Arundhati Roy over NGO’s
Arundhati Roy, vooral bekend vanwege haar roman The God Of Small Things, is ook een bevlogen politieke activiste. In 2004 hield ze een toespraak in San Francisco onder de titel Public Power in the Age of Empire. Ze ging daarin in op de sociale bewegingen in India en wereldwijd, en wat die bewegingen sterker maakt of juist bedreigt. Hieronder een vertaling van het deel over NGO’s.
(Foto Jean Baptiste Paris, CC/Flickr)
Dit is een klein deel uit een toespraak die Arundhati Roy in 2004 hield in San Francisco en waarvan de beelden en de uitgeschreven tekst in het Engels bij Democracy Now terug te vinden. We lieten dit zien op een avond over de problematische kant van NGO’s voor sociale bewegingen bij De Haagse Mug in Den Haag. Een achtergrondstuk is hier te vinden.
In het eerste deel van haar toespraak ging Roy voornamelijk in op de problemen die sociale bewegingen hebben met commerciële media. Maar ze vervolgt dan:
Een tweede gevaar voor massabewegingen is de NGOisering van het verzet. Het is gemakkelijk om wat ik nu ga zeggen te verdraaien tot een beschuldigingen tegen alle NGO’s. Dat zou niet juist zijn. In de troebele wateren van nep-ngo’s die alleen opgezet worden om subsidies te scoren of als belastingontwijking (in staten als Bihar worden ze als bruidschat gegeven), zijn er natuurlijk NGO’s die waardevol werk doen. Maar het is belangrijk om het NGO-fenomeen in een bredere politieke context te beschouwen.
In India bijvoorbeeld, begon de gefinancierde NGO-boom in de late jaren tachtig en negentig. Het viel samen met het openstellen van de Indiase markten voor het neoliberalisme. In die tijd trok de Indiase staat, in overeenstemming met de eisen van structurele aanpassing, financiering terug uit plattelandsontwikkeling, landbouw, energie, vervoer en volksgezondheid. Toen de staat afstand deed van zijn traditionele rol, begonnen NGO’s in deze gebieden te werken. Het verschil is natuurlijk dat de middelen die zij ter beschikking hebben een minuscuul deel vormen van de werkelijke verlaging van de overheidsuitgaven. De meeste grote NGO’s worden gefinancierd en bezocht door ontwikkelingshulp- en ontwikkelingsagentschappen, die op hun beurt worden aangestuurd door Westerse regeringen, de Wereldbank, de VN en enkele multinationale ondernemingen. Hoewel ze misschien niet precies dezelfde instellingen zijn, maken ze zeker deel uit van dezelfde losse, politieke formatie die toezicht houdt op het neoliberale project en allereerst de bezuiniging op de overheidsuitgaven eist.
Waarom zouden deze instellingen NGO’s financieren? Zou het gewoon ouderwetse zendingsijver kunnen zijn? Schuld? Het is een beetje meer dan dat. NGO’s wekken de indruk dat ze het vacuüm vullen dat gecreëerd is door een terugtrekkende staat. En dat doen ze, maar op een wezenlijk inconsequente manier. Hun echte bijdrage is dat ze politieke woede onschadelijk maken en als hulp of welwillendheid uitdelen wat mensen van rechtswege zou moeten toekomen.
Ze veranderen de publieke psyche. Ze veranderen mensen in afhankelijke slachtoffers en halen de scherpe randen van politiek verzet af. NGO’s vormen een soort buffer tussen de sarkar (potentaat, vert.) en het publiek. Tussen het Empire en zijn onderdanen. Ze zijn de arbiters, de tolken, de facilitators geworden.
Op de lange termijn zijn NGO’s verantwoording schuldig aan hun financiers, niet aan de mensen waarmee ze werken. Ze zijn wat botanici een indicatorsoort zouden noemen. Het is bijna alsof hoe groter de verwoesting veroorzaakt door het neoliberalisme is, des te groter de uitbraak van NGO’s. Niets illustreert dit des te schrijnender dan het fenomeen van de VS om een land binnen te vallen en tegelijkertijd NGO’s klaar te stomen om naar binnen te trekken en de verwoesting op te ruimen.
Om ervoor te zorgen dat hun financiering niet in gevaar komt en dat de regeringen van de landen waar ze werken hen zullen laten functioneren, moeten NGO’s hun werk presenteren in een weinig diepgaande kader dat min of meer ontdaan is van een politieke of historische context. In elk geval van een ongemakkelijke historische of politieke context.
Apolitieke (en dus in feite extreem politieke) noodrapporten uit arme landen en oorlogsgebieden maken uiteindelijk dat de (donkere) mensen van die (donkere) landen pathologische slachtoffers lijken. De zoveelste ondervoede Indiër, de zoveelste uitgehongerde Ethiopiër, het zoveelste Afghaans vluchtelingenkamp, de zoveelste verminkt Soedanees … die de hulp van de blanke mens nodig heeft. Ze versterken onbewust racistische stereotypen en bevestigen de prestaties, het comfort en de compassie (de harde liefde) van de westerse beschaving. Zij zijn de seculiere missionarissen van de moderne wereld.
Uiteindelijk – op een kleinere schaal maar geniepiger- speelt het kapitaal dat beschikbaar is voor NGO’s dezelfde rol in de alternatieve politiek als het speculatieve kapitaal dat in en uit de economieën van arme landen stroomt. Het begint de agenda te dicteren. Het verandert confrontatie in onderhandeling. Het depolitiseert verzet. Het verstoort de bewegingen van lokale mensen die van oudsher zelfredzaam zijn geweest. NGO’s hebben fondsen die lokale mensen in dienst kunnen nemen die anders misschien activisten in verzetsbewegingen zijn, maar nu kunnen voelen dat ze een direct, creatief goed doen (en hun brood verdienen terwijl ze dat doen). Echt politiek verzet biedt dergelijke short cuts niet.
De NGO -isering van de politiek dreigt het verzet te veranderen in een goedgemanierde, redelijke, betaalde 9-tot-5 baan. Met een paar extraatjes erbij. Echt verzet heeft echte consequenties. En geen salaris.
(daarna gaat de toespraak nog verder, het derde deel gaat vooral in op de repressie door overheden jegens sociale bewegingen. Zie de hele toespraak hier.)
De video van het stukje over NGO-isering, dat al eerder geplaatste werd, staat hieronder.
{youtube}HLlEFYssN0g{/youtube}