossani interviewde hem over de economische wereldcrisis en de oorzaken daarvan.

22 min leestijd
Placeholder image

De vertaling van het interview is verschenen in de jongste uitgave van kwartaalblad Buiten de Orde en het vertaalwerk is van Dennis de Lange.

SAMEER DOSSANI: Elke eerstejaarsstudent economie leert dat de markt zijn ‘ups’ en ‘downs’ kent, dus misschien is de huidige recessie wel helemaal niet zo bijzonder. Maar deze recessie is om twee redenen interessant. In de eerste plaats heeft het dereguleren van de markt in de jaren tachtig en negentig gezorgd voor periodes van kunstmatig sterke economische groei, waardoor de crisis dieper gaat dan anders het geval zou zijn. In de tweede plaats heeft de meerderheid van de Amerikaanse arbeidersklasse, ondanks de economische bloei sinds de jaren tachtig, zijn inkomen zien stagneren – terwijl het met de rijken goed gaat, blijft het grootste deel van het land achter. Gezien de huidige situatie, denk ik dat de economische planners waarschijnlijk terug gaan naar een of andere vorm van keynesianisme, misschien zoiets als het stelsel van Bretton Woods, dat in gebruik was in de periode 1948-1971. Hoe denk je hierover?

NOAM CHOMSKY: Ik kan me vinden in wat je zegt. Volgens mij is de ineenstorting van het stelsel van Bretton Woods begin jaren zeventig de belangrijkste internationale gebeurtenis sinds 1945, met ingrijpender gevolgen dan de val van de Sovjetunie.

Van ongeveer 1950 tot begin jaren zeventig bestond er een periode van ongekende egalitaire economische groei. De armste twintig procent van de bevolking profiteerde hier net zo veel van – misschien zelfs wel iets meer – als de rijkste twintig procent. Het was ook een periode van, hoewel enigszins beperkte, maar reële financiële voordelen voor de bevolking. En de sociale indicatoren, die de gezondheid van de samenleving meten, lieten ook daadwerkelijk een duidelijke verbetering zien. Zodra de economie groeit, is dit te zien aan de sociale indicatoren, zoals te verwachten valt. Veel economen noemden dit de Gouden Eeuw van het moderne kapitalisme. Ze zouden het staatskapitalisme moeten noemen, omdat de overheidsuitgaven immers een belangrijke motor van de economische groei en ontwikkeling waren.

Halverwege de jaren zeventig kwam daar verandering in. De beperkingen die het stelsel van Bretton Woods aan het geldwezen oplegde werden opgeheven. Het geldwezen werd geliberaliseerd, speculatie nam explosief toe en grote kapitalen werden belegd in valuta en waardepapieren, en de hele economie raakte gefinancialiseerd. De economische macht verschoof van de productie naar de financiële instellingen. Sindsdien heeft de meerderheid van de bevolking het zwaar en dit zou wel eens een unieke periode in de Amerikaanse geschiedenis zou kunnen zijn. Het is niet eerder voorgekomen dat voor zo’n lange tijd de reële lonen – gecorrigeerd voor inflatie – vrijwel zijn gestagneerd voor de meerderheid van de bevolking en waarin de levensstandaard eveneens stagneerde of zelfs terugviel. De sociale indicatoren laten tot 1975 groei zien, daarna zet een daling in, zodanig dat we nu weer op het niveau van 1960 zitten. Er was weliswaar groei, maar deze was niet egalitair – het geld verdween in een klein aantal zakken. Er zijn korte periodes geweest waarin dit veranderde, tijdens de ‘tech bubble’, de ICT-luchtbel tijdens de laatste Clinton-jaren. De lonen stegen en de werkloosheid daalde, maar dit zijn slechts kleine afwijkingen van een trend van stagnatie en achteruitgang voor de meerderheid van de bevolking.

Het aantal financiële crises is toegenomen in deze periode, zoals werd voorspeld door verschillende internationale economen. Toen de financiële markt eenmaal geliberaliseerd was, viel een toename van financiële crises te verwachten. En dat is ook gebeurt. De huidige crisis slaat vooral toe in rijke landen, en daarom is het nu aan orde van de dag, maar elders in de wereld treden regelmatig crises op – waarvan sommigen zelfs zeer ernstig – en ze nemen niet alleen toe in frequentie, maar ook in heftigheid. Ze zijn voorspeld en er is over gediscussieerd en er zijn dan ook goede verklaringen voor.

Ongeveer tien jaar geleden verscheen er een belangrijk boek met de titel Global Finance at Risk, van de hand van twee bekende economen, John Eatwell en Lance Taylor. Ze wijzen op het algemeen bekende feit, dat bepaalde inefficiënties nu eenmaal eigen zijn aan de markt. Op de financiële markt worden de risico’s onderschat. Structurele risico’s worden niet ingecalculeerd – de algemene sociale kosten. Als jij me bijvoorbeeld een auto verkoopt, kunnen we er beiden voordeel van hebben, maar we betalen geen maatschappelijke kosten – vervuiling, fileproblematiek et cetera. In de financiële markt betekent dit dat de risico’s te laag worden ingeschat, dus is er meer risico dan bij een efficiënt systeem. En dat brengt ons bij de crises. Als er adequate regelgeving bestond, zouden de inefficiënties van de markt beheerst en voorkomen kunnen worden. Deregulering maximaliseert de inefficiëntie van de markt.

Dit is vrij elementaire economie waar ze het over hebben in hun boek. Anderen hebben dit ook aan de kaak gesteld. En dat is wat er nu gebeurd is. De risico’s werden onderschat, waardoor er meer risico werd gelopen dan zou moeten, en vroeg of laat moest de boel ineenstorten. Niemand heeft precies voorspeld wanneer en ook de impact van de crisis kwam een beetje onverwachts. Voor een deel komt dit door de creatie van exotische financiële instrumenten, die werden gedereguleerd, waardoor niemand meer wist, wie geld schuldig was aan wie. Het geld bleek op een hele idiote manier te zijn opgesplitst. De impact van de crisis is dus behoorlijk groot – we hebben de bodem nog niet bereikt – en de architecten hiervan zijn dezelfde mensen, die nu werken aan het economische beleid van Obama.

Volgens Dean Baker, een van de weinige economen die de crisis zagen aankomen, was dit ongeveer hetzelfde als het inhuren van Osama bin Laden om de strijd tegen het terrorisme aan te voeren. Robert Rubin en Lawrence Summers, secretarissen op het Ministerie van Financiën, behoren tot de belangrijkste architecten van de crisis. Summers deed er alles aan om ook maar enige regelgeving voor derivaten en andere exotische beleggingsinstrumenten te voorkomen. Rubin, zijn voorganger, liep voorop in het ondermijnen van de Glass-Steagall Act, wat overigens behoorlijk ironisch is. De Glass-Steagall Act beschermde commerciële banken tegen risicovolle investerings- en verzekeringsondernemingen et cetera, en beschermde daardoor uiteindelijk ook de kern van de economie. Vooral dankzij Rubin kwam hier in 1999 een eind aan. Meteen daarna verliet hij Financiën en werd hij directeur bij de Citigroup, die flink profiteerde van de opheffing van de Glass-Steagall Act, door flink uit te breiden en een ‘financiële supermarkt’ te worden, zoals ze het zelf zeggen. Om nog ironischer te worden (of tragischer, zoals je wilt), Citigroup krijgt nu grote subsidies van de belastingbetaler om zijn hoofd boven water te houden en heeft in de laatste paar weken aangekondigd dat het opgesplitst zal worden. Het gaat proberen om zijn commercieel bankieren te beschermen tegen risicovolle neveninvesteringen. De in ongenade gevallen Rubin diende zijn ontslag in – hij is hier hoofdzakelijk verantwoordelijk voor. Nu is hij echter één van Obama’s belangrijkste economische adviseurs, net zoals Summers. Summers protégee Tim Geithner is Minister van Financiën.

Dit komt allemaal niet als een verassing. Veel goede economen, zoals bijvoorbeeld David Felix, een internationale econoom, hebben hier al jaren over gepubliceerd. En de oorzaken zijn bekend: de markt is inefficiënt; de sociale kosten worden onderschat. En de financiële instellingen onderschatten de structurele risico’s. Stel je voor, dat je bijvoorbeeld algemeen directeur van Goldman Sachs bent. Als je je werk goed doet, dan zorg je ervoor dat wanneer je een lening verstrekt, je zo weinig mogelijk risico loopt. Wanneer er dan iets mis gaat, valt het verlies nog te overzien. Je houdt rekening met de risico’s, die bereken je door. Maar met de structurele risico’s wordt geen rekening gehouden, het risico dat het hele geldwezen ineenstort.

Maar dat is eigen aan de markt – die is nu eenmaal inefficiënt. Robin Hahnel schreef hier pasgeleden een paar hele goede artikelen over in de financiële bladen. Maar dit is economie voor eerstejaars – de markt is inefficiënt en dit zijn slechts voorbeelden van inefficiëntie, maar er zijn er nog veel meer. Ze kunnen beheerst worden door enige mate van regelgeving, maar die was nu juist ontmanteld vanwege het religieuze fanatisme over de efficiëntie van de markt, waarvoor zowel empirische ondersteuning als een theoretisch fundament ontbrak. Het was slechts gebaseerd op religieus fanatisme. En nu valt de hele boel om.

Men heeft het over een terugkeer naar het keynesianisme, maar dat komt vanwege een systematische weigering om aandacht te schenken aan de manier waarop de economie werkt. Er wordt nu veel gejammerd over het “socialiseren” van de economie, door het redden van de financiële instellingen. Iets wat we ook wel doen in zekere zin, maar dit is slechts de kers op de taart. De hele economie is al gesocialiseerd sinds – nou eigenlijk altijd al, maar zeker sinds de Tweede Wereldoorlog. De mythe dat de economie is gebaseerd op het initiatief van ondernemer en de keuze van de consument, wat voor een deel ook wel zo is, maar… Vanuit het oogpunt van de marketing, kun je het ene elektronische apparaat boven het andere verkiezen. Maar de kern van de economie is voor een groot deel afhankelijk van de overheidssector en dat is behoorlijk doorzichtig. Dus als je bijvoorbeeld kijkt naar de laatste economische ‘boom’, die was gebaseerd op de informatietechnologie – waar kwam dit vandaan? Computers en het Internet. Computers en Internet behoorden de afgelopen dertig jaar tot het domein van de staat – onderzoek, ontwikkeling, verschaffing en randapparatuur – voordat ze uiteindelijk werden overgedragen aan het bedrijfsleven om er winst op te maken. Het was geen directe omslag, maar dat is het beeld dat men er van heeft. En dat beeld geldt eigenlijk voor het grootste deel van de economie.

De overheidssector is innovatief en dynamisch. Dit is een waarheid van de elektronica- tot de farmaceutische industrie en de biologische industrie. Het idee is dat de consument geacht wordt voor de kosten op te draaien en de risico’s loopt, en als er uiteindelijk winst te behalen valt, dat moet dat worden afgedragen aan de particuliere tirannen van het bedrijfsleven. Als je de economie in één zin zou moeten samenvatten, dan zou dat het belangrijkste thema zijn. Dus ja, socialisatie van de risico’s en de kosten (maar niet de winsten) is voor een deel iets nieuws voor de financiële instellingen, maar het is slechts een toevoeging aan de lijst met dingen die al veel langer aan de gang zijn.

Dubbele standaard

DOSSANI: Als we het beeld van de ineenstorting van sommige van deze grote financiële instellingen overdenken, doen we er goed aan ons te herinneren dat sommige van deze fundamentalistische marktprincipes al geëxporteerd zijn naar de rest van de wereld. Om specifiek te zijn, het Internationaal Monetair Fonds (IMF) heeft een exportgeoriënteerd groeimodel aan veel landen opgedrongen, wat betekent dat de huidige afnemende groei in de Amerikaanse consumentenbestedingen een grote impact zal hebben op andere landen. Tegelijkertijd werken sommige regio’s van de wereld, voornamelijk de Zuidelijke Hoorn van Zuid-Amerika aan een verwerping van het fundamentalistische marktbeleid van het IMF en aan het bouwen van alternatieven. Kun je iets vertellen over de internationale gevolgen van de financiële crisis? En hoe kan het, dat sommige van de instellingen die verantwoordelijk zijn voor deze puinhoop, zoals bijvoorbeeld het IMF, de crisis gebruiken om hun geloofwaardigheid op wereldniveau te herwinnen?

CHOMSKY: Het is nogal opmerkelijk om te constateren dat de overeenstemming over hoe de crisis opgelost moet worden in de rijke landen vrijwel tegenovergesteld is aan de overeenstemming over hoe de arme landen dit zouden moeten doen in geval van gelijksoortige crises. Dus wanneer de zogenaamde ontwikkelingslanden in een financiële crisis zitten, dan luiden de regels van het IMF: verhogen van de rente, het accepteren van minder economische groei, de broekriem aan, schulden aflossen (aan ons), privatiseren, en ga zo maar door. Dat is het tegenovergestelde van wat hier voorgeschreven wordt: lagere rentes, overheidsinvesteringen om de economie te stimuleren, nationalisatie (al mag je het woord niet noemen), et cetera. Dus ja, er is een heel pakket van regels voor de zwakkeren en een ander pakket voor de sterkeren. Daar is niets nieuws aan.

En wat betreft het IMF, dat is helemaal geen onafhankelijk instituut. Het is praktisch een afdeling van het Amerikaanse Ministerie van Financiën – niet officieel, maar zo gaat het er ongeveer aan toe bij het IMF. Het IMF werd accuraat beschreven door een Amerikaanse directeur van een onderneming als “de sterke arm van de kredietwereld”.1 Als een lening of een investering van een rijk land in een arm land mislukt, garandeert het IMF dat de verstrekkers er niet onder zullen lijden. In een kapitalistisch systeem zou het heel anders gaan, al willen de rijken en hun beschermheren dat natuurlijk niet.

Stel je bijvoorbeeld eens voor dat ik jouw geld uitleen, en ik weet dat je het misschien niet terug kunt betalen. Daarom hanteer ik een hoge rente, zodat ik dat tenminste nog terugkrijg wanneer jij failliet gaat. In een kapitalistisch systeem zou dat mijn probleem zijn. Ik verstrek een riskante lening, ik heb veel geld verdiend vanwege de hoge rente en nu kun je het niet terugbetalen? Pech gehad. Dat is het kapitalistisch systeem. Maar zo werkt het niet in ons systeem. Als investeerders riskante leningen verstrekken aan bijvoorbeeld Argentinië en daar veel rente voor vragen en Argentinië kan het niet terugbetalen, dan komt het IMF tussenbeide, de sterke arm van de kredietwereld, en zegt dat het Argentijnse volk er voor op moet draaien. Als jij de door mij verstrekte lening niet terug kan betalen, zou ik niet zeggen dat je buren het dan maar moeten doen. Maar dat is wel wat het IMF doet. Het IMF zegt dat het volk van een land de schulden moet terugbetalen, ook al heeft het die schulden zelf niet gemaakt. De leningen waren meestal afgesloten door dictators of rijke elites, die het geld naar Zwitserland of elders doorsluisden, maar jullie, de arme inwoners van het land, jullie moeten het terugbetalen. En daar komt nog bij, als ik je geld leen en je kunt het niet terug betalen, kan ik in een kapitalistisch systeem, mijn buren niet vragen voor mij te betalen, het IMF doet dat wel en laat de Amerikaanse belastingbetaler er voor opdraaien. Het zorgt ervoor dat de geldverstrekkers en investeerders beschermd blijven. Dus ja, het IMF is de sterke arm van de kredietwereld. Het is een radicale aanval op de kapitalistische basisprincipes, net zoals het hele functioneren van de economie gebaseerd op de overheidssector dat is, maar dat verandert de retoriek niet. Het zit als het ware in de aard van het materiaal.

Wat je zei over de Zuidelijke Hoorn klopt precies. Gedurende de laatste jaren heeft Zuid-Amerika geprobeerd om zich te onttrekken aan deze neoliberale ramp. Een van de manieren was bijvoorbeeld wat Argentinië deed: simpelweg zijn schulden niet afbetalen, of ze herstructureerde en kocht een deel ervan terug. En mensen zoals de president van Argentinië zeiden ”we zullen onszelf bevrijden van het IMF” door deze maatregelen. En wat gebeurde er met het IMF? Het IMF zat in de problemen. Het verloor kapitaal en klanten, en daardoor de mogelijkheid om te functioneren als de sterke arm van de kredietwereld. Maar deze crisis wordt gebruikt om het IMF te herstructureren en te revitaliseren.

Het is ook een feit, dat landen tot de export van goederen worden gedwongen; dat is de ‘mode of development’ die voor hen is ontworpen. Ze komen in de problemen zodra de goederenprijzen gaan dalen. Dit is niet overal het geval, maar in de Zuidelijke Hoorn zijn de landen die het nog redelijk goed doen sterk afhankelijk van de export van gebruiksgoederen, in feite de export van ruw materiaal. Dat geldt zelfs voor de meest succesvolle onder hen, Chili, dat als het lievelingetje wordt beschouwd. De Chileense economie is voor een groot deel gebaseerd op de export van koper. De grootse koperonderneming ter wereld is CODELCO, het genationaliseerde koperbedrijf van Chili – genationaliseerd door President Salvador Allende en niemand heeft geprobeerd het bedrijf volledig te privatiseren, omdat het een geweldige melkkoe is. Maar het werd ondermijnd, waardoor het bedrijf nu een kleiner aandeel heeft in de koperexport dan in het verleden, maar nog steeds zorgt het voor een belangrijk deel van de belastingopbrengsten en is het daarnaast een grote werkgever. Het is een efficiënt gerund genationaliseerd koperbedrijf. Maar afhankelijk zijn van de export van koper, betekent dat je kwetsbaar bent voor prijsdalingen. De andere Chileense exportproducten, zoals bijvoorbeeld groente en fruit, die zijn aangepast aan de Amerikaanse markt vanwege de seizoensverschillen – zijn ook kwetsbaar. En men heeft weinig gedaan om de economie verder te ontwikkelen dan het stadium van afhankelijkheid van materiële export – een beetje, maar niet veel. Hetzelfde kan gezegd worden van andere succesvolle landen. Als je kijkt naar de groeicijfers in Peru en Brazilië, dan blijken die ook zeer afhankelijk te zijn van soja en andere agrarische exporten of mineralen; dat is geen solide basis voor een economie.

Een belangrijke uitzondering hierop vormen Zuid-Korea en Taiwan. Dat waren hele arme landen. Zuid-Korea bevond zich tegen het einde van de jaren ’50 op het niveau van het huidige Ghana. Maar het ontwikkelde zich volgens het Japanse model – alle regels van het IMF en van Westerse economen schenden en zich ontwikkelen op min of meer dezelfde manier als het Westen had gedaan, door substantiële sturing en bemoeienis van de overheidssector. Dus creëerde Zuid-Korea bijvoorbeeld een gigantische staalindustrie, een van de meest efficiënte ter wereld, terwijl het de adviezen van het IMF en de Wereldbank negeerde, die zeiden dat dit onmogelijk was. Het lukte Zuid-Korea door middel van overheidsingrijpen, het toewijzen van hulpbronnen en het aan banden leggen van kapitaalvlucht. Kapitaalvlucht is een van de grootste problemen voor ontwikkelingslanden en ook voor de democratie in het algemeen. Kapitaalvlucht kon worden beheerst door de regels van het Bretton Woods-stelsel, maar die werden de laatste dertig jaar opgeheven. In Zuid-Korea kon je de doodsstraf krijgen voor kapitaalvlucht. Dus ja, ze zetten een behoorlijk solide economie op poten, net zoals Taiwan. China is een verhaal apart, maar schond ook radicaal de regels; hoe dit zal aflopen is overigens nog een ingewikkeld verhaal. Maar dit zijn belangrijke fenomenen in de internationale economie.

Overheidsinvesteringen

DOSSANI: Denk je dat de huidige crisis andere landen de mogelijkheid zal bieden om het voorbeeld van Zuid-Korea en Taiwan te volgen?

CHOMSKY: Je kunt het voorbeeld van de Verenigde Staten aanhalen. Tijdens haar belangrijkste groeiperiode – eind negentiende, begin twintigste eeuw – waren de Verenigde Staten waarschijnlijk het meest protectionistische land ter wereld. We hadden hoge tariefmuren en er werd geïnvesteerd, maar de particuliere investeringen speelden slechts een ondersteunende rol. Neem de staalindustrie. Andrew Carnegie bouwde het eerste miljardenbedrijf door de overheidssector te voeden – het bouwen van marineschepen et cetera – dit is Carnegie de grote pacifist. De belangrijkste periode van economische groei in de Amerikaanse geschiedenis was de Tweede Wereldoorlog, toen er eigenlijk een semi-planeconomie bestond, waarin de industriële productie verdrievoudigde. Dat model trok ons uit de Depressie, waarna we veruit de belangrijkste economie ter wereld werden. Na de Tweede Wereldoorlog was de substantiële periode van economische groei, waar ik het over had (1948-1971), voor een groot deel gebaseerd op een dynamische overheidssector, en dat blijft een feit.

Laten we kijken naar de instelling waar ik werk, het MIT. Ik ben hier sinds de jaren ’50 en je kunt het nu uit de eerste hand vernemen. In de jaren ’50 en ’60 werd het MIT hoofdzakelijk gefinancierd door het Pentagon. Er waren laboratoria waar geheim onderzoek werd gedaan, maar de campus zelf deed geen oorlogswerk. Er werd gewerkt aan de ontwikkeling van de moderne elektronische economie: computers, Internet, micro-elektronica, et cetera. Het werd allemaal ontwikkeld onder de hoede van het Pentagon. IBM was hier om te leren hoe ze de overstap konden maken van de ponskaart naar de elektronische computer. In de jaren ’60 bereikte deze relatie zelfs het punt dat IBM in staat bleek om zijn eigen computers te produceren, maar ze waren zo duur dat niemand ze kon betalen, en daarom kocht de overheid ze maar. In feite is inkopen een belangrijke vorm van overheidsingrijpen in de economie, om de fundamentele structuur te ontwikkelen die naar winst zal leiden. Hier is goed technisch onderzoek naar gedaan. Vanaf de jaren ’70 tot nu is de financiering van het MIT verschoven van het Pentagon naar het National Institute of Health en aanverwante overheidsinstanties. Waarom? Omdat de motor van de economie aan het verschuiven is van een elektronische naar een biologische basis. Het volk moet nu via andere overheidsinstellingen de kosten betalen van de volgende fase van de economie. Maar ook hier geldt dat dit natuurlijk maar een deel van het verhaal is, alleen wel een aanzienlijk deel.

Vanwege de huidige crisis zal er een verschuiving komen naar meer regelgeving. En hoe lang de overheid de banken en financiële instellingen kan blijven ondersteunen is niet echt duidelijk. Er zal meer worden uitgegeven aan infrastructuur, zeker, want waar je je ook in het economische spectrum bevindt, je weet dat dit absoluut nodig is. Er zal op een of andere manier iets gedaan moeten worden aan het tekort op de handelsbalans, wat dramatisch is, want dat betekent minder consumptie hier, meer export en minder lenen.

En er zal op een of andere manier iets gedaan moeten worden aan de olifant in de kast, een van de grootste bedreigingen voor de Amerikaanse economie, stijgende zorgkosten. Deze worden gemaskeerd als “uitkeringen” zodat ze onder de sociale zekerheid kunnen vallen, als onderdeel van een poging om de sociale zekerheid te ondermijnen. Maar in feite is de sociale zekerheid behoorlijk solide, waarschijnlijk als nooit te voren, en de problemen die er zijn kunnen waarschijnlijk worden opgelost met kleine ingrepen. Maar Medicare2 is gigantisch, maar de kosten stijgen, en dat voornamelijk vanwege het geprivatiseerde zorgstelsel dat zeer inefficiënt is. Het is erg duur en de resultaten zijn mager. De Verenigde Staten hebben twee keer zo veel zorgkosten per inwoner als andere geïndustrialiseerde landen, maar op sommige vlakken wel de slechtste resultaten. Het grootste verschil tussen het Amerikaanse en andere systemen is dat het Amerikaanse zo zwaar geprivatiseerd is, wat heeft geleid tot gigantische administratieve kosten, bureaucratisering, bewakingskosten, et cetera. En daar moet iets aan gedaan worden, want het is een groeiende last voor de economie, zozeer dat het boven het federale budget zal uitstijgen.

Zuid-Amerika

DOSSANI: Zal de huidige crisis in andere landen ruimte scheppen voor meer betekenisvolle ontwikkelingsdoelen?

CHOMSKY: Dat was al aan het gebeuren. Een van de meest opwindende gebieden van de wereld is Zuid-Amerika. Vooral de laatste tien jaar zijn er erg interessante en erg belangrijke stappen in de richting van meer onafhankelijkheid geweest, voor de eerste keer sinds de Spaanse en Portugese veroveringen. Inclusief stappen naar meer eenheid, wat van cruciaal belang is, evenals het aan de kaak stellen van grote interne problemen. Er is een nieuwe Bank of the South, in Carácas, die nog niet echt van start gegaan is, maar wel potentie heeft en door andere landen wordt ondersteund. MERCOSUR is een handelszone van de Zuidelijke Hoorn. Pas sinds kort, zes of acht maanden geleden, is er een nieuwe geïntegreerde organisatie ontstaan, UNASAUR, de Unie van Zuid-Amerikaanse Republieken, en die is nu al effectief. Zo effectief dat er in de VS niet over wordt gerapporteerd, waarschijnlijk omdat het te gevaarlijk is.

Toen bijvoorbeeld de Verenigde Staten en de traditionele regerende elites in Bolivia zich begonnen te bewegen in de richting van een soort van afscheidingsbeweging om de democratische revolutie die er aan de gang is te ondermijnen, en toen het gewelddadig dreigde te worden en ook werd, kwam er afgelopen september een bijeenkomst van de UNASAUR in Santiago, waar het een sterk statement afkondigde, waarin de gekozen president, Evo Morales, verdedigd werd en het geweld en de pogingen om het democratische systeem te ondermijnen veroordeeld.

Morales reageerde met het bedanken voor de steun en zei ook dat dit de eerste keer in vijfhonderd jaar was, dat Zuid-Amerika haar lot in eigen handen begon te nemen. En dat is van groot belang; zo belangrijk dat ik niet eens denk dat er hier verslaggeving van is gedaan. Hoe ver deze ontwikkelingen kunnen gaan, het omgaan met de interne problemen en ook de problemen van eenheid en integratie, we weten het niet, maar de ontwikkelingen vinden in elk geval plaats. Er ontwikkelen zich ook Zuid-Zuid relaties, bijvoorbeeld tussen Brazilië en Zuid-Afrika. En weer wordt het imperiale monopolie gebroken, het monopolie van de Verenigde Staten en de Westerse dominantie. China is een nieuw element op het toneel. Handel en investeringen nemen toe en dit zorgt voor meer kansen en mogelijkheden voor Zuid-Amerika. De huidige financiële crisis kan misschien de mogelijkheid bieden om deze kansen te vergroten, maar het kan ook de andere kant opgaan. De financiële crisis richt natuurlijk veel schade aan – het moet schade aanrichten – vooral bij de armen in de zwakkere landen en het kan kansen verkleinen. Dit zijn wel degelijk zaken die zullen afhangen van de vraag of volksbewegingen hun lot in eigen handen kunnen nemen, om Morales te citeren. Als zij dat kunnen, ja, dan zijn er zeker kansen.

Bron: Foreign Policy In Focus, 18 februari 2009. Origineel op Znet .
Vertaling Dennis de Lange

Noten

1.    Vertaling van “the credit community’s enforcer”.
2.    Een sociaal verzekeringsprogramma van de Amerikaanse regering voor 65+’ers.